De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XL.
|
1. Recordare Domine quid acciderit nobis: intuere, et respice opprobrium nostrum. | 1. Gedenk, Heer, wat ons is overkomen, zie en aanschouw onzen smaad! |
2. Hereditas nostra versa est ad | 2. Ons erfgoed is overgegaan aan |
[pagina 537]
alienos: domus nostrae ad extraneos. | vreemden, onze huizen aan de uitlandersGa naar voetnoot2). |
3. Pupilli facti sumus absque patre, matres nostrae quasi viduae. | 3. Weezen zijn wij geworden, zonder vader, onze moeders zijn als weduwenGa naar voetnoot3). |
4. Aquam nostram pecunia bibimus: ligna nostra pretio comparavimus. | 4. Ons water drinken wij voor geld, ons hout bekomen wij tegen betalingGa naar voetnoot4). |
5. Cervicibus nostris minabamur, lassis non dabatur requies. | 5. Bij onze halzen werden wij voortgedrevenGa naar voetnoot5); wij werden afgemat, en geene rust werd gegund. |
6. AEgypto dedimus manum, et Assyriis ut saturaremur pane. | 6. Aan Egypte reikten wij de hand en aan de Assyriërs om verzadigd te worden met broodGa naar voetnoot6) |
7. Patres nostri peccaverunt, et non sunt: et nos iniquitates eorum portavimus. | 7. Onze vaderen hebben gezondigd, en zij zijn niet meer; en wij, wij dragen hunne ongerechtighedenGa naar voetnoot7). |
8. Servi dominati sunt nostri: non fuit qui redimeret de manu eorum. | 8. Knechten heerschen over onsGa naar voetnoot8); niemand is er, die verlost uit hunne hand! |
9. In animabus nostris afferebamus panem nobis, a facie gladii in deserto. | 9. Met gevaar van ons leven haalden wij ons brood, voor het aangezicht des zwaards in de woestijnGa naar voetnoot9). |
10. Pellis nostra, quasi clibanus exusta est a facie tempestatum famis. | 10. Onze huid is als een oven verbrand vanwege de vlagen des hongersGa naar voetnoot10). |
11. Mulieres in Sion humiliave- | 11. Vrouwen in Sion hebben zijGa naar voetnoot11) |
[pagina 538]
runt, et virgines in civitatibus Juda. | onteerd en jonkvrouwen in de steden van Juda. |
12. Principes manu suspensi sunt: facies senum non erubuerunt. | 12. Vorsten werden door hunne hand opgehangen, het aangezicht der grijsaards ontzagen zij nietGa naar voetnoot12). |
13. Adolescentibus impudice abusi sunt; et pueri in ligno corruerunt. | 13. Jongelingen misbruikten zij ontuchtig, en knapen stortten neder onder het houtGa naar voetnoot13). |
14. Senes defecerunt de portis: juvenes de choro psallentium. | 14. De oudsten zijn verdwenen van de poortenGa naar voetnoot14), de jongelingen uit het koor der psalmzangers. |
15. Defecit gaudium cordis nostri: versus est in luctum chorus noster. | 15. Vervlogen is de vreugde van ons hart, in rouw verkeerd is onze rondzang. |
16. Cecidit corona capitis nostri: vae nobis, quia peccavimus. | 16. Gevallen is de kroon van ons hoofdGa naar voetnoot15); wee ons, omdat wij gezondigd hebben! |
17. Propterea moestum factum est cor nostrum, ideo contenebrati sunt oculi nostri. | 17. Daarom werd ons hart diep bedroefd, daarom zijn onze oogen verduisterdGa naar voetnoot16)! |
18. Propter montem Sion quia disperiit, vulpes ambulaverunt in eo. | 18. Om den berg Sion, omdat hij verwoest is, vossen loopen daarop rondGa naar voetnoot'17)! |
19. Tu autem Domine in aeternum permanebis, solium tuum in generationem et generationem. | 19. Maar Gij, o Heer, Gij blijft in eeuwigheid, uw troon van geslacht tot geslachtGa naar voetnoot18)! |
20. Quare in perpetuum oblivisceris nostri? derelinques nos in longitudine dierum? | 20. Waarom zoudt Gij ons voor immer vergeten, ons verlaten in lengte van dagenGa naar voetnoot19)? |
21. Converte nos Domine ad te, | 21. Bekeer ons tot u, o Heer, en |
[pagina 539]
et convertemur: innova dies nostros, sicut a principio. | wij zullen ons bekeeren; vernieuw onze dagen als in den beginneGa naar voetnoot20). |
22. Sed projiciens repulisti nos, iratus es contra nos vehementer. | 22. Doch verworpen hebt Gij ons en verstooten, verbolgen zijt Gij tegen ons uitermateGa naar voetnoot21)! |
- voetnoot2)
- Ons erfgoed, het land Juda met zijne akkers en weiden. Onze huizen, die in Jerusalem zijn overgebleven, en de huizen op het land zijn door de Chaldeën in bezit genomen. Zie II Par XXXVI 19; Jer. LII 13.
