De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIII.
|
1. Et factus est sermo Domini ad me, dicens: | 1. En het woord des Heeren geschiedde tot mij, zeggendeGa naar voetnoot1): |
2. Fili hominis, vaticinare ad prophetas Israel, qui prophetant: et dices prophetantibus de corde suo: Audite verbum Domini: | 2. Menschenzoon, profeteer aangaande de profeten van Israël, die profeteeren; en zeg tot hen, die profeteeren uit hun eigen hartGa naar voetnoot2): Hoort het woord des Heeren! |
[pagina 623]
3. Haec dicit Dominus Deus: Vae prophetis insipientibus, qui sequuntur spiritum suum, et nihil vident. | 3. Dit zegt de Heere God: Wee den uitzinnigen profeten, die hun eigen geest volgen en niets zienGa naar voetnoot3)! |
4. Quasi vulpes in desertis, prophetae tui Israel erant. | 4. Als vossen in verwoeste plaatsen waren uwe profeten, o IsraëlGa naar voetnoot4)! |
5. Non ascendistis ex adverso, neque opposuistis murum pro domo Israel, ut staretis in proelio in die Domini. | 5. Gij zijt niet opgerezen tot tegenweer, noch hebt gij eenen muur opgeworpen voor het huis van Israël om pal te staan in den strijd ten dage des HeerenGa naar voetnoot5)! |
6. Vident vana, et divinant mendacium, dicentes: Ait Dominus: cum Dominus non miserit eos: et perseveraverunt confirmare sermonem. | 6. Zij zien ijdele dingen, en zij voorspellen leugen, zeggende: De Heer spreekt, terwijl de Heer hen niet gezonden heeft; en zij gaan voort met het woord te bevestigenGa naar voetnoot6). |
7. Numquid non visionem cassam vidistis, et divinationem mendacem locuti estis? et dicitis, ait Dominus: cum ego non sim locutus. | 7. Hebt gij dan niet een ijdel gezicht gezien en valsche waarzegging gesproken? En gij zegt: De Heer spreekt, terwijl Ik niet heb gesproken. |
8. Propterea haec dicit Dominus Deus: Quia locuti estis vana, et vidistis mendacium: ideo ecce ego ad vos, dicit Dominus Deus: | 8. Derhalve zegt dit de Heere God: Omdat gij ijdele dingen gesproken en leugen gezien hebt, daarom, zie, Ik tegen u, zegt de Heere God. |
9. Et erit manus mea super prophetas, qui vident vana, et divinant mendacium: in consilio populi mei non erunt, et in scriptura domus Israel non scribentur, nec in terram Israel ingredientur: et scietis quia ego Dominus Deus: | 9. En mijne hand zal zijn op de profeten, die ijdele dingen zien en leugen voorspellen; in den raad van mijn volk zullen zij niet zijn en in het boek van het huis van Israël niet worden opgeschreven noch in het land van Israël binnengaanGa naar voetnoot7); en gij zult weten, dat Ik ben de Heere God; |
10. Eo quod deceperint populum meum, dicentes: Pax, et non est | 10. dewijl zij mijn volk misleid hebbenGa naar voetnoot8), zeggende: Vrede, en er |
[pagina 624]
pax: et ipse aedificabat parietem, illi autem liniebant eum luto absque paleis. | is geen vrede; en dit (volk) bouwde eenen muur, zij echter pleisterden hem met leem zonder strooGa naar voetnoot9). |
11. Dic ad eos, qui liniunt absque temperatura, quod casurus sit: erit enim imber inundans, et dabo lapides praegrandes desuper irruentes, et ventum procellae dissipantem. | 11. Zeg tot degenen, die pleisteren zonder bijmengingGa naar voetnoot10), dat hij vallen zal; want er zal een stortregen komen, en Ik zal er overgroote hagelsteenen van boven op doen neerstorten, en eenen stormwind hem doen wegvagenGa naar voetnoot11). |
12. Siquidem ecce cecidit paries: numquid non dicetur vobis: Ubi est litura, quam linistis? | 12. Want zie, de muur is gevallenGa naar voetnoot12)! Zal men dan niet tot u zeggen: Waar is de pleisterkalk, waarmede gij gepleisterd hebt? |
13. Propterea haec dicit Dominus Deus: Et erumpere faciam spiritum tempestatum in indignatione mea, et imber inundans in furore meo erit: et lapides grandes in ira in consumptionem. | 13. Daarom zegt dit de Heere God: Ja, Ik zal eenen stormwind doen losbreken in mijne verbolgenheid, en een stortregen zal er zijn in mijnen toorn, en groote hagelsteenen in gramschap ter verdelging. |
