De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput LX.
|
1. Surge, illuminare Jerusalem: quia venit lumen tuum, et gloria Domini super te orta est. | 1. Sta op, word verlicht, Jerusalem! Want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u opGa naar voetnoot1). |
[pagina 235]
2. Quia ecce tenebrae operient terram, et caligo populos: super te autem orietur Dominus, et gloria ejus in te videbitur. | 2. Want zie, duisternis bedekt de aarde en donkerheid de volkenGa naar voetnoot2); maar over u zal de Heer opgaan, en zijne heerlijkheid zal in u verschijnen. |
3. Et ambulabunt gentes in lumine tuo, et reges in splendore ortus tui. | 3. En volken zullen wandelen naar uw licht, en koningen naar den glans, die over u opgaatGa naar voetnoot3). |
4. Leva in circuitu oculos tuos, et vide: omnes isti congregati sunt, venerunt tibi: filii tui de longe venient, et filiae tuae de latere surgent. Supra XLIX 18. | 4. Sla uwe oogen op in het rond en zie! Alle dezen verzamelen zich, zij komen tot u; uwe zonen zullen van verre komen, en uwe dochteren van ter zijde opstaanGa naar voetnoot4). |
5. Tunc videbis, et afflues, mirabitur et dilatabitur cor tuum quando conversa fuerit ad te multitudo maris, fortitudo gentium venerit tibi: | 5. Alsdan zult gij zien en overvloeien, uw hart zal verwonderd zijn en zich verruimen, wanneer zich tot u wendt de menigte der zee, de kracht der volken tot u komtGa naar voetnoot5). |
6. Inundatio camelorum operiet te, dromedarii Madian et Epha: omnes de Saba venient, aurum et thus deferentes, et laudem Domino annuntiantes. | 6. Een stroom van kameelen zal u bedekken, dromedarissen van Madian en Epha; van Saba zullen allen komen, goud en wierook aanbrengend en den lof des Heeren verkondigendGa naar voetnoot6). |
7. Omne pecus Cedar congregabitur tibi, arietes Nabaioth ministrabunt tibi: offerentur super placabili | 7. Al het vee van Cedar zal tot u verzameld worden, de rammen van Nabajoth zullen u ten dienste staan; |
[pagina 236]
altari meo, et domum majestatis meae glorificabo. | zij zullen geofferd worden op mijn zoenaltaar, en het huis mijner heerlijkheid zal Ik verheerlijkenGa naar voetnoot7). |
8. Qui sunt isti, qui ut nubes volant, et quasi columbae ad fenestras suas? | 8. Wie zijn zij, die als wolken aanvliegen en als duiven naar hare tillenGa naar voetnoot8)? |
9. Me enim insulae exspectant, et naves maris in principio ut adducam filios tuos de longe: argentum eorum, et aurum eorum cum eis nomini Domini Dei tui, et sancto Israel, quia glorivicavit te. | 9. Mij immers verbeiden de eilanden, en de schepen der zee vooraan, opdat Ik uwe zonen aanbrenge van verre; hun zilver en hun goud voeren zij met zich voor den naam des Heeren, uwen God, en voor den Heilige van Israël, dewijl Hij u verheerlijktGa naar voetnoot9). |
10. Et aedificabunt filii peregrinorum muros tuos, et reges eorum ministrabunt tibi: in indignatione enim mea percussi te: et in reconciliatione mea misertus sum tui. | 10. En de zonen der vreemden zullen uwe muren opbouwen, en hunne koningen zullen u dienen; want in mijne verbolgenheid heb Ik u geslagen, en in mijne verzoening erbarm Ik Mij over uGa naar voetnoot10). |
