De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 689]
| |||||||||||||||||||
Caput XXVII.
|
1. Et factum est verbum Domini ad me, dicens: | 1. En het woord des Heeren geschiedde tot mij, zeggende: |
2. Tu ergo fili hominis assume super Tyrum lamentum: | 2. Gij dan, menschenzoon, hef over Tyrus een klaaglied aan. |
3. Et dices Tyro, quae habitat in introitu maris, negotiationi populorum ad insulas multas: Haec dicit Dominus Deus: O Tyre, tu dixisti: Perfecti decoris ego sum, | 3. En zeg tot Tyrus, dat aan den ingang der zee woontGa naar voetnoot1) en handel drijft met de volken naar vele eilanden: Dit zegt de Heere God: O Tyrus, gij zeidet: Volmaakt ben ik in schoonheidGa naar voetnoot2) |
4. Et in corde maris sita. Finitimi tui, qui te aedificaverunt, impleverunt decorem tuum: | 4. en in het hart der zee gelegenGa naar voetnoot3)! Uwe naburen, die u bouwden, hebben uwe schoonheid volkomen gemaaktGa naar voetnoot4). |
5. Abietibus de Sanir extruxerunt te cum omnibus tabulatis maris: cedrum de Libano tulerunt ut facerent tibi malum. | 5. Uit dennen van Sanir timmerden zij u met al het plankwerk voor de zeeGa naar voetnoot5); eenen ceder van den Libanon namen zij om den mast voor u te maken. |
6. Quercus de Basan dolaverunt in remos tuos: et transtra tua fecerunt tibi ex ebore Indico, praetoriola de insulis Italiae. | 6. Elken van Basan bewerkten zij tot uwe riemen, en uwe roeibanken maakten zij u van Indisch elpenbeen, de kajuiten uit de eilanden van ItaliëGa naar voetnoot6). |
7. Byssus varia de AEgypto texta est tibi in velum ut poneretur in malo: hyacinthus, et purpura de insulis Elisa facta sunt operimentum tuum. | 7. Veelkleurig byssus van Egypte weefde men u tot zeil om aan den mast te hechten; donkerblauw en purper van de eilanden Elisa waren uwe bedekkingGa naar voetnoot7). |
[pagina 690]
8. Habitatores Sidonis, et Aradii fuerunt remiges tui: sapientes tui, Tyre, facti sunt gubernatores tui. | 8. De inwoners van Sidon en van Arad waren uwe roeiers; uwe wijzen, Tyrus, waren uwe stuurliedenGa naar voetnoot8). |
9. Senes Gibbi, et prudentes ejus habuerunt nautas ad ministerium variae supellectilis tuae: omnes naves maris, et nautae earum fuerunt in populo negotiationis tuae. | 9. De oudsten van GebalGa naar voetnoot9) en zijne wijzen hadden scheepsvolk ter verzorging van uw velerlei scheepstuig; alle schepen der zee en hunne zeelieden behoorden tot het volk, dat uwen handel dreefGa naar voetnoot10). |
10. Persae, et Lydii, et Libyes erant in exercitu tuo viri bellatores tui: clypeum, et galeam suspenderunt in te pro ornatu tuo. | 10. De Perzen en de Lydiërs en de Libyers waren in uw leger uwe krijgslieden; schild en helm hingen zij aan u op tot uwe versieringGa naar voetnoot11). |
11. Filii Aradii cum exercitu tuo erant super muros tuos in circuitu: sed et Pigmaei, qui erant in turribus tuis, pharetras suas suspenderunt in muris tuis per gyrum: ipsi compleverunt pulchritudinem tuam. | 11. De zonen van Arad met uw leger waren op uwe muren in het rond; maar ook de Pygmeërs, die op uwe torens waren, hingen hunne pijlkokers rondom aan uwe muren; zij maakten uwe schoonheid volkomenGa naar voetnoot12). |
12. Carthaginenses negotiatores tui, a multitudine cunctarum divitiarum, argento, ferro, stanno, plumboque repleverunt nundinas tuas. | 12. De Carthagers waren uwe kooplieden wegens de menigte van allerlei rijkdom; met zilver, ijzer, tin en lood vulden zij uwe marktenGa naar voetnoot13). |
13. Graecia, Thubal, et Mosoch, | 13. Griekenland, Thubal en Mosoch, |
[pagina 691]
ipsi institores tui: mancipia, et vasa aerea, advexerunt populo tuo. | dezen waren uwe handelaren; slaven en koperen vaatwerk voerden zij voor uw volk aanGa naar voetnoot14). |
14. De domo Thogorma, equos, et equites, et mulos adduxerunt ad forum tuum. | 14. Uit het huis Thogorma bracht men paarden en strijdrossen en muilezels aan op uwe marktGa naar voetnoot15). |