14. Et destruam parietem, quem linistis absque temperamento: et adaequabo eum terrae, et revelabitur fundamentum ejus: et cadet, et consumetur in medio ejus: et scietis quia ego sum Dominus. | 14. En Ik zal den muur vernielen, dien gij gepleisterd hebt zonder bijmenging; en Ik zal hem met den grond gelijk maken, en zijn grondslag zal worden blootgelegd; en hij zal vallen en te gronde gaan in zijn middenGa naar voetnoot13); en gij zult weten dat Ik de Heer ben. |
15. Et complebo indignationem meam in pariete, et in his, qui liniunt eum absque temperamento, dicamque vobis: Non est paries, et non sunt qui liniunt eum. | 15. En Ik zal mijne verbolgenheid volvoeren aan den muur en aan degenen, die hem pleisteren zonder bijmenging, en Ik zal tot ulieden zeggen: De muur is niet meer, en die hem pleisteren, zijn niet meer: |
16. Prophetae Israel, qui prophetant ad Jerusalem, et vident ei visionem pacis: et non est pax, ait Dominus Deus. | 16. de profeten van Israël, die aangaande Jerusalem profeteeren en voor hetzelve een gezicht des vredes zien; en er is geen vrede, zegt de Heere God. |
17. Et tu fili hominis, pone faciem | 17. En gij, menschenzoon, richt |
[pagina 625]
tuam contra filias populi tui, quae prophetant de corde suo: et vaticinare super eas, | uw aangezicht tegen de dochters van uw volk, die profeteeren uit haar eigen hart; en profeteer aangaande haar! |
18. Et dic: Haec dicit Dominus Deus: Vae quae consuunt pulvillos sub omni cubito manus: et faciunt cervicalia sub capite universae aetatis ad capiendas animas: et cum caperent animas populi mei, vivificabant animas eorum. | 18. En zeg: Dit zegt de Heere God: Wee die kussentjes samennaaien onder elk handgewricht en hoofdkussens maken onder het hoofd van elken leeftijd om zielen te vangen; en terwijl zij de zielen van mijn volk vangen, doen zij hunne zielen levenGa naar voetnoot14). |
19. Et violabant me ad populum meum propter pugillum hordei, et fragmen panis, ut interficerent animas, quae non moriuntur, et vivificarent animas, quae non vivunt, mentientes populo meo credenti mendaciis. | 19. En zij ontheiligden Mij bij mijn volk om een handvol gerst en een stuk brood, om zielen te dooden, die niet sterven, en zielen te doen leven, die niet leven, mijn volk beliegende, dat aan leugens gelooftGa naar voetnoot15). |
20. Propter hoc haec dicit Dominus Deus: Ecce ego ad pulvillos vestros, quibus vos capitis animas volantes: et dirumpam eos de brachiis vestris: et dimittam animas, quas vos capitis, animas ad volandum. | 20. Daarom zegt dit de Heere God: Zie, Ik tegen uwe kussentjes, waarmede gij zielen vangt, die vliegen; en Ik zal ze uit uwe armen wegscheuren; en de zielen, die gij vangt, zal Ik vrijlaten, de zielen, opdat zij vliegenGa naar voetnoot16). |
21. Et dirumpam cervicalia vestra, et liberabo populum meum de manu vestra, neque erunt ultra in manibus vestris ad praedandum: et scietis quia ego Dominus. | 21. En Ik zal uwe hoofdkussens verscheuren en mijn volk uit uwe hand vrijmaken, en zij zullen niet langer in uwe handen zijn om prooi te vangenGa naar voetnoot17); en gij zult weten, dat Ik de Heer ben. |
22. Pro eo quod moerere fecistis cor justi mendaciter, quem ego non | 22. Omdat gij het hart des gerechten bedrieglijk hebt doen treuren, |
[pagina 626]
contristavi: et confortastis manus impii, ut non reverteretur a via sua mala, et viveret: | dien Ik geen leed gedaan hebGa naar voetnoot18), en de hand des goddeloozen versterkt hebtGa naar voetnoot19), opdat hij van zijnen boozen weg niet terugkeere en leve, |
23. Propterea vana non videbitis, et divinationes non divinabitis amplius, et eruam populum meum de manu vestra: et scietis quia ego Dominus. | 23. daarom zult gij niet langer ijdele dingen zien en voorspellingen voorspellen; en Ik zal mijn volk bevrijden uit uwe hand; en gij zult weten, dat Ik de Heer ben. |
- voetnoot1)
- Aankondiging van Gods wraak over de valsche profeten, die de oorzaak waren, waarom de ware godsgezanten niet geloofd werden, en die het volk in zijn boos opzet stijfden. Vgl. Jer. XXIX 21.
