De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput LXII.
|
1. Propter Sion non tacebo, et propter Jerusalem non quiescam, donec egrediatur ut splendor justus ejus, et salvator ejus ut lampas accendatur. | 1. Om Sion's wil zal Ik niet zwijgen, en om Jerusalem zal Ik niet rusten, totdat als een lichtglans opga haar gerechte, en haar Verlosser als een fakkel ontstoken wordeGa naar voetnoot1). |
2. Et videbunt gentes justum tuum, et cuncti reges inclytum tuum: et vocabitur tibi nomen novum, quod os Domini nominabit. | 2. En zien zullen de volken uwen gerechte en al de koningen uwen heerlijke; en gij zult genoemd worden met een nieuwen naam, dien de mond des Heeren noemen zalGa naar voetnoot2). |
3. Et eris corona gloriae in manu Domini, et diadema regni in manu Dei tui. | 3. En gij zult een eerekroon zijn in de hand des Heeren en een rijksdiadeem in de hand van uwen GodGa naar voetnoot3). |
4. Non vocaberis ultra Derelicta: et terra tua non vocabitur amplius Desolata: sed vocaberis Voluntas mea in ea, et terra tua inhabitata: quia complacuit Domino in te: et terra tua inhabitabitur. | 4. Niet langer zult gij heeten de Verlatene, en uw land zal niet meer heeten het Verwoeste; maar gij zult heeten Mijn-welbehagen-in-haar, en uw land het Bewoonde; want welbehagen heeft de Heer aan u, en uw land zal bewoond wordenGa naar voetnoot4). |
[pagina 242]
5. Habitabit enim juvenis cum virgine, et habitabunt in te filii tui. Et gaudebit sponsus super sponsam, et gaudebit super te Deus tuus. | 5. Want de jonkman woont bij de jonkvrouw, en in u zullen wonen uwe kinderen. En de bruidegom heeft vreugde aan zijne bruid, en aan u zal vreugde hebben uw GodGa naar voetnoot5). |
6. Super muros tuos Jerusalem constitui custodes, tota die, et tota nocte in perpetuum non tacebunt. Qui reminiscimini Domini, ne taceatis, | 6. Over uwe muren, o Jerusalem, heb Ik wachtersGa naar voetnoot6) aangesteld; den ganschen dag en den ganschen nacht, nimmer zullen zij zwijgen. Gijlieden, die den Heer indachtig zijt, zwijgt niet, |
7. Et ne detis silentium ei, donec stabiliat, et donec ponat Jerusalem laudem in terra. | 7. en laat Hem geen rust, totdat Hij Jerusalem bevestige en het stelle tot lof op aardeGa naar voetnoot7). |
8. Juravit Dominus in dextera sua, et in brachio fortitudinis suae: Si dedero triticum tuum ultra cibum inimicis tuis: et si biberint filii alieni vinum tuum, in quo laborasti. | 8. Gezworen heeft de Heer bij zijne rechterhand en bij den arm zijner sterkte: Nimmermeer zal Ik uwe tarwe geven tot spijs voor uwe vijanden, en nimmer zullen vreemde telgen uwen wijn drinken, waarvoor gij gearbeid hebt! |
9. Quia qui congregant illud, comedent, et laudabunt Dominum: et qui comportant illud, bibent in atriis sanctis meis. | 9. Want die haar inzamelen, zullen er van eten en den Heer lofzingen; en die hem samenlezen, zullen hem drinken in mijne heilige voorhovenGa naar voetnoot8). |
10. Transite, transite per portas, praeparate viam populo, planum facite iter, eligite lapides, et elevate signum ad populos. Supra LVII 14. | 10. Trekt heen, trekt heen door de poorten; bereidt den weg voor het volk, maakt de baan effen, ruimt de steenen weg, en richt een banier op naar de volkenGa naar voetnoot9). |
[pagina 243]
11. Ecce Dominus auditum fecit in extremis terrae, dicite filiae Sion: Ecce salvator tuus venit: ecce merces ejus cum eo, et opus ejus coram illo. Zach. IX 9; Matth. XXI 5. | 11. Zie, de Heer doet het hooren aan de uiteinden der aarde! Zegt aan de dochter Sion: Zie, uw Verlosser komt; zie, zijn loon is met Hem, en zijn werk is vóór HemGa naar voetnoot10)! |
12. Et vocabunt eos, Populus sanctus, redempti a Domino. Tu autem vocaberis: Quaesita civitas, et non Derelicta. | 12. En men zal henGa naar voetnoot11) noemen: Het heilige volk, de vrijgekochten door den Heer! Gij echter, gij zult heeten: Gezochte stad, en niet VerlateneGa naar voetnoot12). |
- voetnoot1)
- Het is God, die hier spreekt, zie v. 6. Zijn zwijgen en rusten, naar menschelijke wijze van Hem gezegd, is het tegendeel van zijn openlijk en zichtbaar optreden bij het werk der verlossing; zie XLII 14; LVII 11. Om Sion's wil, d.i. om de belofte aan Sion, hier als echtgenoote van Jehova, zie v. 4, 5, voorgesteld. Haar gerechte... haar Verlosser, Hebr. en Septuag.: ‘haar gerechtigheid.... haar heil’, dat in en door den Messias als een licht over Sion opgaat, zie LX 1, 2, en om die belofte het hare is en in haar vervuld wordt.
