De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput LIX.
|
1. Ecce non est abbreviata manus Domini ut salvare nequeat, neque aggravata est auris ejus ut non exaudiat: Num. XI 23; Supra L 2. | 1. Zie, niet verkort is de hand des Heeren, dat Hij niet zou kunnen redden, en niet doof geworden is zijn oor, dat Hij niet zou kunnen hooren. |
2. Sed iniquitates vestrae diviserunt inter vos et Deum vestrum, et peccata vestra absconderunt faciem ejus a vobis ne exaudiret. | 2. Maar uwe ongerechtigheden hebben scheiding gemaakt tusschen ulieden en uwen God, en uwe zonden hebben zijn aangezicht voor u verborgen, dat Hij niet hooreGa naar voetnoot1). |
3. Manus enim vestrae pollutae sunt sanguine, et digiti vestri iniquitate: labia vestra locuta sunt mendacium, et lingua vestra iniquitatem fatur. Supra I 15. | 3. Want uwe handen zijn bezoedeld met bloed en uwe vingeren met onrecht; uwe lippen hebben logen gesproken, en onrecht murmelt uwe tong. |
4. Non est qui invocet justitiam, neque est qui judicet vere: sed confidunt in nihilo, et loquuntur vanitates: conceperunt laborem, et pepererunt iniquitatem. Job. XV 35. | 4. Niemand is er, die de rechtvaardigheid inroept, en niemand, die een rechtzaak voert naar waarheid; maar zij betrouwen op nietigheid en spreken ijdelhedenGa naar voetnoot2); zij gaan zwanger van kwelling en baren onrecht. |
5. Ova aspidum ruperunt, et telas araneae texuerunt: qui comederit de ovis eorum, morietur: et quod confotum est, erumpet in regulum. | 5. Addereieren kippen zij, en spinnewebben weven zij; wie van hunne eieren eet, moet sterven; en wat uitgebroed is, komt als een koningsslang te voorschijn. |
[pagina 232]
6. Telae eorum non erunt in vestimentum, neque operientur operibus suis: opera eorum opera inutilia, et opus iniquitatis in manibus eorum. | 6. Hunne webben zijn niet dienstig tot kleeding, en zij kunnen zich niet dekken met hunne werkenGa naar voetnoot3); hunne werken zijn heillooze werken, en bedrijf van schurkerij is in hunne handen. |
7. Pedes eorum ad malum currunt, et festinant ut effundant sanguinem innocentem: cogitationes eorum cogitationes inutiles: vastitas et contritio in viis eorum. Prov. I 16; Rom. III 15. | 7. Hunne voeten loopen naar het kwaad en ijlen om onschuldig bloed te vergieten; hunne gedachten zijn heillooze gedachten; verwoesting en vernieling zijn op hunne wegen. |
8. Viam pacis nescierunt, et non est judicium in gressibus eorum: semitae eorum incurvatae sunt eis: omnis qui calcat in eis, ignorat pacem. | 8. Den weg des vredes kennen zij niet, en er is geen recht op hunne schreden; hunne paden maken zij zich krom; al wie er op treedt, kent geen vredeGa naar voetnoot4). |
9. Propter hoc elongatum est judicium a nobis, et non apprehendet nos justitia: exspectavimus lucem, et ecce tenebrae: splendorem, et in tenebris ambulavimus. | 9. Daarom blijft het recht verre van ons, en kan de gerechtigheid ons niet bereiken; wij wachten op licht en zie, duisternis, op zonneschijn, en in duisternis wandelen wijGa naar voetnoot5). |
10. Palpavimus sicut caeci parietem, et quasi absque oculis attrectavimus: impegimus meridie quasi in tenebris, in caliginosis quasi mortui. | 10. Wij betasten als blinden den muur, en als wie geen oogen hebben tasten wij rond; op den vollen middag struikelen wij als in de duisternis, in donkere plaatsen als doodenGa naar voetnoot6). |
11. Rugiemus quasi ursi omnes, et quasi columbae meditantes gememus: exspectavimus judicium, et non est: salutem, et elongata est a nobis. | 11. Wij brommen als de beren, wij allen, en als kirrende duiven zuchten wijGa naar voetnoot7); wij wachten op recht, en het is er niet, op heil, en het blijft verre van ons. |
12. Multiplicatae sunt enim iniquitates nostrae coram te, et peccata | 12. Vermenigvuldigd toch hebben zich onze ongerechtigheden voor |
[pagina 233]