15. Filii Dedan negotiatores tui: insulae multae negotiatio manus tuae: dentes eburneos, et hebeninos commutaverunt in pretio tuo. | 15. De zonen van Dedan waren uwe kooplieden, vele eilanden de koophandel uwer hand; elpenbeen en ebbenhout ruilden zij in tegen uwen koopprijsGa naar voetnoot16). |
16. Syrus negotiator tuus propter multitudinem operum tuorum, gemmam, et purpuram, et scutulata, et byssum, et sericum, et chodchod proposuerunt in mercatu tuo. | 16. De Syriër was uw koopman wegens de menigte uwer kunstwerken; edelgesteente en purper en borduurwerk en byssus en zijde en jaspis boden zij u in ruilhandelGa naar voetnoot17). |
17. Juda et terra Israel ipsi institores tui in frumento primo, balsamum, et mel, et oleum, et resinam proposuerunt in nundinis tuis. | 17. Juda en het land van Israël, zij waren uwe handelaren in uitgelezen tarweGa naar voetnoot18); balsem en honig en olie en hars boden zij aan op uwe markten. |
18. Damascenus negotiator tuus in multitudine operum tuorum, in multitudine diversarum opum, in vino pingui, in lanis coloris optimi. | 18. Damascus was uw koopman wegens de menigte uwer kunstwerken, in menigte van velerlei goederen, in fijnen wijnGa naar voetnoot19), in wol van de beste kleur. |
19. Dan, et Graecia, et Mosel in | 19. Dan en Griekenland en MoselGa naar voetnoot20) |
[pagina 692]
nundinis tuis proposuerunt ferrum fabrefactum: stacte, et calamus in negotiatione tua. | boden op uwe markten gesmeed ijzer aan; mirreolieGa naar voetnoot21) en specerijriet waren onder uwe koopmanschap. |
20. Dedan institores tui in tapetibus ad sedendum. | 20. DedanGa naar voetnoot22), zij waren uwe handelaren in zadelkleeden. |
21. Arabia, et universi principes Cedar, ipsi negotiatores manus tuae: cum agnis, et arietibus, et hoedis venerunt ad te negotiatores tui. | 21. Arabië en alle vorsten van CedarGa naar voetnoot23), zij waren de kooplieden uwer hand; met lammeren en rammen en bokken kwamen zij tot u als uwe kooplieden. |
22. Venditores Saba, et Reema, ipsi negotiatores tui: cum universis primis aromatibus, et lapide pretioso, et auro, quod proposuerunt in mercatu tuo. | 22. De verkoopers van Saba en ReëmaGa naar voetnoot24), zij waren uwe kooplieden in allerlei fijne reukwerken en kostbaar gesteente en goud, dat zij u in ruilhandel aanboden. |
23. Haran, et Chene, et Eden negotiatores tui: Saba, Assur, et Chelmad venditores tui: | 23. Haran en Chene en Eden waren uwe kooplieden; Saba, Assur en Chelmad uwe verkoopersGa naar voetnoot25). |
24. Ipsi negotiatores tui multifariam involucris hyacinthi, et polymitorum, gazarumque pretiosarum, quae obvolutae, et astrictae erant funibus: cedros quoque habebant in negotiationibus tuis. | 24. Zij waren uwe kooplieden in velerlei goed, in donkerblauwe en veelkleurige mantels en kostbare stoffen, die omwikkeld en met touwen vastgebonden waren; ook ceders hadden zij onder uwe koopmanschappenGa naar voetnoot26). |
25. Naves maris, principes tui in negotiatione tua: et repleta es, et glorificata nimis in corde maris. | 25. Zeeschepen waren uwe vorsten in uwen handelGa naar voetnoot27); en gij werdt vol en verheerlijkt uitermate in het hart der zee. |
[pagina 693]
26. In aquis multis adduxerunt te remiges tui: ventus auster contrivit te in corde maris. | 26. Op de vele wateren voerden u uwe roeiers; de zuidenwind heeft u verbrijzeld in het hart der zeeGa naar voetnoot28). |
27. Divitiae tuae, et thesauri tui, et multiplex instrumentum tuum, nautae tui et gubernatores tui, qui tenebant supellectilem tuam, et populo tuo praeerant: viri quoque bellatores tui, qui erant in te cum universa multitudine tua, quae est in medio tui: cadent in corde maris in die ruinae tuae. | 27. Uwe rijkdommen en uwe schatten en uw velerlei tuig, uwe zeelieden en uwe stuurlieden, die voor uw scheepswant zorgden en aan het hoofd van uw volk stondenGa naar voetnoot29), alsmede uwe krijgslieden, die in u waren, met geheel uwe volksmenigte in uw midden - zij vallen in het hart der zee ten dage van uwen ondergang. |
