De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput LXI.
|
1. Spiritus Domini super me, eo quod unxerit Dominus me: ad annuntiandum mansuetis misit me, ut mederer contritis corde, et praedicarem captivis indulgentiam, et clausis apertionem: Luc. IV 18. | 1. De geest des Heeren is op mij, omdat de Heer mij gezalfd heeft; om den zachtmoedigen te prediken heeft Hij mij gezonden, om de vermorzelden van harte te genezen en aan de gevangenen vrijlating uit te roepen en aan de gekerkerden ontsluitingGa naar voetnoot1), |
[pagina 239]
2. Ut praedicarem annum placabilem Domino, et diem ultionis Deo nostro: ut consolarer omnes lugentes: Matth. V 5. | 2. om uit te roepen het verzoenjaar des Heeren en den wraakdag van onzen God, om alle treurenden te vertroostenGa naar voetnoot2), |
3. Ut ponerem lugentibus Sion: et darem eis coronam pro cinere, oleum gaudii pro luctu, pallium laudis pro spiritu moeroris: et vocabuntur in ea fortes justitiae, plantatio Domini ad glorificandum. | 3. om te stellen voor de treurenden van Sion en hun te geven een krans in plaats van asch, vreugdeolie in plaats van rouw, een jubelgewaad in plaats van den geest van weemoed; en zij zullen binnen haar heeten helden der gerechtigheid, een plantsoen des Heeren tot verheerlijkingGa naar voetnoot3). |
4. Et aedificabunt deserta a saeculo, et ruinas antiquas erigent, et instaurabunt civitates desertas, dissipatas in generationem et generationem. Supra LVIII 12. | 4. En opbouwen zullen zij wat verwoest lag van eeuwen her, en aloude bouwvallen zullen zij oprichten, en herstellen zullen zij de verlaten steden, die vernield lagen van geslacht tot geslachtGa naar voetnoot4). |
5. Et stabunt alieni, et pascent pecora vestra: et filii peregrinorum agricolae et vinitores vestri erunt. | 5. En vreemdelingen zullen ten dienste staan en uwe kudden weiden; en zonen van uitlanders zullen uwe landbouwers en uwe wijngaardeniers zijnGa naar voetnoot5). |
6. Vos autem Sacerdotes Domini | 6. Gij echter zult priesters des |
[pagina 240]
vocabimini: Ministri Dei nostri, dicetur vobis. Fortitudinem gentium comedetis, et in gloria earum superbietis. | Heeren geheeten worden; dienaren van onzen God, zal men tot u zeggen. De kracht der volken zult gij eten, en in hunne pracht zult gij pralenGa naar voetnoot6). |
7. Pro confusione vestra duplici, et rubore laudabunt partem suam: propter hoc in terra sua duplicia possidebunt, laetitia sempiterna erit eis. | 7. In plaats van uwe dubbele schande en schaamte zullen zij jubelen over hun lot; daarom zullen zij in hun land het dubbele bezitten, eeuwige vreugde zal hun deel zijnGa naar voetnoot7). |
8. Quia ego Dominus diligens judicium, et odio habens rapinam in holocausto: et dabo opus eorum in veritate, et foedus perpetuum feriam eis. | 8. Want Ik ben de Heer, die het recht liefheb en den roof haat in het brandoffer; en Ik zal hun werk geven in getrouwheid, en een eeuwig verbond zal Ik met hen sluitenGa naar voetnoot8). |
9. Et scient in gentibus semen eorum, et germen eorum in medio populorum: omnes, qui viderint eos, cognoscent illos, quia isti sunt semen, cui benedixit Dominus. | 9. En gekend zal hun zaad zijn onder de natiën en hun kroost in het midden der volken; allen, die hen zien, zullen hen kennen, dat zij het zaad zijn, hetwelk de Heer heeft gezegendGa naar voetnoot9). |
10. Gaudens gaudebo in Domino, et exsultabit anima mea in Deo meo: quia induit me vestimentis salutis: et indumento justitiae circumdedit me, quasi sponsum decoratum corona, et quasi sponsam ornatam monilibus suis. | 10. Met blijdschap verblijd ik mij in den Heer, en mijne ziel jubelt in mijnen God; want Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, en met den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhangen, als eenen bruidegom, gesierd met eene kroon, en als eene bruid, getooid met hare kleinoodiën. |
[pagina 241]
11. Sicut enim terra profert germen suum, et sicut hortus semen suum germinat, sic Dominus Deus germinabit justitiam, et laudem coram universis gentibus. | 11. Evenals toch de aarde haar gewas voortbrengt, en evenals een hof zijn zaad doet ontspruiten, zóó zal de Heere God gerechtigheid doen ontspruiten en lofgezang voor de oogen aller volkenGa naar voetnoot10). |
- voetnoot1)
- De profeet verklaart, door wien de verheerlijking van Jerusalem zal geschieden. De Heer, de hoofdbewerker (LX 22), zal dit opdragen aan zijnen dienstknecht, den Messias. Als den hoofdpersoon der vorige profetie (vgl. XLII 1 volg.; XLIX 1, volg.; LII 15; LIII 10, volg.) kon hem de profeet, zonder nadere aanduiding, hier sprekend invoeren. De geest enz., zie XLII 1, is op mij, d.i. rust in zijne volheid op mijne menschelijke natuur, beweegt en bestuurt mij in alles, omdat de Heer mij gezalfd heeft, zie Ps. XLIV noot 14. Zijne bediening wordt in de volgende woorden omschreven. In plaats van de zachtmoedigen, Hebr.: ‘de vernederden’, heeft de Vulgaat Luc. IV 18 de armen, aan wie vooral de blijde boodschap wordt gepredikt, zie Matth. V 3; XI 5. De vermorzelden van harte onder den last der zonde en de macht der driften. De gevangenen van duivel en zonde (vgl. XLII 7). Vrijlating uitroepen als in het jubeljaar, zie Lev. XXV 10. Aan de gekerkerden enz., Septuagint, gevolgd door Luc. IV 19: ‘aan blinden het gezicht’ in lichamelijken en geestelijken zin.
