De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIX.
|
1. Et tu assume planctum super principes Israel, | 1. En gij, hef eenen klaagzang aan over de vorsten van IsraëlGa naar voetnoot1)! |
2. Et dices: Quare mater tua leaena inter leones cubavit, in medio leunculorum enutrivit catulos suos? | 2. En zeg: Waarom legerde uwe moeder, eene leeuwin, tusschen leeuwen, bracht zij in het midden van jonge leeuwen hare welpen grootGa naar voetnoot2)? |
3. Et eduxit unum de leunculis suis, et leo factus est: et didicit | 3. En zij bracht eenen van hare jonge leeuwen te voorschijn; en |
[pagina 651]
capere praedam, hominemque comedere. | hij werd een leeuw; en hij leerde buit vangen en menschen verslindenGa naar voetnoot3). |
4. Et audierunt de eo gentes, et non absque vulneribus suis ceperunt eum: et adduxerunt eum in catenis in terram AEgypti. | 4. En de volken hoorden van hem, en niet zonder zich te wonden vingen zij hem; en zij voerden hem in ketenen naar het land EgypteGa naar voetnoot4). |
5. Quae cum vidisset quoniam infirmata est, et periit exspectatio ejus: tulit unum de leunculis suis, leonem constituit eum. | 5. En toen zij zag, dat hare hoop verzwakte en teloorging, nam zij eenen van hare jonge leeuwen; tot leeuw stelde zij hem aanGa naar voetnoot5). |
6. Qui incedebat inter leones, et factus est leo: et didicit praedam capere, et homines devorare: | 6. En hij trad op onder de leeuwen en werd een leeuw; en hij leerde buit vangen en menschen verslindenGa naar voetnoot6); |
7. Didicit viduas facere, et civitates eorum in desertum adducere: et desolata est terra, et plenitudo ejus a voce rugitus illius. | 7. hij leerde weduwen maken en hunne steden in woestenij veranderen; en verheerd werd het land en zijne volheid door de stem van zijn gebrulGa naar voetnoot7). |
8. Et convenerunt adversus eum gentes undique de provinciis, et expanderunt super eum rete suum, in vulneribus earum captus est. | 8. En tegen hem kwamen de volken van alle zijden uit de gewesten bijeen; en zij spreidden hun net over hem uit, hen wondend werd hij gevangenGa naar voetnoot8). |
9. Et miserunt eum in caveam, in catenis adduxerunt eum ad regem Babylonis: miseruntque eum in carcerem, ne audiretur vox ejus ultra super montes Israel. | 9. En zij zetten hem in eene kooi, in ketenen voerden zij hem naar den koning van Babylon; en zij wierpen hem in eenen kerker, opdat zijne stem niet meer gehoord zou worden op de bergen van IsraëlGa naar voetnoot9). |
[pagina 652]
10. Mater tua quasi vinea in sanguine tuo super aquam plantata est: fructus ejus, et frondes ejus creverunt ex aquis multis. | 10. Uwe moeder was als een wijnstok, door uw bloed, aan het water geplant; zijne vruchten en zijn loover groeiden wegens de vele waterenGa naar voetnoot10). |
11. Et factae sunt ei virgae solidae in sceptra dominantium, et exaltata est statura ejus inter frondes: et vidit altitudinem suam in multitudine palmitum suorum. | 11. En hij bekwam stevige takken tot koningsschepters, en hoog verhief zich zijn stam tusschen het loover; en hij zag zijne hoogte bij de menigte zijner rankenGa naar voetnoot11). |
12. Et evulsa est in ira, in terramque projecta, et ventus urens siccavit fructum ejus: marcuerunt, et arefactae sunt virgae roboris ejus: ignis comedit eam. Os. XIII 15. | 12. En hij werd uitgerukt in gramschap en ter aarde neergeworpen; en de brandende wind deed zijne vrucht verdrogen; de takken zijner kracht verwelkten en verdorden, vuur verteerde hemGa naar voetnoot12). |
13. Et nunc transplantata est in desertum, in terra invia, et sitienti. | 13. En nu is hij overgeplant in eene woestijn, in een onbegaanbaar en dorstig landGa naar voetnoot13). |
14. Et egressus est ignis de virga ramorum ejus, qui fructum ejus comedit: et non fuit in ea virga fortis, sceptrum dominantium. Planctus est, et erit in planctum. | 14. En vuur is uitgegaan van een twijg zijner takken, en het heeft zijne vrucht verteerd; en aan hem was geen krachtige twijg, geen koningsschepter. Een klaaglied is het, en het zal zijn tot een klaagliedGa naar voetnoot14). |
- voetnoot1)
- De profeet sluit de XII 1 begonnen reeks profetieën met een klaagzang over den ondergang der vorsten van Israël. Aldus heeten de koningen van Juda, omdat het huis van David rechtens macht had over het geheele volk. De Septuag. heeft het enkelvoud: ‘over den vorst’; waarschijnlijk is Sedecias bedoeld.