nostra responderunt nobis: quia scelera nostra nobiscum, et iniquitates nostras cognovimus, | uw aangezicht, en onze zonden getuigen tegen ons; want onze wandaden zijn bij ons, en onze ongerechtigheden kennen wijGa naar voetnoot8): |
13. Peccare et mentiri contra Dominum: et aversi sumus ne iremus post tergum Dei nostri, ut loqueremur calumniam et transgressionem: concepimus, et locuti sumus de corde verba mendacii. | 13. zondigen en liegen tegen den Heer; en afgewend hebben wij ons, zoodat wij niet gaan in het gevolg van onzen God, zoodat wij spreken van verdrukking en overtreding; wij gaan zwanger en spreken uit het hart woorden der leugenGa naar voetnoot9). |
14. Et conversum est retrorsum judicium, et justitia longe stetit: quia corruit in platea veritas, et aequitas non potuit ingredi. | 14. En rugwaarts gekeerd is het recht, en de gerechtigheid blijft van verre staan; want de waarheid struikelt op de straat, en de billijkheid kan geen intrek vinden. |
15. Et facta est veritas in oblivionem: et qui recessit a malo, praedae patuit: et vidit Dominus, et malum apparuit in oculis ejus, quia non est judicium. | 15. En de waarheid geraakte in vergetelheid; en wie afwijkt van het kwaad, stond bloot aan plunderingGa naar voetnoot10). En de Heer zag het, en kwaad bleek het in zijne oogen, dat er geen recht wasGa naar voetnoot11). |
16. Et vidit quia non est vir: et aporiatus est, quia non est qui occurrat: et salvavit sibi brachium suum, et justitia ejus ipsa confirmavit eum. | 16. En Hij zag, dat er geen man wasGa naar voetnoot12), en Hij was ontsteld, dat niemand te hulpe kwam; en heil schafte Hem zijn eigen arm, en zijne gerechtigheid zelve sterkte Hem. |
17. Indutus est justitia ut lorica, et galea salutis in capite ejus: indutus est vestimentis ultionis, et opertus est quasi pallio zeli. Eph. VI 17; I Thess. V 8. | 17. Hij kleedde zich met gerechtigheid als met een pantser, en de helm des heils was op zijn hoofd; Hij kleedde zich met kleederen der wraak en bedekte zich als met den mantel des ijversGa naar voetnoot13); |
18. Sicut ad vindictam quasi ad | 18. als ter wrake, als ter voldoe- |
[pagina 234]
retributionem indignationis hostibus suis, et vicissitudinem inimicis suis: insulis vicem reddet. | ning zijner verbolgenheid aan zijne tegenstrevers en ter vergelding aan zijne vijanden; aan de eilanden zal Hij wraak oefenenGa naar voetnoot14). |
19. Et timebunt qui ab occidente, nomen Domini: et qui ab ortu solis, gloriam ejus: cum venerit quasi fluvius violentus, quem spiritus Domini cogit: | 19. En vreezen zullen die van den ondergang der zon den naam des Heeren, en die van haren opgang zijne heerlijkheid, wanneer Hij zal komen als een geweldige stroom, dien de adem des Heeren voortdrijftGa naar voetnoot15), |
20 Et venerit Sion redemptor, et eis, qui redeunt ab iniquitate in Jacob, dicit Dominus. Rom. XI 26. | 20. en wanneer voor Sion de Verlosser zal komen en voor degenen, die in Jacob van de ongerechtigheid terugkeeren, zegt de HeerGa naar voetnoot16). |
21. Hoc foedus meum cum eis, dicit Dominus: Spiritus meus, qui est in te, et verba mea, quae posui in ore tuo, non recedent de ore tuo, et de ore seminis tui, et de ore seminis seminis tui, dicit Dominus, amodo et usque in sempiternum. | 21. Dit is mijn verbond met hen, zegt de Heer: Mijn geest, die op u is, en mijne woorden, die Ik in uwen mond gelegd heb, zullen niet wijken van uwen mond, en van den mond van uw zaad, en van den mond van het zaad uws zaads, zegt de Heer, van nu af en tot in eeuwigheidGa naar voetnoot17). |
- voetnoot1)
- Niet verkort, zie L 2; doof geworden, zie Zach. VII noot 7. Scheiding of een scheidsmuur, vgl. L 1, 2. Gods aangezicht, d.i. zijne gunst.
- voetnoot2)
- Niemand, dezelfde hyperbolische uitdrukking als Ps. XIII 1, volg.; Mich. VII 2. De rechtvaardigheid inroept, d.i. daarnaar onderzoek doet, Hebr.: ‘uitroept’, d.i. openlijk als getuige daarvan optreedt. Naar waarheid, d.i. te goeder trouw, overtuigd van zijn goed recht. IJdelheden, wat ijdel of ledig aan waarheid is. Vgl. Job. XV 35; Ps. VII 15.