- voetnoot2)
- Vgl. Jer. XXIII 16.
- voetnoot3)
- Uitzinnige, d.i. goddelooze en gewetenlooze (vgl. Ps. XIII 1); die niets zien, d.i. geene profetische openbaringen van God hebben. Hebr.: ‘die hun eigen geest volgen en datgene wat zij niet gezien hebben’, d.i. voorgewende openbaringen.
- voetnoot4)
- Als vossen, die door hun graven en wroeten de verwoesting nog vergrooten, zoo werkten zij mede tot den spoedigen val van den ten ondergang neigenden staat.
- voetnoot5)
- Hebr.: ‘Gij zijt niet opgeklommen in de bressen’. In plaats van zich, als dapperen, op te offeren voor het behoud des volks en den dreigenden ondergang af te wenden (door boetprediking, gelijk een waren profeet betaamt), hadden zij zich in den strijd, d.i. in het uur des gevaars, op den wraakdag des Heeren, lafhartig verscholen en zich gedragen als vossen, die in de holen wegschuilen.
- voetnoot6)
- Zie Jer. XXIII 21, 31. En zij gaan voort enz., Hebr.: ‘en zij hopen (of “doen hopen”) het woord gestand te doen’, m.a.w. dwaselijk hopen zij (of wekken bij hunne hoorders de hoop) op de vervulling hunner voorzeggingen.
- voetnoot7)
- Zij zullen geen raadslieden meer zijn, ja zelfs geen deel meer uitmaken van het volk Gods, maar in de ballingschap omkomen. - In het boek of volksregister wordt men opgeschreven ten bewijze van het burgerschap; zie Ps. LXXXVI 6.
- voetnoot8)
- Mijn volk zegt God, medelijdend. Vgl. Jer. VI 14; VIII 11 enz.; Mich. III 5, 11.
- voetnoot9)
- Eenen muur bouwen en dien pleisteren schijnen spreekwoordelijke uitdrukkingen. Voor leem zonder stroo, dat duurzaam Is noch hecht, heeft het Hebr.: ‘pleisterkalk’. De zin is: al wat het volk deed, prezen en wettigden de valsche profeten door hunne geluksprofetieën.
- voetnoot10)
- Dit beteekent hier, in v. 14 en 15: zonder bijmenging van stroo of (v. 10) ‘met leem zonder stroo’; het Hebr. heeft overal ‘met pleisterkalk’.
- voetnoot11)
- M.a.w. de vijand zal volk en staat te gronde richten en de leugenprofetieën te schande maken.
- voetnoot12)
- Is gevallen in het profetisch verleden.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘en gijlieden zult te gronde gaan in haar midden’, d.i. in de stad onder haar puin bedolven worden.
- voetnoot14)
- Wat in v. 10-16 van de valsche profeten door het pleisteren is beteekend, wordt hier betreffende de valsche profetessen door het hier genoemde vrouwenwerk aangeduid. Wel verre van de zonden te geeselen, vleiden zij de booze hartstochten en spraken voor een ieder wat zijne ondeugden en misdadige neigingen streelde om hem in zijne zonden te doen inslapen. Dit deden zij om zielen te vangen, d.i. om de menigte te misleiden. En zoo ten verderve strekkende, deden zij met haren mond hunne zielen (te weten die van ‘mijn volk’) leven, d.i. beloofden zij geluk en welvaart.
- voetnoot15)
- Zij ontheiligden God, door in zijnen naam en voor een nietig loon te profeteeren (vgl. I Reg. IX 7, 8), om zielen te dooden enz., d.i. om den dood te voorspellen aan degenen, die in Gods oogen niet des doods schuldig zijn, en omgekeerd geluk te beloven aan zondaars, die den dood verdiend hadden.
- voetnoot16)
- God zal hare leugenprofetieën te schande maken en het volk van hare bedriegerijen bevrijden. De kussentjes zijn hier, gelijk in v. 18, als netten gedacht, waarmede zij de zielen vangen, die, gelijk vogelen, in vrijheid vliegen. Daarom zal God de in hare netten verstrikte zielen vrijmaken, opdat zij wederom in vrijheid vliegen.
- voetnoot17)
- Uwe hoofdkussens zullen u niet langer dienen als middel om prooi te vangen, d.i. om anderen te misleiden.
- voetnoot18)
- Door aan den gerechte onheil te voorspellen, wat God hem niet wil aandoen.
- voetnoot19)
- Door hem geluk te profeteeren.