11. Et aperientur portae tuae jugiter: die ac nocte non claudentur, ut afferatur ad te fortitudo gentium, et reges earum adducantur. Apoc. XXI 25. | 11. En uwe poorten zullen altijd openstaan, dag noch nacht worden zij gesloten, opdat de kracht der volken tot u worde gebracht, en hunne koningen herwaarts gevoerd wordenGa naar voetnoot11). |
12. Gens enim et regnum, quod non servierit tibi, peribit: et gentes solitudine vastabuntur. | 12. Want volk en rijk, dat u niet dient, zal vergaan; en de volken zullen met verwoesting verdelgd wordenGa naar voetnoot12). |
13. Gloria Libani ad te veniet, abies et buxus, et pinus simul ad ornandum locum sanctificationis | 13. De pracht van den Libanon zal tot u komen: den en buks en pijnboom te gader, om te versieren |
[pagina 237]
meae, et locum pedum meorum glorificabo. | het oord van mijn heiligdom, en de rustplaats mijner voeten zal Ik verheerlijkenGa naar voetnoot13). |
14. Et venient ad te curvi filii eorum, qui humiliaverunt te, et adorabunt vestigia pedum tuorum omnes, qui detrahebant tibi, et vocabunt te Civitatem Domini, Sion sancti Israel. | 14. En tot u zullen komen, diep neergebogen, de zonen uwer verdrukkers, en zich neerwerpen voor uwe voetzolen zullen alle uwe lasteraars; en zij zullen u noemen de Stad des Heeren, het Sion van den Heilige Israël'sGa naar voetnoot14). |
15. Pro eo quod fuisti derelicta, et odio habita, et non erat qui per te transiret, ponam te in superbiam saeculorum, gaudium in generationem et generationem: | 15. In plaats daarvan, dat gij de verlatene waart en de gehate, en niemand bij u doortrok, zal Ik u stellen tot den trots der eeuwen, tot vreugde van geslacht tot geslacht. |
16. Et suges lac gentium, et mammilla regum lactaberis: et scies quia ego Dominus salvans te, et redemptor tuus fortis Jacob. | 16. En gij zult zuigen de melk der volken, en aan de borst der koningen zult gij gezoogd worden; en gij zult weten, dat Ik, de Heer, uw Redder ben, en uw Verlosser, de sterke van JacobGa naar voetnoot15). |
17. Pro aere afferam aurum, et pro ferro afferam argentum: et pro lignis aes, et pro lapidibus ferrum: et ponam visitationem tuam pacem, et praepositos tuos justitiam. | 17. In plaats van koper zal Ik goud aanvoeren, en in plaats van ijzer zal Ik zilver aanvoeren, en in plaats van hout koper, en in plaats van steenen ijzer; en Ik stel als uw toezicht den vrede en als uwe overheden de gerechtigheidGa naar voetnoot16). |
18. Non audietur ultra iniquitas in terra tua, vastitas et contritio in terminis tuis, et occupabit salus muros tuos, et portas tuas laudatio. | 18. Niet langer zal in uw land gehoord worden van geweldenarij, van verwoesting en vernieling binnen uwe grenzen; en het heil zal uwe muren bezetten en uwe poorten lofgezangGa naar voetnoot17). |
[pagina 238]
19. Non erit tibi amplius sol ad lucendum per diem, nec splendor lunae illuminabit te: sed erit tibi Dominus in lucem sempiternam, et Deus tuus in gloriam tuam. Apoc. XXI 23 et XXII 5. | 19. Niet meer zal de zon u tot verlichting zijn des daags, noch zal de glans der maan u beschijnen; maar de Heer zal u zijn tot eeuwig licht en uw God tot uwen luisterGa naar voetnoot18). |
20. Non occidet ultra sol tuus, et luna tua non minuetur: quia erit tibi Dominus in lucem sempiternam, et complebuntur dies luctus tui. | 20. Niet ondergaan zal nog uwe zon, en uwe maan zal niet afnemen; want de Heer zal u zijn tot eeuwig licht, en voleindigd zullen zijn de dagen van uwen rouw. |
