De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput II.
|
1. Haec visio similitudinis gloriae Domini: et vidi, et cecidi in faciem meam, et audivi vocem loquentis. Et dixit ad me: Fili hominis sta super pedes tuos, et loquar tecum. | 1. Dit was het gezicht der gelijkenis van de heerlijkheid des Heeren; en ik zag en ik viel op mijn aangezicht, en ik hoorde de stem eens sprekendenGa naar voetnoot1). En Hij zeide tot mij: Menschenzoon, sta op uwe voeten, en Ik zal tot u sprekenGa naar voetnoot2). |
2. Et ingressus est in me spiritus postquam locutus est mihi, et statuit me supra pedes meos: et audivi loquentem ad me, | 2. En nadat Hij tot mij gesproken had, kwam er een geestGa naar voetnoot3) in mij en stelde mij op mijne voeten; en ik hoorde Dengene, die tot mij sprak |
[pagina 585]
3. Et dicentem: Fili hominis, mitto ego te ad filios Israel, ad gentes apostatrices, quae recesserunt a me: ipsi et patres eorum praevaricati sunt pactum meum usque ad diem hanc. | 3. en zeide: Menschenzoon, Ik, Ik zend u tot de kinderen van Israël, tot de afvallige heidenen, die van Mij zijn afgeweken; zij en hunne vaderen hebben mijn verbond overtreden tot op dezen dagGa naar voetnoot4). |
4. Et filii dura facie, et indomabili corde sunt, ad quos ego mitto te: et dices ad eos: Haec dicit Dominus Deus: | 4. En de kinderen zijn hard van aangezicht en onbuigzaam van harte, en tot hen zend Ik u; en gij zult tot hen zeggen: Dit zegt de Heere GodGa naar voetnoot5). |
5. Si forte vel ipsi audiant, et si forte quiescant, quoniam domus exasperans est: et scient quia propheta fuerit in medio eorum. | 5. Hetzij zij of wel hooren en hetzij zij het nalaten, dewijl het een weerspannig huis is, zij zullen nochtans weten, dat er een profeet geweest is in hun middenGa naar voetnoot6). |
6. Tu ergo fili hominis ne timeas eos, neque sermones eorum metuas: quoniam increduli, et subversores sunt tecum, et cum scorpionibus habitas: verba eorum ne timeas, et vultus eorum ne formides: quia domus exasperans est. | 6. Gij dan, menschenzoon, vrees hen niet en wees niet beducht voor hunne woorden, dewijl zij ongeloovigen en verdervers zijn tegenover u en gij bij schorpioenen woontGa naar voetnoot7). Vrees niet voor hunne woorden en versaag niet voor hunne aangezichten, dewijl het een weerspannig huis is! |
7. Loqueris ergo verba mea ad eos, si forte audiant, et quiescant: quoniam irritatores sunt. | 7. Spreek dan mijne woorden tot hen, hetzij zij het hooren en (hetzij) zij het nalaten, dewijl zij tergers zijnGa naar voetnoot8)! |
8. Tu autem fili hominis audi quaecumque loquor ad te: et noli esse exasperans sicut domus exasperatrix est: aperi os tuum, et comede quaecumque ego do tibi. | 8. Gij nu, menschenzoon, hoor al wat Ik tot u spreek, en wees niet weerspannig, gelijk het weerspannige huis is; open uwen mond en eet al wat Ik u geefGa naar voetnoot9)! |
[pagina 586]
9. Et vidi, et ecce manus missa ad me, in qua erat involutus liber: et expandit illum coram me, qui erat scriptus intus, et foris: et scriptae erant in eo lamentationes, et carmen, et vae. Apoc. V 1. | 9. En ik zag, en zie, eene hand werd tot mij uitgestoken, en in dezelve was eene boekrol; en Hij spreidde die uit voor mijne oogen; en zij was van binnen en van buiten beschreven, en daarop stonden geschreven klaagliederen en treurgezang en weeGa naar voetnoot10). |
- voetnoot1)
- Dit, wat de profeet in het eerste hoofdstuk gezien had, inzonderheid in v. 26-28, was niet het wezen des Heeren, doch alléén de gelijkenis of de zinnebeeldige voorstelling van de heerlijkheid des Heeren, d.i. van den God des Verbonds; zie I noot 4. Van eerbiedige vreeze en heilig ontzag viel de profeet neder; vgl. Gen. XVII 3; Is. VI 5 (Hebr.); Dan. X 8, 9. Van den troon des Heeren klonk tot Hem de stem eens sprekenden, te weten van God zelf, die hem zijne zending gaf tot profeet om eerst aan het weerspannige Israël het wraakgericht aan te kondigen.
- voetnoot2)
- Met de benaming menschenzoon pleegt God Ezechiël toe te spreken (zie ook Dan. VIII 17) om hem indachtig te maken, dat hij tegenover Gods majesteit en in vergelijking met de cherubijnen, de dienaren Gods in dit visioen, een nietig mensch is. In een anderen zin draagt de Messias, Dan. VII 13, denzelfden naam.
- voetnoot3)
- Gods bovennatuurlijke kracht. Vgl. III 24.
- voetnoot4)
- Minachtend worden hier de kinderen van Israël heidenen genoemd; door hunnen afval van God waren zij dat metterdaad geworden. Zie Is. I noot 5.
- voetnoot5)
- De kinderen der in v. 3 genoemde vaderen zijn het tegenwoordige geslacht, die hard van aangezicht geene schaamte kennen en wier hart voor weldaden en straffen ongevoelig is. Vgl. III 7 en zie Is. III 9; Jer. III 3; V 3. Tot dezulken moet de profeet spreken, wat de Heere God hem zeggen zal.
- voetnoot6)
- Weerspannig huis, Hebr. eigenlijk: ‘huis van weerspannigheid’, is bij Ezechiël de gewone benaming van het afvallige en weerbarstige volk. Zij zullen of tot heil of tot onheil door ondervinding weten, dat inderdaad Gods woord door Ezechiël is verkondigd.
- voetnoot7)
- Vrees niet voor hunne spottende of dreigende woorden; want zulke woorden zullen zij tot u spreken, dewijl zij aan uwe prediking niet gelooven en verdervers, d.i. verderf aanbrengende menschen, zijn, die gelijk schorpioenen doodelijk verwonden al wie hen nadert of aanraakt. Het Hebr. woord, hier door verdervers vertaald, beteekent naar XXVIII 24 ‘doornen’. Daarom nemen velen het onmiddellijk voorafgaande woord in de beteekenis van ‘distelen’; dan is de zin: vrees niet voor hunne scherpe en stekelige woorden, dewijl zij als distelen en doornen, ja zelfs als schorpioenen u omgeven.
- voetnoot8)
- Die door hunne weerspannigheid God tergen. Zie op v. 5.
- voetnoot9)
- God geeft aan Ezechiël zijne zending eerst in woorden (v. 3-7) en nu (II 8 - III 3) door eene zinnebeeldige handeling.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘klaagliederen en ach en wee’. De boekrol was ook van buiten beschreven (vgl. Apoc. V I), d.i. van alle zijden gevuld met onheilspellende profetieën, welker vervulling weeklacht en gejammer zou teweegbrengen. Zoo was dus de bediening voor den profeet dubbel zwaar, zoowel om de gesteldheid van zijn volk als om den inhoud zijner godspraken.