- voetnoot3)
- Wat zij beramen en uitvoeren, is voor anderen ten verderve (v. 5), voor hen zelven nutteloos (v. 6). Dit drukt de profeet in deze beeldspraak uit. Eet men van hunne slangeneieren, (Hebr.) ‘eieren der koningsslang’ (zie XI 8; XIV 29), d.i. deelt men in hunne ontwerpen, dan berokkent men zich den dood; en (Hebr.) ‘vertreedt men het (ei), dan komt er een adder uit’, d.i. wie hunne plannen zoekt te verijdelen, wordt er het slachtoffer van. Hunne webben (v. 6), de weefsels, die zij opzetten, zijn spinnewebben, die voor hen zelven nutteloos en ijdel zijn.
- voetnoot4)
- Den weg des vredes, die hen en anderen tot geluk en welvaart moet voeren. Al wie op hunne kromme, d.i. zondige, wegen gaat, is evenals zij van den waren vrede verstoken.
- voetnoot5)
- Daarom, om dat algemeene zedenbederf, blijft de door de vromen zoo vurig verlangde staat van recht en gerechtigheid, d.i. (zie v. 11) van heil en geluk, in het tweede halfvers licht geheeten, ver verwijderd.
- voetnoot6)
- Vergeefs zoeken zij naar uitkomst uit hunne rampen. Als dooden, die in de duisternis der onderwereld rondwaren zonder hoop op licht van dit leven; vgl. Thren. III 6.
- voetnoot7)
- Nu eens brommen zij van ongeduld en wanhoop als de hongerige of gestrikte beer; dan weder is hunne van uitputting gedempte klaagstem gelijk aan het weemoedig gekir der duif; zie XXXVIII 14.
- voetnoot8)
- De profeet belijdt de zonden van zijn getuchtigd volk (v. 12-15). Bij ons, in ons bewustzijn. Eenige dier zonden worden in v. 13 opgesomd; in het Hebr. staan daar al de werkwoorden in de onbepaalde wijs om uit te drukken, dat die zonden veelvuldig en algemeen bedreven worden.
- voetnoot9)
- Liegen tegen den Heer is Hem verloochenen, vooral door afgoderij. Zoodat wij spreken door anderen te verleiden tot dat kwaad. Wij gaan zwanger van allerlei booze plannen, die wij weldra volvoeren; woorden der leugen beteekent hier zondige daden.
- voetnoot10)
- Een tafereel der toenmalige zedeloosheid (v. 14. 15a). Recht en gerechtigheid (zie v. 9), d.i. de gelukstaat, die komen wil, moet terugkeeren en van verre blijven staan, omdat de zedelijke voorwaarde tot geluk, inzonderheid de deugd van rechtvaardigheid, ontbreekt.
- voetnoot11)
- Hiermede gaat de profeet over tot de aankondiging der verlossing, welke als het werk van God, en van Hem alleen, beschreven wordt. Op menschelijke wijze van God sprekend, zegt hij: de Heer zag als met verbazing, dat er geen recht, geen heil, was.
- voetnoot12)
- Geen man, die als middelaar of als verlosser optrad voor zijn rampzalig volk.
- voetnoot13)
- Gerechtigheid, welke aan zijn volk heil brengt, aan deszelfs onderdrukkers vergelding. IJver voor zijn verdrukt volk.
- voetnoot14)
- Tot waarschuwing voor zijne bedorven tijdgenooten schildert de profeet de komst van den Messias, zoowel voor de zijnen, als voor de verst afgelegen volken (de eilanden), als eene komst ten gerichte, ten val en ter opstanding van velen. Vgl. Mal. II 17 - III 6.
- voetnoot15)
- De komst des Heeren, den Messias, wordt in hare wereldomvattende kracht ten goede, doch ook ten kwade voor die Hem weerstreven, vergeleken bij een stroom, welks geweldige wateren door den adem des Heeren, den stormwind, worden voortgedreven.
- voetnoot16)
- Ook voor het boetvaardige Sion zal de Verlosser komen, vooral aan het einde der dagen, nadat de volheid der heidenen in zijn Rijk zal zijn ingegaan Rom. XI 26. En voor degenen is een verklarende bijstelling en beteekent: te weten voor degenen.
- voetnoot17)
- Met hen, met de bekeerde heidenen, v. 19, en met de boetvaardigen van Israël, v. 20. Krachtens het nieuwe verbond, zie Jer. XXXI 33, dat God met hen sluiten zal, zal dit Sionsvolk immer door Gods heiligenden geest bezield zijn en zullen Gods woorden, d.i. de door Hem geopenbaarde leer, met onfeilbaarheid worden geleeraard van geslacht tot geslacht.