21. Populus autem tuus omnes justi, in perpetuum hereditabunt terram, germen plantationis meae, opus manus meae ad glorificandum. | 21. En uw volk, allen zullen het rechtvaardigen zijn, eeuwig zullen zij het land als erfdeel bezitten, zij, de spruit mijner planting, het werk mijner hand tot verheerlijkingGa naar voetnoot19). |
22. Minimus erit in mille, et parvulus in gentem fortissimam: ego Dominus in tempore ejus subito faciam istud. | 22. De geringste zal tot duizend worden en de minste tot een zeer machtig volk: Ik, de Heer, te zijnen tijde, plotseling, zal Ik het volvoerenGa naar voetnoot20). |
- voetnoot1)
- Jerusalem wordt in den grondtekst niet genoemd, maar is door de Vulgaat en de Septuagint verklarenderwijze aangevuld uit LIX 20 en LX 14. De profeet wekt het in de ballingschap vernederde Jerusalem op, zich te verheffen; want het aan Sion beloofde licht der wereld, zie XLII 6; XLIX 6, de Zon der gerechtigheid, zie Mal. IV 2, komt, en de heerlijkheid des Heeren, vroeger zichtbaar boven den tabernakel, openbaart zich in het menschgeworden Woord over de gansche stad, welke hierdoor herschapen wordt in een nieuw en hemelsch Jerusalem (Gal. IV 26; Hebr. XII 22, 23; Apoc. XXI 2, 10), de Kerk van Christus.
- voetnoot2)
- Duisternis van zonde en dwaling; vgl. Act. XXVI 18.
- voetnoot3)
- In met den ablatief in plaats van den accusatief is in de Vulgaat gebruikelijk. De optocht van volken en koningen naar het van licht glanzende Sion beteekeht evenals II 3 de komst der heidenen tot de Kerk van Christus. De Wijzen van Matth. II 1 waren de eerstelingen.
- voetnoot4)
- Van verre en van ter zijde kan beteekenen van de lengte en de breedte der aarde. In plaats van surgent hebben de H. Hiëronymus en enkele oude handschriften sugent, wat volgens genoemden Kerkvader beteekent, dat de kinderen der Kerk uit de borst hunner Moeder de melk der apostolische leer zullen drinken; vgl. LXVI 11. Hebr.: ‘uwe dochteren zullen aan de zijde (op de heupen der voedster gezeten, volgens Oostersch gebruik) gedragen worden’. Vgl. XLIX 22; LXVI 12.
- voetnoot5)
- Overvloeien of ‘stralen’ (Hebr.) van vreugde. De menigte der zee, d.i. de talrijke volken van het verre Westen, die met hunne kracht, d.i. hunne rijkdommen, naar Sion komen.
- voetnoot6)
- Kameelen om de kostbaarheden der oostelijke en zuidelijke handeldrijvende volken aan te voeren. Madian is een Arabische volksstam, waarvan Epha (Gen. XXV 2, 4), aan de oostelijke kust van de Elamietische golf, een tak was. Saba (niet te verwarren met Saba van XLIII 3; XLV 14) in Zuid-Arabië, het goudland, van waar de koningin tot Salomon kwam, zie III Reg. X.
- voetnoot7)
- De herdersvolken van het Oosten en Zuiden: Cedar, zie XXI 16, en het eveneens van Ismaël afstammende Nabajoth (Gen. XXV 13). U ten dienste staan om geofferd te worden; de uitwendige eeredienst van het Nieuwe Verbond wordt op Oud-Testamentische wijze voorgesteld; zie XIX 19-21. Het kuis enz. is de geestelijke tempel, de Kerk van Christus.
- voetnoot8)
- IJlings komt iets aangevlogen, dat van verre gelijkt op lichte wolken of op een vlucht duiven. De vraag toont gespannen verwachting. Het antwoord in v. 9.