28. A sonitu clamoris gubernatorum tuorum conturbabuntur classes: | 28. Van het luid geschrei uwer stuurlieden ontstellen de vlotenGa naar voetnoot30). |
29. Et descendent de navibus suis omnes, qui tenebant remum: nautae, et universi gubernatores maris in terra stabunt: | 29. En allen, die den riem hielden, verlaten hunne schepen; de zeelieden en alle zeevaarders staan op het landGa naar voetnoot31). |
30. Et ejulabunt super te voce magna, et clamabunt amare: et superjacient pulverem capitibus suis, et cinere conspergentur. | 30. En zij jammeren over u met luider stem en schreien bitter; en zij werpen stof op hunne hoofden en bestrooien zich met asch. |
31. Et radent super te calvitium, et accingentur ciliciis: et plorabunt te in amaritudine animae ploratu amarissimo. | 31. En zij scheren zich kaal wegens u en gorden rouwkleederen aan; en zij weenen over u in de bitterheid der ziel met allerbitterst geween. |
32. Et assument super te carmen lugubre, et plangent te: Quae est ut Tyrus, quae obmutuit in medio maris? | 32. En zij heffen over u een klaaglied aanGa naar voetnoot32) en weeklagen over u: Wie is er als Tyrus, dat verstomd is in het midden der zee? |
33. Quae in exitu negotiationum tuarum de mari implesti populos multos: in multitudine divitiarum tuarum, et populorum tuorum ditasti reges terrae. | 33. Gij, die bij het aankomen uwer koopmanschappen uit de zee vele volken hebt verzadigd, die met de menigte uwer rijkdommen en uwer volkenGa naar voetnoot33) de koningen der aarde hebt rijk gemaakt! |
34. Nunc contrita es a mari, in profundis aquarum opes tuae, et | 34. Nu zijt gij verbrijzeld uit de zeeGa naar voetnoot34); in de diepten der wateren |
[pagina 694]
omnis multitudo tua, quae erat in medio tui, ceciderunt. | zijn uwe schatten en geheel uwe volksmenigte, die in uw midden was, neergestort. |
35. Universi habitatores insularum obstupuerunt super te: et reges earum omnes tempestate perculsi mutaverunt vultus. | 35. Al de bewoners der eilanden zijn verstomd over u; en al hunne koningen, ontzet over den storm, veranderen van gelaat. |
36. Negotiatores populorum sibilaverunt super te: ad nihilum deducta es, et non eris usque in perpetuum. | 36. De handelaren der volken sissen over u; tot niets zijt gij geworden, en gij zult niet meer zijn in eeuwigheid! |
- voetnoot1)
- Hebr.: ‘aan de ingangen’, de havens van Tyrus, vooral de Egyptische aan de oostkust naar het vasteland en de Sidonische naar Sidon gericht.
- voetnoot2)
- Zie XXVIII 12 en vgl. XVI 14; Thren. II 15; Ps. XLIX 2.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘in het hart (d.i. in het midden) der zee zijn uwe grenzen’; want de zee omsloot het eiland Tyrus van alle zijden.
- voetnoot4)
- Met deze woorden begint de schildering van Tyrus onder het beeld van een reuzenschip. Uwe naburen staat niet in den grondtekst.
- voetnoot5)
- Uit dennen, Hebr. waarschijnlijk ‘cypressen’ (vgl. III Reg. V 8, 10; VI 15), van Sanir. naar Deut. III 9 den naam van den Hermon of van een deel daarvan, timmerden zij u (Hebr.) ‘het dubbele beschot’ der kiel. Dit wijst op de kostbare paleizen van Tyrus, die met cypressen en cederhout beschoten waren.
- voetnoot6)
- Basan is eene landstreek in het Overjordaansche gebied; zie Is. II 13; Zach. XI 2. Uwe roeibanken maakten zij (Hebr. waarschijnlijk:) ‘van elpenbeen, ingelegd met bukshout(?) uit de eilanden der Kitthim’, de bewoners van het eiland Cyprus of, in uitgebreideren zin, van de kustlanden en eilanden der Middellandsche Zee. Zie Jer. II noot 10.
