De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXVIII.
|
1. Et factum est in anno illo, in principio regni Sedeciae regis Juda, in anno quarto, in mense quinto, dixit ad me Hananias filius Azur propheta de Gabaon, in domo Do- | 1. En het geschiedde in datzelfde jaar, in het begin der regeering van Sedecias, den koning van Juda, in het vierde jaar, in de vijfde maand, dat Hananias, de zoon van Azur, de profeet van Gabaon, tot |
[pagina 388]
mini coram sacerdotibus et omni populo, dicens: | mij zeide in het huis des Heeren, in tegenwoordigheid van de priesters en van al het volkGa naar voetnoot1), zeggende: |
2. Haec dicit Dominus exercituum Deus Israel: Contrivi jugum regis Babylonis. | 2. Dit zegt de Heer der heerscharen, de God van Israël: Verbrijzeld heb Ik het juk des konings van BabylonGa naar voetnoot2). |
3. Adhuc duo anni dierum, et ego referri faciam ad locum istum omnia vasa domus Domini, quae tulit Nabuchodonosor rex Babylonis de loco isto, et transtulit ea in Babylonem. | 3. Nog twee jaren van dagenGa naar voetnoot3), en Ik zal naar deze plaats doen terugbrengen al de vaten van het huis des Heeren, welke Nabuchodonosor, de koning van Babylon, uit deze plaats genomen en overgebracht heeft naar Babylon. |
4. Et Jechoniam filium Joakim regem Juda, et omnem transmigrationem Juda, qui ingressi sunt in Babylonem, ego convertam ad locum istum, ait Dominus: conteram enim jugum regis Babylonis. | 4. Ook Jechonias, den zoon van Joakim, den koning van Juda, en geheel de wegvoering van Juda, hen, die in Babylon zijn gekomen, zal Ik terugbrengen naar dit oord, zegt de Heer; want verbrijzelen zal Ik het juk des konings van BabylonGa naar voetnoot4). |
5. Et dixit Jeremias propheta ad Hananiam prophetam in oculis sacerdotum, et in oculis omnis populi, qui stabat in domo Domini. | 5. En de profeet Jeremias sprak tot den profeet Hananias voor de oogen der priesters en voor de oogen van al het volk, dat in het huis des Heeren stond. |
6. Et ait Jeremias propheta: Amen, sic faciat Dominus: suscitet Dominus verba tua, quae prophetasti: ut referantur vasa in domum Domini, et omnis transmigratio de Babylone ad locum istum. | 6. En de profeet Jeremias zeide: Amen, alzoo doe de HeerGa naar voetnoot5); de Heer verwezenlijke uwe woorden, welke gij geprofeteerd hebt, zoodat de vaten worden teruggebracht naar het huis des Heeren en geheel de wegvoering naar dit oord uit Babylon! |
7. Verumtamen audi verbum hoc, quod ego loquor in auribus tuis, et in auribus universi populi: | 7. Nochtans hoorGa naar voetnoot6) dit woord, dat ik spreek ten aanhooren van u en ten aanhooren van het gansche volk: |
[pagina 389]
8. Prophetae, qui fuerunt ante me et ante te ab initio, et propheta verunt super terras multas, et super regna magna de proelio, et de afflictione, et de fame. | 8. De profeten, die vóór mij en vóór u geweest zijn van den aanvang af, ook zij profeteerden over vele landen en over groote rijken van oorlog en van jammer en van hongersnood. |
9. Propheta, qui vaticinatus est pacem: cum venerit verbum ejus, scietur propheta, quem misit Dominus in veritate. | 9. De profeet, die vrede voorspeld heeft, zal, zoodra zijn woord uitkomt, erkend worden als een profeet, dien de Heer in waarheid gezonden heeftGa naar voetnoot7). |
10. Et tulit Hananias propheta catenam de collo Jeremiae prophetae, et confregit eam. | 10. En de profeet Hananias nam de boeiGa naar voetnoot8) van den hals van den profeet Jeremias, en hij verbrak die. |
11. Et ait Hananias in conspectu omnis populi, dicens: Haec dicit Dominus: Sic confringam jugum Nabuchodonosor regis Babylonis post duos annos dierum de collo omnium gentium. | 11. En Hananias sprak ten aanschouwen van al het volk, zeggende: Dit zegt de Heer: Alzoo zal Ik het juk van Nabuchodonosor, den koning van Babylon, na twee jaren van dagen verbreken van den hals van alle volkenGa naar voetnoot9). |
12. Et abiit Jeremias propheta in viam suam. Et factum est verbum Domini ad Jeremiam, postquam confregit Hananias propheta catenam de collo Jeremiae prophetae, dicens: | 12. En de profeet Jeremias ging zijns weegsGa naar voetnoot10). En het woord des Heeren geschiedde tot Jeremias, nadat de profeet Hananias de boei verbroken had van den hals van den profeet Jeremias, zeggende: |
13. Vade, et dices Hananiae: Haec dicit Dominus: Catenas ligneas contrivisti: et facies pro eis catenas ferreas. | 13. Ga en zeg tot Hananias: Dit zegt de Heer: Houten boeien hebt gij verbrijzeld, en in plaats daarvan zult gij ijzeren boeien makenGa naar voetnoot11). |
