De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput VI.
|
1. Et factus est sermo Domini ad me, dicens: | 1. En het woord des Heeren geschiedde tot mij, zeggendeGa naar voetnoot1): |
2. Fili hominis pone faciem tuam ad montes Israel, et prophetabis ad eos, | 2. Menschenzoon, richt uw aangezicht naar de bergen van Israël en profeteer aangaande henGa naar voetnoot2)! |
3. Et dices: Montes Israel audite verbum Domini Dei: Haec dicit Dominus Deus montibus, et collibus, rupibus, et vallibus: Ecce ego inducam super vos gladium, et disperdam excelsa vestra, Infra XXXVI, 1. | 3. En zeg: Bergen van Israël, hoort het woord van den Heere God! Dit zegt de Heere God tot de bergen en tot de heuvelen, de rotsen en de dalen: Zie, Ik zal over u het zwaard brengen, en Ik zal uwe hoogten verdelgenGa naar voetnoot3), |
4. Et demoliar aras vestras, et confringentur simulacra vestra: et dejiciam interfectos vestros ante idola vestra. | 4. en Ik zal uwe altaren vernielen, en uwe beeldenGa naar voetnoot4) zullen verbrijzeld worden; en Ik zal uwe verslagenen neerwerpen voor uwe afgodenGa naar voetnoot5). |
5. Et dabo cadavera filiorum Israel ante faciem simulacrorum vestrorum: et dispergam ossa vestra circum aras vestras | 5. En Ik zal de lijken der kinderen van Israël leggen voor het aangezicht uwer afgodenbeelden, en Ik zal uwe gebeenten verstrooien rondom uwe altaren |
6. In omnibus habitationibus ve- | 6. in al uwe woonplaatsen. De ste- |
[pagina 599]
stris. Urbes desertae erunt, et excelsa demolientur, et dissipabuntur: et interibunt arae vestrae, et confringentur: et cessabunt idola vestra, et conterentur delubra vestra, et delebuntur opera vestra. | den zullen verlaten zijn, en de hoogten zullen verdelgd en weggevaagd worden; en uwe altaren zullen te niet gaan en verbrijzeld worden; en uwe afgoden zullen verdwijnen, en uwe afgodstempels zullen afgebroken en uwe werken vernietigd worden. |
7. Et cadet interfectus in medio vestri: et scietis quia ego sum Dominus. | 7. En de verslageneGa naar voetnoot6) zal vallen in uw midden; en gij zult weten, dat Ik de Heer ben |
8. Et relinquam in vobis eos, qui fugerunt gladium in gentibus, cum dispersero vos in terris. | 8. En Ik zal er van ulieden overig laten, degenen, die onder de volken aan het zwaard zijn ontkomen, wanneer Ik u zal verstrooid hebben in de landenGa naar voetnoot7). |
9. Et recordabuntur mei liberati vestri in gentibus, ad quas captivi ducti sunt: quia contrivi cor eorum fornicans, et recedens a me, et oculos eorum fornicantes post idola sua: et displicebunt sibimet super malis quae fecerunt in universis abominationibus suis. | 9. En uwe ontkomenen zullen Mij gedenken onder de volken, naar welke zij gevankelijk zijn heengevoerd; want gebroken heb Ik hun hoereerend en van Mij afvallig hart en hunne oogen, die hunne goden nahoereerdenGa naar voetnoot8); en zij zullen zichzelven tot een walg zijn om de boosheden, die zij bedreven hebben door al hunne gruwelen. |
10. Et scient quia ego Dominus non frustra locutus sum ut facerem eis malum hoc. | 10. En zij zullen weten, dat Ik, de Heer, niet vergeefs heb gesproken, dit onheil aan hen te zullen doenGa naar voetnoot9). |
11. Haec dicit Dominus Deus: Percute manum tuam, et allide pedem tuum, et dic: Heu, ad omnes abominationes malorum domus Israel: quia gladio, fame, et peste ruituri sunt. | 11. Dit zegt de Heere GodGa naar voetnoot10): Sla in uwe hand en stamp met uwen voetGa naar voetnoot11) en zeg: Ach! om al de booze gruweldaden van het huis van Israël; want door het zwaard, door den honger en door de pest zullen zij neerstorten. |