- voetnoot2)
- Het Hebr. kan ook vertaald worden: ‘Wat was uwe moeder? Eene leeuwin! Tusschen leeuwen legerde zij, te midden van jonge leeuwen bracht zij’ enz. Volgens de meesten is de moeder Jerusalem of Juda, dat (als eene leeuwin tusschen leeuwen) in uiterlijke praal en in krijgsroem met de omliggende koninkrijken wilde wedijveren (vgl. I Reg. VIII 20) en (hare welpen) de jonge vorsten, opvoedde in trotschheid en heerschzucht, (te midden van jonge leeuwen) gelijk dit aan de heidensche hoven geschiedde. Volgens anderen (zie v. 5) is de moeder van Sedecias bedoeld, te weten Amital (zie IV Reg. XXIII 31 en XXIV 18), die twee harer zonen, Joachaz en Sedecias, den troon zag bestijgen. Naar deze opvatting beschrijft dit vers het koninklijk aanzien dezer koninginnemoeder, die hare zonen in koninklijken luister opvoedde.
- voetnoot3)
- Deze jonge leeuw is stellig Joachaz, die, ten troon verheven, zich een geweldenaar toonde; vgl. IV Reg. XXIII 32.
- voetnoot4)
- De volken zijn de Egyptenaren; zij hoorden van zijnen strijdlust en zijne roofzucht en togen tegen hem ten strijde; niet zonder zich te wonden, Septuag.: ‘in hun verderving’ (zie Thren. IV 20), Hebr.: ‘in hunne kuilen’, vingen zij hem als eenen leeuw. Want wilde dieren ving men in kuilen, die onder takken en bladeren verborgen waren. Zij voerden hem in ketenen, Hebr.: ‘met haken’ of haakvormige neusringen, welke men den gevangen leeuwen in den neus wrong (vgl. Is. XXXVII 29), naar Egypte; zie IV Reg. XXIII 34 en vgl. Jer. XXII 10, 11.
- voetnoot5)
- Hare hoop op den spoedigen terugkeer van haren zoon Joachaz; zie Jer. XXII. 10. Het gelukte Amital, haren anderen zoon Sedecias ten troon te verheffen. Eigenlijk deed dit Nabuchodonosor (IV Reg. XXIV 17); doch dit komt in de allegorische voorstelling niet in aanmerking. Volgens de gewone opvatting, waarvan in noot 2 sprake was, is deze tweede leeuw òf Joachaz' onmiddellijke opvolger, Joakim, òf wel Joachin, die door de moeder, Jerusalem of Juda, tot koning werd uitgeroepen. Doch zie noot 10.
- voetnoot6)
- Hij trad op en gedroeg zich als koning, doch werd een geweldenaar gelijk Joachaz geweest was; zie v. 3.
- voetnoot7)
- Door zijne geweldenarij werd het land met deszelfs rijkdom verwoest en geplunderd.
- voetnoot8)
- Hebr.: ‘in hunnen kuil werd hij gevangen’, gelijk in v. 4.
- voetnoot9)
- In eene kooi, waarin leeuwen vervoerd werden, gelijk op de Assyrisch-Babylonische gedenkteekenen wordt afgebeeld. In ketenen, zie voor het Hebr. noot 4. Dit was metterdaad het lot van Sedecias. Tegen hem kwamen de volken uit de gewesten van het Babylonische rijk bijeen; door hen werd hij overwonnen, in eene hinderlaag bij Jericho als in hun net (zie XII 13; XVII 20) of ‘in hunnen kuil’ gevangen, naar den koning van Babylon gebracht, vervolgens naar Chaldea gevoerd en levenslang in eenen kerker opgesloten; zie IV Reg. XXV 5-7 en Jer. LII 8-11. Joakim daarentegen stierf te Jerusalem (IV Reg. XXIV 5; vgl. Jer. XXII 19). En Joachin, op wiens korte en krachtelooze regeering de woorden van v. 6 en 7 nauwelijks passen, werd niet gevangen genomen, doch gaf zich aan de Chaldeën over; zie IV Reg. XXIV 12.
- voetnoot10)
- Uwe moeder, dezelfde als in v. 2 (zie noot 2), was als een aan het water geplante of vruchtbare wijnstok (zie XV en XVII), door uw bloed, wat beteekenen kan: door uw koninklijk kroost, dat gij voortbracht.
- voetnoot11)
- De takken van den wijnstok beteekenen de zonen der moeder, die koningen werden. En hij zag enz., Hebr.: ‘hij werd gezien wegens zijne hoogte, wegens de menigte zijner ranken’, m.a.w. de moeder werd beroemd om de koningen uit haar voortgesproten.
- voetnoot12)
- De wijnstok werd uitgerukt, d.i. het geslacht dier moeder werd van den troon beroofd. De brandende wind (vgl. XVII 9, 10) en vuur zijn zinnebeelden der vijandelijke machten (Babylon en waarschijnlijk ook Egypte), door wie de zonen der moeder (de vrucht van den wijnstok) in ballingschap werden gezonden; zie de noten 4 en 9.
- voetnoot13)
- Nu is de weleer vruchtbare wijnstok tot onvruchtbaarheid gedoemd als een op een dorren zandgrond geplante stok.
- voetnoot14)
- Sedecias, een twijg zijner takken, was door zijnen opstand de oorzaak, dat de koninklijke wijnstok geheel ten gronde ging. En dit uiteinde is het treurige onderwerp van dit klaaglied en zal dat nog meer worden door de vervulling.