- voetnoot7)
- Om aan den mast te hechten, Hebr.: ‘om u tot vlag te dienen’, want bij de Ouden diende het veelkleurige zeil tot vlag. De bedekking der hut was van purper uit Elisa (zie Gen. X 4), dat volgens den H. Hiëronymus de Grieksche eilanden der Jonische zee, volgens de nieuweren Zuid-Italië of Sicilië aanduidt. - De profeet bedoelt, dat al deze landen hunne kostbaarste voortbrengselen tot opluistering van Tyrus leverden.
- voetnoot8)
- De vele bondsstaten van Phenicië waren als de bemanning van het schip en deden dienst als roeiers enz. (v. 8, 9), terwijl Tyrus, het hoofd der bondsstaten, het roer hield. Sidon op het vasteland was de vroegere hoofdstad. Arad, Hebr. ‘Arvad’, lag op een eiland dicht bij de Phenicische kust.
- voetnoot9)
- Eene stad niet ver van de kust, tusschen Tripolis en Berytos. Vgl. III Reg. V 18.
- voetnoot10)
- Hier en in de volgende verzen wijkt het beeld van het schip meer en meer terug, en treedt de stad met haren handel en haar leger op den voorgrond.
- voetnoot11)
- De Perzen, hier het eerst in de H. Schrift vermeld, waren toen nog een weinig aanzienlijke volksstam. Voor Lydiërs en Libyers heeft het Hebr. ‘Loed en Poet’, die eveneens Is. LXVI 19 en Jer. XLVI 9 (zie noot 11 aldaar) te zamen vermeld zijn. Zij allen leverden aan Tyrus hulptroepen.
- voetnoot12)
- Zie voor Arad noot 8. Voor Pygmeërs, volgens den H. Hiëronymus geen eigennaam van een volk, doch een van het Grieksche ‘pygma’, d.i. vuist, afgeleid naamwoord, dat vuistvechters of dappere krijgers beteekent, heeft het Hebr. ‘gammadim’, naar de Septuag.: ‘wachters’. - Het ophangen der pijlkokers, Hebr. ‘schilden’, aan de muren der stad duidt aan, dat genoemde volken bijdroegen tot den luister en de sterkte der vesting. - In v. 12-25 beschrijft de profeet de markt van Tyrus, waar kooplieden uit alle volken samenstroomden. Eerst worden de handelsvolken aan en bij de Middellandsche Zee van het westen naar het oosten opgeteld, v. 12-14.
- voetnoot13)
- De Carthagers heeft ook de Septuag. Doch naar het Hebr. is ‘Tharsjisj’ (Gen. X 4), waarschijnlijk de Phenicische kolonie Tartessus in Zuidwestelijk Spanje, ‘uwe handelaarster’, omdat zij eenen grooten rijkdom van mineralen in Tyrus ter markt kon brengen. Want Spanje was rijk aan zilver, ijzer enz.
- voetnoot14)
- Griekenland, Hebr.: ‘Javan’ (zie Joël III noot 10). Thubal en Mosoch, naar Gen. X 2 ‘zonen van Japheth’, woonden aan de zuidkust en ten zuidoosten der Zwarte Zee, in het aan koper rijke Pontische bergland.
- voetnoot15)
- Het huis Thogorma beteekent waarschijnlijk een Armenischen volksstam (zie Gen. X 3); Armenië was om zijnen rijkdom aan paarden en muilezels bij de Ouden bekend. Zie voor de vertaling equites, strijdrossen, Exod. XV noot 16.
- voetnoot16)
- Handelsbetrekkingen met de noordwestelijke Arabieren en de naaste naburen in het oosten, v. 15-18. - Zie voor het Arabische handelsvolk Dedan XXV noot 12 en Is. XXI noot 16. Door de eilanden zijn waarschijnlijk de kusten en de eilanden der Roode Zee bedoeld; althans elpenbeen en ebbenhout zijn vooral Afrikaansche voortbrengselen, welke waarschijnlijk als schatting aan Tyrus betaald werden. Want de koophandel uwer hand schijnt te beteekenen de onder uwe heerschappij staande kooplieden. Zie v. 21.