- voetnoot2)
- Het verzoenjaar (eene zinspeling op het jubeljaar), dat begint met de komst van den Messias, door wiens genoegdoening God met den mensch verzoend is. Het is ook de wraakdag van onzen God, waarop het onrecht der zonde gewroken (vgl. XLIX 26; L 11; LI 23), de duivel overwonnen zal worden (Joan. XII 31; XVI 11); want de Messias zal ook ten val van velen, met zijne wan in de hand (Matth. III 12), als Rechter komen; zie Mal. III 2; Joan. IX 39. De treurenden zijn de ware boetelingen (vgl. LVII 18; Matth. V 5). - In de synagoog van Nazareth heeft Jesus betuigd, dat deze profetie in Hem en door zijn optreden vervuld is, zie Luc. IV 18-21.
- voetnoot3)
- Om te stellen en te geven hebben beide krans tot voorwerp; het laatste neemt het begrip van het eerste weer op. Met olie zalfden zich de Hebreërs bij feesten (vgl. Ps. XXII 5; XLIV 8; CIII 15; Matth. VI 17). Helden, in het Hebr. volgens de nieuweren: ‘terebinthen’, wat beter past bij het volgende plantsoen, zie LX 21; bijgevolg zal de daar beschreven heerlijkheid van Sion en van zijne bewoners het werk zijn van den dienstknecht des Heeren.
- voetnoot4)
- Vgl. LVIII noot 11.
- voetnoot5)
- De vroegere verdrukkers van het oude Sion zullen zich bij het nieuwe aansluiten en het dienen (vgl. LX 10, 14, 16). Het beeld is ontleend aan het landleven in Palestina.
- voetnoot6)
- Daar vreemdelingen zorgen voor de tijdelijke behoeften van het geestelijke Sion, kunnen al zijne burgers, aan de eigenlijke roeping van Gods volk (Exod. XIX 6) beantwoordend, als priesters zich wijden aan den dienst des Heeren; in denzelfden oneigenlijken zin heeten alle Christenen I Petr. II 9 een koninklijk priesterschap. De kracht enz., zie LX 5.
- voetnoot7)
- De dubbele schande is, volgens den H. Hiëronymus, de vroegere schande over het afvallige Joodsche volk en die over de afgodische heidenen; beiden ziet Sion thans tot God bekeerd. Hebr.: ‘in plaats van uwe schande (zie LIV 4) het dubbele (d.i. zult gij het dubbele ter vergoeding ontvangen) en in plaats van beschimping’ zullen zij, de burgers van het nieuwe Sion, jubelen over hun door God geschonken lot; daarom, om die belofte des Heeren, zullen zij het dubbele, d.i. een dubbel deel, bezitten. In dezen zin verstaan velen de belofte van XL 2, welke dan het onderwerp dezer laatste afdeeling aanwijst.
- voetnoot8)
- God zal in dubbele mate, rijkelijk, heil schaffen, want Hij is de getrouwe Jehova, die het recht (d.i. het heil, zie XLI noot 2; LIX 9, 11; LXI 10; LXII 1; LXIII 1) liefheeft, gaarne verleent, zonder iets daarvan achter te houden; Hij toch haat den roof in het brandoffer, wat in dit zinverband beteekent: elke achterhouding in een heilige zaak, hier in het verleenen van heil. Naar de oude vertalingen, ook door de nieuweren gevolgd: ‘den roof in ongerechtigheid’, is de zin in verband met v. 7: de Heer schaft heil, want Hij haat het onrecht, dat de heidenen aan zijn volk hebben aangedaan. Hun werk, d.i. het hun beloofde loon, zie XL 10, is de vrucht van het eeuwige verbond; zie LIX 21.
- voetnoot9)
- Dit volk Gods zal, evenals de berg van het huis des Heeren II 2, overal gekend zijn als het zaad, waarin de aan de aartsvaders beloofde zegen rijkelijk in vervulling gaat.
- voetnoot10)
- Dit lied (v. 10, 11) van blijdschap en dankbaarheid legt de profeet den verlosten in den mond; zie v. 3; vgl. LII 2.