12. Qui longe est, peste morietur: qui autem prope, gladio corruet: et qui relictus fuerit, et obsessus, | 12. Wie verre is, zal door de pest stervenGa naar voetnoot12); doch wie nabij is, zal door het zwaard neerstorten; en wie overgebleven en omsingeld isGa naar voetnoot13), |
[pagina 600]
fame morietur: et complebo indignationem meam in eis. | zal door den honger sterven; en Ik zal mijne verbolgenheid volvoeren aan hen. |
13. Et scietis quia ego Dominus, cum fuerint interfecti vestri in medio idolorum vestrorum in circuitu ararum vestrarum, in omni colle excelso, et in cunctis summitatibus montium, et subtus omne lignum nemorosum, et subtus universam quercum frondosam, locum ubi accenderunt thura redolentia universis idolis suis. | 13. En gij zult weten, dat Ik de Heer ben, wanneer uwe verslagenen liggen in het midden uwer afgoden, rondom uwe altaren, op elken hoogen heuvel en op al de toppen der bergen en onder elk dichtgebladerd geboomte en onder elken lommerrijken eik, ter plaatse waar zij welriekenden wierook ontstaken voor al hunne afgoden. |
14. Et extendam manum meam super eos: et faciam terram desolatam, et destitutam a deserto Deblatha in omnibus habitationibus eorum: et scient quia ego Dominus. | 14. En Ik zal mijne hand uitstrekken over hen, en Ik zal het land woest maken en verlaten, van de woestijn Deblatha af, in al hunne woonstedenGa naar voetnoot14); en zij zullen weten, dat Ik de Heer ben. |
- voetnoot1)
- Na de hoofdstad met hare bewoners, vooral om de ontheiliging van den tempel door afgoderij, te hebben bedreigd (V 5-17), verkondigt de profeet aan het geheele land de verdiende straf, inzonderheid om den afgodischen dienst op de hoogten.
- voetnoot2)
- De bergen van Israël zijn het bergachtige Palestina, in tegenstelling met het vlakke Babylon. Wellicht ook is met het oog op de door afgoderij bezoedelde hooge plaatsen die uitdrukking gebezigd.
- voetnoot3)
- Voor rotsen heeft het Hebr. ‘aphikim’, dat door rivieren besproeide valleien of ravijnen beteekent. Op al de hier genoemde plaatsen waren afgodische heiligdommen opgericht, welke (Hebr). ‘bamooth’, d.i. hoogten, heeten, omdat de meeste op hooge plaatsen stonden. Het zwaard beduidt alle vijandelijk wapengeweld.
- voetnoot4)
- Hebr. ‘zonnezuilen’; zie Lev. XXVI noot 14.
- voetnoot5)
- Zie Lev. XXVI 30-33. Voor afgoden heeft het Hebr. ‘gilloelim’, d.i. drekgoden.
- voetnoot6)
- Een verzamelwoord.
- voetnoot7)
- Van hen, die in de verstrooiing der ballingschap aan het zwaard der heidenen zijn ontkomen, zullen eenigen door de tuchtiging tot inkeer komen (v. 9). Hiermede begint het woord van troost, dat de profeet in v. 8-10 tot die ontkomenen richt.
- voetnoot8)
- d.i. Die afgodische oogslagen wierpen op de soms wulpsche beelden: vgl. XX 7; Num. XV 39.
- voetnoot9)
- Niet vergeefs, want dat onheil is dan metterdaad op hen gekomen en strekt hun tot bekeering en redding.
- voetnoot10)
- De godspraak keert terug tot hunne schuld en straf (v. 11-14).
- voetnoot11)
- Van verontwaardiging en afkeer. Vgl. XXV 6.
- voetnoot12)
- Wie verre is van de belegerde stad, want de pest zal door het geheele land heerschen.
- voetnoot13)
- Binnen de belegerde stad. In plaats van omsingeld heeft de Massoretische tekst: ‘gespaard’, te weten door de pest en door het zwaard. Zie verder V 13.
- voetnoot14)
- De woestijn Deblatha is onbekend; vgl. Helmondeblathaïm in Num. XXXIII 46. Naar den H. Hiëronymus is vermoedelijk de ware lezing: ‘van de woestijn af (in het zuiden en zuidoosten van Palestina) tot aan Reblatha’, in het land Emath aan den Orontes (zie Jer. XXXIX 5). Van het zuiden tot over de noordelijke grens van Palestina heen zal dus de verwoesting zich uitstrekken. In Jer. LII 10, 26 heeft de Septuag. eveneens ‘Deblatha’ in plaats van ‘Reblatha’.