- voetnoot9)
- Wat de profeet ziet, is de vervulling van XLII 1, 4; LIX 19: de volken van het verre Westen brengen de nieuwe Sionskinderen aan op schepen; vooraan stevenen ‘de Tharsis-schepen’ (Hebr., zie II noot 10): deze, uit de verst verwijderde streken gekomen, toonen den meesten ijver; wellicht wordt ook bedoeld, dat het algemeene Rijk Gods zich vooral naar het Westen zal uitbreiden. Met hunne kostbaarheden komen zij den zich in Sion openbarenden God huldigen. Zie verder LV 5.
- voetnoot10)
- Zinspelend op den opbouw van Jerusalem na de ballingschap, waarbij heidenen hulp zouden verleenen (I Esdr. VI, VIII), voorspelt de profeet den opbouw van het geestelijke Jerusalem, een daad van Gods ontferming over het weder verzoende Sion.
- voetnoot11)
- Die altijd geopende poorten beteekenen, dat de Kerk van Christus voor allen openstaat en voor vijandelijke invallen niet zal te vreezen hebben.
- voetnoot12)
- Want buiten de Kerk is er geen geestelijk heil, geen zaligheid.
- voetnoot13)
- De profeet schildert de verheerlijking van het alle volken omvattende Sion. Werden de ceders van den Libanon gebezigd voor den opbouw van Salomon's tempel, thans zal de gansche pracht van Libanon's wouden (vgl. XLI 19, waar eveneens in den grondtekst cypres, plataan en sjerbin, een soort cederhout, genoemd worden) naar Sion komen; want de nieuwe geestelijke tempel zal den vroegeren stoffelijken verre overtreffen in heerlijkheid. Zinspelend op dien stoffelijken tempel, waarin Jehova boven de ark troonde, spreekt de profeet van de rustplaats van Gods voeten.
- voetnoot14)
- Vgl. XLV 14; XLIX 23.
- voetnoot15)
- Sion zal met de rijkdommen der volken gevoed worden; koningen zullen als zorgvuldige pleegmoeders voor haar zijn; vgl. XLIX 23. Zoo zal Sion bij ondervinding weten enz., zie verder XLIX 26.
- voetnoot16)
- Uit den staat van armoede zal Sion zich verheffen tot een den tijd van Salomon (III Reg. X 21, 27) overtreffenden rijkdom, en uit den tegenwoordigen staat van verdrukking zal een rijk opbloeien, waarin vrede en gerechtigheid (of heil, het kort begrip der weldaden van den Messias) het toezicht houden en als overheid heerschen.
- voetnoot17)
- Hebr.: ‘en gij zult het heil uwe muren heeten en lofgezang uwe poorten’; m.a.w. de stad Gods zal met het goddelijk heil als met muren zijn omgeven, en met lofgezang, het danklied voor dat heil, als met poorten tegen vijandelijke aanvallen beschut worden. Vgl. Zach. II 5.
- voetnoot18)
- Het geestelijke Sion zal bovennatuurlijk licht en leven onmiddellijk van God ontvangen en derhalve (v. 20) niet meer onderhevig zijn aan de wisseling van licht en duisternis in overdrachtelijken zin. In het hemelsche Sion wordt dit alles (v. 19, 20) volle werkelijkheid in den eigenlijken zin.
- voetnoot19)
- Allen rechtvaardigen, zie IV 3, door de verdiensten van den Messias (LIII 11). Het onvervreemdbaar bezit van het beloofde land beteekent hier de onvergankelijkheid van het immer heilige volk, dat, met den Messias in één mystisch lichaam vereenigd, zijnen naam draagt (vgl. IV 2; XI 1) en werkelijk is de spruit mijner planting, door Gods liefdevolle zorg gekweekt en verpleegd tot verheerlijking van God zelven; vgl. XLIX 3; LXI 3.
- voetnoot20)
- Vgl. LIV 1, volg.; Mich. IV 7. De in dit hoofdstuk bezongen vruchtbaarheid en uitbreiding van het geestelijke Sion is het werk van Gods genade, dat Hij op den door Hem bepaalden tijd krachtig en plotseling tot aller verwondering volvoeren zal.