Caput V.
Hoofdstuk V.
Jerusalem verheuge zich over den terugkeer der ballingen en over de toekomstige heerlijkheid.
1. Exue te Jerusalem stola luctus, et vexationis tuae: et indue te decore, et honore ejus, quae a Deo tibi est sempiternae gloriae. |
1. Leg af, Jerusalem, het rouwgewaad uwer verdrukking, en bekleed u met den tooi en met het eerekleed der eeuwigdurende heerlijkheid, die u van Godswege gewordtGa naar voetnoot1). |
2. Circumdabit te Deus diploide justitiae, et imponet mitram capiti honoris aeterni. |
2. God zal u omhangen met het dubbele kleed der gerechtigheid en op uw hoofd plaatsen de wrong van de heerlijkheid des EeuwigenGa naar voetnoot2). |
3. Deus enim ostendet splendorem suum in te omni, qui sub coelo est. |
3. Want God zal in u zijnen luister toonen aan al wie onder den hemel is. |
4. Nominabitur enim tibi nomen tuum a Deo in sempiternum: Pax justitiae, et honor pietatis. |
4. Uw naam toch zal u genoemd worden door God voor eeuwig: Vrede der gerechtigheid en heerlijkheid der godsvruchtGa naar voetnoot3). |
| |
5. Exsurge Jerusalem, et sta in excelso: et circumspice ad orientem, et vide collectos filios tuos ab oriente sole usque ad occidentem, in verbo sancti gaudentes Dei memoria. Supra IV 36. |
5. Rijs op, Jerusalem, en plaats u op de hoogteGa naar voetnoot4); en zie rond naar het oosten en zie uwe kinderen verzameld van den opgang der zon tot haren ondergang, om het woord des HeiligenGa naar voetnoot5) zich verblijdende over Gods aandenken. |
6. Exierunt enim abs te pedibus ducti ab inimicis: adducet autem illos Dominus ad te portatos in honore sicut filios regni. |
6. Zij toch zijn van u heengegaan te voet, door vijanden voortgedrevenGa naar voetnoot6); maar de Heer zal hen her waarts voeren tot u, met eere gedragen gelijk koningskinderenGa naar voetnoot7). |
7. Constituit enim Deus humiliare omnem montem excelsum, et rupes perennes, et convalles replere in aequalitatem terrae: ut ambulet Israel diligenter in honorem Dei. |
7. Want God heeft besloten elken hoogen berg en de eeuwenoude rotsen te verlagen en de dalen aan te vullen tot effen grond, opdat Israël vaardig wandele ter eere GodsGa naar voetnoot8). |
8. Obumbraverunt autem et silvae, et omne lignum suavitatis Israel ex mandato Dei. |
8. En ook de bosschen en alle welriekend geboomte overschaduwden Israël op het bevel van GodGa naar voetnoot9). |
9. Adducet enim Deus Israel cum jucunditate in lumine majestatis suae, cum misericordia, et justitia, quae est ex ipso. |
9. God toch zal Israël met vreugde herwaarts voeren in het licht zijner heerlijkheid, met barmhartigheid en gerechtigheid, die uit Hem isGa naar voetnoot10). |
|
-
voetnoot1)
- Het tegendeel van IV 20. Zie Is. LII 1; LXI 3, 10. Eeuwigdurend zal de heerlijkheid zijn van Jerusalem, in zooverre de hoofdstad van het oude Godsrijk hier het onvergankelijke Rijk Gods van het Nieuwe verbond vertegenwoordigt.
-
voetnoot2)
- In de Septuag. evenals in v. 1 de imperatief: ‘omhang u’ en ‘zet u op het hoofd’. Het dubbele kleed is de tweemaal om het lichaam geslagen en derhalve wijde, rondom beschuttende mantel. Jerusalem mag zich omhangen (Septuag.) ‘met de gerechtigheid, die van Godswege is’, d.i. met Gods goedgunstigheid, die haar onder alle opzichten zal heiligen en beschermen; de heerlijkheid des Eeuwigen zal haar tot eene eerekroon zijn, gelijk de hoofdwrong het sieraad is der Oostersche vrouw; vgl. Judith X 3; XVI 10.
-
voetnoot3)
-
Uw naam zal door God genoemd worden beteekent, dat Jerusalem door Gods goedheid inderdaad zal zijn wat die naam uitdrukt: eene stad, welke geroemd zal worden om den vrede, het kort begrip van alle zegening, die de godsvrucht, d.i. de door haar geoefende onderworpenheid en vreeze Gods, haar schenken zal. Vgl. Is. XXXII 17.
-
voetnoot4)
- Vgl. Is. XL 9 en LI 9 en voor het volgende Is. LX 4, hier vrij nagevolgd. Op de hoogte geplaatst, mag Sion den terugkeer harer kinderen aanschouwen; zie verder IV 36, 37.
-
voetnoot5)
- Beter voegt men om of liever ‘door’ het woord des Heiligen bij het voorafgaande verzameld. Gods aandenken is weldoen, gelijk in v. 6 verklaard wordt.
-
voetnoot7)
- Vgl. Is. XLIX 22, 23; LXVI 20. Naar de Septuag.: ‘met eere gedragen als (op) een koningstroon’.
-
voetnoot8)
-
God heeft besloten alle hinderpalen voor den terugkeer en de herstelling van zijn volk uit den weg te ruimen (zie Is. XL 4), opdat Israël (Septuag.) ‘veilig’ wandele ter eere Gods of, wat het Grieksch ook kan beteekenen: ‘in de heerlijkheid Gods’, gelijk in v. 9: ‘in het licht zijner heerlijkheid’; eene zinspeling op de vuurzuil bij nacht van Exod. XIII 21, gelijk de schaduw der bosschen in v. 8 wijst op de wolk zuil bij dag; zie Is. LII 12. Zie voor de eeuwenoude rotsen, Septuag.: ‘de eeuwige heuvelen’, Hab. III noot 9.
-
voetnoot9)
- In zijne levendige voorstelling beschrijft de profeet den terugkeer van Israël als reeds geschied.
-
voetnoot10)
- Zie IV 23, 29. Vgl. Is. XXXV 10; LI 11; Jer. XXXI 7, 13.
|