- voetnoot2)
- Naar het Hebr. en de oude vertalingen: ‘uwe gerechtigheid.... uwe heerlijkheid’. Die nieuwe naam, zie v. 4, 12, door Gods mond uitgesproken, geeft wat hij beteekent; vgl. LX 14; Apoc. II 17; III 12.
- voetnoot3)
- Sion zal voor God zijn als een eerekroon enz., die Hij in de hand heeft om zijnen Messias met zijn eigen werk te kronen.
- voetnoot4)
- Verlatene, Hebr. azoeba, en Mijn-welbehagen-in-haar, Hebr. cheftzi-ba, zijn historische vrouwennamen; zie III Reg. XXII 42; IV Reg. XXI 1. Naar het Hebr. in het tweede halfvers: ‘en uw land het Gehuwde; want.... uw land zal gehuwd worden’. Deze beeldspraak doelt hier op de blijvende vereeniging tusschen land en volk, een gevolg van den hernieuwden band tusschen Jehova en Sion. In v. 5 wordt in omgekeerde orde eerst de vereeniging tusschen land en volk, vervolgens die tusschen Jehova en Sion door eene vergelijking verklaard.
- voetnoot5)
- De beide leden der twee vergelijkingen zijn naar Hebr. wijze door en verbonden. De zin is: want evenals de jonkman woont bij enz., d.i. haar tot vrouw neemt, zoo zullen uwe kinderen, de inwoners des lands, als met het land huwen. En evenals de bruidegom enz., zoo zal aan u.... uw God; vgl. Soph. III 17.
- voetnoot6)
- Mannen Gods, altijd waakzaam om elk gevaar van het nieuwe Jerusalem af te wenden, zie v. 8. Vgl. LII 8.
- voetnoot7)
- De thans reeds aangestelde wachters moeten de vestiging van het nieuwe Jerusalem tot lof van God voorbereiden door een aanhoudend gebed. De profeet roept hun toe: Gijlieden, die den Heer ‘indachtig maakt’ (Hebr.) aan zijne beloften, zwijgt niet, d.i. houdt niet op met bidden, totdat enz.
- voetnoot8)
- Bij zijne rechterhand enz., d.i. bij zijne almacht. Si enz. is een verkort eedsformulier, de sterkste ontkenning bevattend. Vgl. de bedreiging van Deut. XXVIII 33, 51. Die haar, te weten de tarwe; die hem, den wijn. In mijne... voorhoven bij de offermaaltijden na de dankoffers voor den oogst, zie Deut. XIV 22-26.
- voetnoot9)
- Trekt heen uit de steden der ballingschap naar Sion; vgl. XLVIII 20; LII 11. Bereidt enz., zie XL 3, 4; LVII 14. Een banier, als sein voor de aldaar verstrooide kinderen van Sion; vgl. XI 12.
- voetnoot10)
- De Heer doet het hooren, te weten de uitnoodiging van v. 10. Inmiddels wordt aan Sion geboodschapt: Zie, uw Verlosser, Hebr.: ‘uw heil’; zie verder XL 10.
- voetnoot11)
- Hen, de naar Sion samengevloeide volken, door den Messias vrijgekocht en burgers van het nieuwe Sion geworden.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘Gezochte, Stad nooit verlaten’.