De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 630]
| |||||||||||||||
Caput XV.
|
1. Et factus est sermo Domini ad me, dicens: | 1. En het woord des Heeren geschiedde tot mij, zeggende: |
2. Fili hominis, quid fiet de ligno vitis ex omnibus lignis nemorum, quae sunt inter ligna silvarum? | 2. Menschenzoon, wat zal er worden van het hout des wijnstoks onder alle houtsoorten der bosschen, die onder de boomen der wouden zijnGa naar voetnoot1)? |
3. Numquid tolletur de ea lignum, ut fiat opus, aut fabricabitur de ea paxillus, ut dependeat in eo quodcumque vas? | 3. Zal men daarvan hout nemen om er iets van te maken? Of zal men daarvan een pin maken om er allerlei huisraad aan op te hangen? |
4. Ecce igni datum est in escam: utramque partem ejus consumpsit ignis, et medietas ejus redacta est in favillam: numquid utile erit ad opus? | 4. Zie, aan het vuur is het tot spijs gegeven; zijne beide einden heeft het vuur verteerd, en zijn middelste is tot gloeiende asch gewordenGa naar voetnoot2). Zou het dan bruikbaar zijn tot iets? |
5. Etiam cum esset integrum, non erat aptum ad opus: quanto magis cum illud ignis devoraverit, et combusserit, nihil ex eo fiet operis? | 5. Zelfs toen het gaaf was, was het niet bruikbaar tot iets; hoeveel te meer nu het vuur het verteerd en verbrand heeft, zal er niets van kunnen gemaakt wordenGa naar voetnoot3)? |
6. Propterea haec dicit Dominus Deus: Quomodo lignum vitis inter ligna silvarum, quod dedi igni ad devorandum, sic tradam habitatores Jerusalem. | 6. Daarom zegt dit de Heere God: Gelijk het hout van den wijnstok onder de boomen der wouden, dat Ik aan het vuur ter verslinding heb gegeven, zoo zal Ik de bewoners van Jerusalem prijsgevenGa naar voetnoot4). |
7. Et ponam faciem meam in eos: de igne egredientur, et ignis con- | 7. En Ik zal mijn aangezicht op hen richten; uit het vuur zullen |
[pagina 631]
sumet eos: et scietis quia ego Dominus, cum posuero faciem meam in eos, | zij uitgaan, en het vuur zal hen verterenGa naar voetnoot5); en gijGa naar voetnoot6) zult weten, dat Ik de Heer ben, wanneer Ik mijn aangezicht op hen richt, |
8. Et dedero terram inviam, et desolatam: eo quod praevaricatores exstiterint, dicit Dominus Deus. | 8. en Ik het land onbegaanbaar maak en verlaten, omdat zij trouweloozen waren, zegt de Heere God. |
- voetnoot1)
- De wijnstok, het zoo edele en vruchtbare gewas van Palestina, is een passend beeld van het volk Gods, dat, uitgelezen en hoog verheven, vruchten van heiligheid moest voortbrengen (vgl. Deut. XXXII 32; Is. V 1 volg.; Jer. II 21; Os. X 1 volg.). Werd het echter aan God ontrouw, gelijk het overschot in Juda, dan geleek het op het hout van den wijnstok, dat onder alle houtsoorten het minst bruikbaar is en alleen dient om verbrand te worden.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘is verkoold’.
- voetnoot3)
- Wat hier gezegd wordt van het hout des wijnstoks, was met Israël-Juda metterdaad geschied, Toen het gaaf was, d.i. toen beide rijken nog in bloei waren, kwamen zij als aardsche macht onder de overige wereldrijken (Assyrië, Babel, Egypte) niet in aanmerking. Nu had het vuur zijne beide einden verteerd, want het Tienstammenrijk was sinds lang verdwenen en het beste deel van Juda was onder Joachin in ballingschap gevoerd. Zijn middelste deel, het overschot in Juda en te Jerusalem, was als een verkoold stuk hout zonder waarde. Wat er mede zal geschieden, zegt v. 6-8.
- voetnoot4)
- Gelijk God het hout des wijnstoks als brandhout tot het vuur bestemd heeft, zoo bestemt Hij thans de bewoners van Jerusalem tot het vuur; want stad en tempel zullen aan de vlammen worden prijsgegeven. Vgl. IV Reg XXV 9.
- voetnoot5)
- Het zal met de hardnekkigen gaan als met het middelste stuk hout, dat wel verkoold werd, doch niet geheel verteerd: uit het vuur der verbrande stad zullen zij uitgaan, opdat het vuur van Gods wraak hen in de ballingschap vertere. Zie XIV 22, 23.
- voetnoot6)
- Gij, ballingen aan den Chobar.