- voetnoot17)
- Voor de kunstwerken, welke in Tyrus werden vervaardigd, brachten de Syriërs edelgesteente enz. op de markt van Tyrus. - Het Hebr. chodchod is Is. LIV 12 door jaspis vertaald. - De koraal- en parelvisscherij in de Perzische golf leverde aan den Syriër, Hebr.: ‘Aram’ (het land tusschen Chanaän-Phenicië en den Euphraat), de genoemde edelgesteenten. Babel was van oudsher (zie Jos. VII 21) bekend om zijne weefselen en zijn borduurwerk.
- voetnoot18)
- Hebr.: ‘in tarwe van Minnith’, eene in het Ammonietische gebied gelegen stad, naar II Par. XXVII 5 rijk aan granen.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘in wijn van Chelbon’, het drie uren noordoostelijk van Damascus liggende dorp Chalbûn. De hier geteelde wijn wordt in het spijkerschrift geprezen en was volgens de Ouden de geliefkoosde drank der Perzische koningen.
- voetnoot20)
- Hebr.: ‘Wedan (vermoedelijk een Arabische stam) en Javan van Oezal’, een ander Javan, dan het in v. 13 genoemde. Oezal, Gen. X 27 onder de Arabische volksstammen genoemd, woonde waarschijnlijk in Gelukkig-Arabië. - In v. 19-22 de handel van zuidelijk Arabië en van de Syrisch-Arabische woestijn op Tyrus.
- voetnoot21)
- Het Hebr. ‘kiddah’ is Exod. XXX 24 door ‘kassie’ vertaald, zie aldaar noot 16. Kassie en specerijriet (zie Is. XLIII noot 22) zijn voortbrengselen van Arabië.
- voetnoot22)
- Dedan is waarschijnlijk verschillend van het in v. 15 genoemde. Vgl. Gen. X 7 ‘Dadan’ of Dedan onder de zonen van Cham, en Gen. XXV 1, 3 ‘Dadan’ of Dedan, kleinzoon van Cetura. Doch beide zijn Arabische volksstammen.
- voetnoot23)
- Zie Is. XXI noot 19 en voor het volgende hierboven noot 16.
- voetnoot24)
- Arabische volksstammen. Zie Gen. X 7, waar zij vermeld zijn onder ‘de zonen van Chus’.
- voetnoot25)
- De handel van Mesopotamië op Tyrus. - Van Haran (zie Gen. XI noot 13) liep een groote handelsweg naar Babylonië, de Perzische golf en Palestina. Chene, Hebr. ‘Kanneh’, waarschijnlijk ‘Chalanne’ of ‘Kalne’ van Gen. X 10 (vgl. Is. X 9 ‘Calano’), is onbekend; volgens de meesten Ctesiphon aan den Tiger. Eden is vermoedelijk het ‘Bit-Adini’ der opschriften, eene landstreek aan den Euphraat. Zie voor het Arabische Saba op v. 22; zijne karavanen ruilden hunne koopwaren met die van Mesopotamië en reisden hiermede verder naar Tyrus. Chelmad schijnt de naam van eene landstreek, Septuag.: ‘Charman’, wellicht Karmanië.
- voetnoot26)
- Hebr. vermoedelijk: ‘Zij waren uwe handelaren in prachtige stoffen, in purperen en gestikte mantels en in bonte dekkleeden, in gevlochten en gedraaide touwen op uwe markt’.
- voetnoot27)
- Voor zeeschepen heeft het Hebr.: ‘Tharsis-schepen’; zie Ps. XLVII noot 8 en Is. II noot 10. Zij waren uwe vorsten, d.i. bekleedden de voornaamste plaats, in uwen handel; volgens de Grieksche vertaling van Aquila: ‘zij stonden u ten dienste’. Zie verder v. 4 volg.
- voetnoot28)
- Het beeld van het zeeschip komt hier weder op den voorgrond. Op de vele wateren, d.i. op den grooten oceaan; dit wijst wellicht op de heillooze staatkunde van Tyrus. De zuidenwind, Hebr.: ‘de oostenwind’, de vooral op zee gevreesde oosterstorm, is een beeld van den Chaldeeuwschen veroveraar, XXVI 7.
- voetnoot29)
- Hebr.: ‘die uwen handel dreven’.
- voetnoot30)
- De overige handelsvolken; zie XXVI 15.
- voetnoot31)
- Uit vrees voor een zelfden ondergang; zie XXVI 16.
- voetnoot32)
- Zie XXVI 17.
- voetnoot33)
- Hebr.: ‘en uwer koopmanschappen’.
- voetnoot34)
- Uit de zee verdwenen en in hare golven begraven.