- voetnoot3)
- De ballingschap had de meeste echtgenooten en vaders weggeroofd; vgl. IV Reg. XXV 11. De in het land achtergeblevenen zijn hier en in v. 4 sprekend ingevoerd; zie Jer. LII 16.
- voetnoot4)
- In ons eigen land kunnen wij niet eens vrij beschikken over het meest noodzakelijke voor het onderhoud des levens.
- voetnoot5)
- Dit ziet op de achterhaalde vluchtelingen; zie IV 19.
- voetnoot6)
- Reikten wij de hand ten teeken van onderwerping (zie Jer. L 15; I Par. XXIX 24) om op die wijze den hongerdood te ontkomen. Onder de Assyriërs zijn de Chaldeën, hunne erfgenamen, begrepen.
- voetnoot7)
- De door de zonden der vaderen, vooral door de gruwelen van Manasses (Jer. XV 4), opgehoopte schuld moeten wij dragen, d.i. uitboeten. Zie I 5, 8, 14, 22; III 42; IV 6; V 16, alwaar gezegd wordt, dat het toenmalige geslacht niet minder schuldig was en de maat der zonden deed overloopen; vgl. Exod. XX noot 8.
- voetnoot8)
- Knechten, te weten de hoogere en lagere ambtenaren van den koning van Babel, heerschen over ons, de vrije zonen van het volk Gods.
- voetnoot9)
- Vgl. voor de Hebr. uitdrukking in animabus nostris I Par. XI 19, waar in periculo animarum duidelijker en meer in overeenstemming met onze zegswijze met gevaar van het leven den zin teruggeeft. Er is hier sprake van de achtergebleven Judeërs, die, arm en weerloos, nog geplunderd werden door de in de woestijn wonende Arabieren en zich nauwelijks brood, d.i. het noodzakelijkste levensonderhoud, konden aanschaffen.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘vanwege den gloed des hongers’, die de huid deed gloeien van koortshitte.
- voetnoot11)
- De bandelooze krijgers van het Chaldeeuwsche leger na de inneming van Jerusalem.
- voetnoot12)
- Wellicht zijn de Jer. XXXIX 6 gedoode vorsten bedoeld, wier lijken aan palen werden opgehangen naar de wijze der Hebreërs; zie Deut. XXI 22, 23; vgl. I Reg. XXXI 10. Volgens anderen geschiedde dit onmiddellijk na de inneming der stad door de wreede overwinnaars. Zie IV 16 en vgl. Lev. XIX 32, waar facies senum naar den zin vertaald is door personam senis, den persoon des grijsaards.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘Jongelingen laten zij den molen dragen’; zie Exod. XI noot 6; Is. XLVII 2. Dit was het werk der slaven, evenals het torsen van zware vrachten met hout boven de krachten der knapen. De H. Hiër. nam de uitdrukking ‘den molen dragen en draaien’ in overdrachtelijken zin evenals Job XXXI 10. Hier echter blijkens het tweede verslid minder juist.
- voetnoot14)
- Van de pleinen bij de stadspoorten, waar de oudsten recht spraken en de jongelingen zich door zang en muziek vermaakten. Zie Jer. VII 34; XVI 9.
- voetnoot15)
- Al wat aan Juda tot eer strekte, vooral het koningschap en de tempel. Vgl. Jer. XIII 18.
- voetnoot16)
- Verduisterd door het weenen; I 22; II 11.
- voetnoot'17)
- Omdat de tempel en het paleis op Sion zijn neergehaald; tot bewijs der verwoesting en der verlatenheid dier eenmaal zoo drukke en heilige plaats loopen thans vossen, volgens anderen jakhalzen, daarop rond.
- voetnoot18)
- Al is Gods troon op Sion vernietigd, zoo blijft Gods troon in den hemel in alle eeuwigheid (vgl. Ps. CI 13); als de eeuwige God zal Hij, krachtens zijne belofte aan David (II Reg. VII 14 volg.), zijn Rijk op Sion eenmaal herstellen.
- voetnoot19)
- Dit toch zou strijden met de in noot 18 vermelde belofte.
- voetnoot20)
- Zie Jer. XXXI 18. Bekeering en herstelling zijn beide het werk van Gods voorkomende genade, waarmede echter Israël moet samenwerken. Vernieuw enz., d.i. maak ons weder als voorheen, toen wij in uwe vriendschap leefden. Vgl. Is. I 26; Jer. XXX 20; Mich. VII 14.
- voetnoot21)
- Hebr.: ‘Of hebt Gij ons geheel verstooten, zijt Gij op ons verbolgen tot het uiterste?’ Zie op Jer. XIV 19. - In vele handschriften en uitgaven der Hebr. Bijbels wordt v. 21 hier herhaald, opdat het slot een woord van troost zou zijn.