14. Quia haec dicit Dominus exer- | 14. Want dit zegt de Heer der |
[pagina 390]
cituum Deus Israel: Jugum ferreum posui super collum cunctarum gentium istarum, ut serviant Nabuchodonosor regi Babylonis, et servient ei: insuper et bestias terrae dedi ei. | heerscharen, de God van Israël: Een ijzeren juk heb Ik op den hals van al die volken gelegd, opdat zij Nabuchodonosor, den koning van Babylon, dienen; en zij zullen hem dienen; bovendien ook de wilde dieren der aarde heb Ik hem gegevenGa naar voetnoot12). |
15. Et dixit Jeremias propheta ad Hananiam prophetam: Audi Hanania: non misit te Dominus, et tu confidere fecisti populum istum in mendacio. | 15. En de profeet Jeremias zeide tot den profeet Hananias: Hoor, Hananias, de Heer heeft u niet gezonden, en gij, gij hebt dit volk vertrouwen doen stellen in leugen! |
16. Idcirco haec dicit Dominus: Ecce ego mittam te a facie terrae: hoc anno morieris: adversum enim Dominum locutus es. | 16. Daarom zegt dit de Heer: Zie, Ik zal u wegzenden van het aanschijn der aarde: dit jaar zult gij sterven; want tegen den Heer hebt gij gesprokenGa naar voetnoot13). |
17. Et mortuus est Hananias propheta in anno illo, mense septimo. | 17. En de profeet Hananias stierf in datzelfde jaar, in de zevende maandGa naar voetnoot14). |
- voetnoot1)
- In het begin der regeering komt slecht overeen met het vierde jaar, daar Sedecias in het geheel maar elf jaren regeerde; in de Septuag. (hoofdst. XXXV) staat het niet. Vermoedelijk is het uit XXVII 1 hier ingelascht. Hananias was van Gabaon, eene priesterstad (zie Jos. XXI 17), en was waarschijnlijk ook priester, evenals de valsche profeet Phassur; zie XX 1, 6.
- voetnoot2)
- Op profetische wijze vangt de bedrieger aan met Dit zegt enz. en stelt zijne voorspelling in het profetische verleden: verbrijzeld enz.; dit zou dan de vrucht zijn der samenzwering van XXVII 3.
- voetnoot3)
- d.i. In den tijd van twee jaren; van dagen is er pleonastisch bijgevoegd. Sommigen echter meenen, dat hiermede beteekend is: twee volle jaren, dag bij dag geteld.
- voetnoot4)
- Het tegendeel had Jeremias aangekondigd XXII 24-27; XXVII 8, 12, 16, 18. Zie over Jechonias' wegvoering IV Reg. XXIV 12.
- voetnoot5)
- Amen, d.i. het geschiede alzoo. Zie verder XI noot 5 voor verwezenlijken, eigenlijk ‘oprichten’. Jeremias verklaart voor zich de vervulling van Hananias' woord te wenschen.
- voetnoot6)
- Septuag.: ‘hoort’ in het meervoud.
- voetnoot7)
- Jeremias antwoordt niet onmiddellijk op de leugenbelofte van Hananias (v. 2-4), omdat God, wiens woord hij spreken moet, hem niet aanstonds het antwoord ingeeft; zie echter v. 12. Eerst geeft hij v. 8 in bedenking, dat in tegenspraak met Hananias de oude profeten, b.v. Isaias, Osee, Amos, geen voorspoed, doch allerlei jammeren over zondige landen en rijken voorspelden en derhalve met hem overeenstemmen. Daarbij voegt hij in v. 9, dat voor Hananias, die vrede of voorspoed voorspeld had, de regel gold van Deut. XVIII 22.
- voetnoot8)
- Catenam, in het enkelvoud, dat hier en in v. 12 wisselt met het meervoud in XXVII 2 en hier beneden v. 13, doch zonder verschil van beteekenis; want overal is het houten juk bedoeld.
- voetnoot9)
- Verbreken en wegnemen van den hals enz. Door deze zinnebeeldige handeling evenals in v 2. den profeet nabootsend, wil die onbeschaamde zijne leugens van v. 2-4 bevestigen; zie verder v. 3.
- voetnoot10)
- In afwachting van het antwoord des Heeren, die deze tijdelijke vernedering van zijnen dienaar toeliet.
- voetnoot11)
- M.a.w. door uwe verleidende beloften zijt gij de oorzaak, dat, in plaats van het draaglijke juk eener vrijwillige onderwerping, het harde en onbreekbare juk der ballingschap, na een gruwelijken oorlog, aan koning en volk zal worden opgelegd; vgl. Deut. XXVIII 48. Naar de Septuag. (‘Ik zal maken’) zal God zelf dat ijzeren juk smeden.
- voetnoot12)
- Al die volken, in XXV 9 aangeduid. Zie verder XXVII 6. De laatste woorden en... dienen enz. staan niet in de Septuag.
- voetnoot13)
- Ik zal u, die voorgeeft door Mij te zijn gezonden, inderdaad zenden! Sterven naar het vonnis van Deut. XIII 1-5; XVIII 20. Hebr.: ‘want afval hebt gij gepredikt tegen den Heer’; de Septuag. heeft deze woorden niet.
- voetnoot14)
- In de tweede maand na zijne leugenprofetie, zie v. 1.