De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput LVI.
|
1. Haec dicit Dominus: Custodite judicium, et facite justitiam: quia juxta est salus mea ut veniat, et justitia mea ut reveletur. Sap. I 1. | 1. Dit zegt de Heer: Onderhoudt het recht en betracht de gerechtigheid; want nabij is mijn heil om te komen, en mijne gerechtigheid om geopenbaard te worden. |
2. Beatus vir, qui facit hoc, et filius hominis, qui apprehendet istud: custodiens sabbatum ne polluat illud, custodiens manus suas ne faciat omne malum. | 2. Gelukkig de man, die zoo handelt, en de menschenzoon, die daaraan vasthoudt; die den sabbat onderhoudt om dien niet te ontheiligen, die zijne handen bewaart om geenerlei kwaad te plegenGa naar voetnoot1). |
3. Et non dicat filius advenae, qui adhaeret Domino, dicens: Separatione dividet me Dominus a populo | 3. En de zoon des aankomelings, die den Heer aanhangt, zegge en spreke niet: Door scheiding zal de |
[pagina 222]
suo: et non dicat eunuchus: Ecce ego lignum aridum. | Heer scheiding maken tusschen mij en zijn volk. En de ontmande zegge niet: Zie, ik ben een dorre boomGa naar voetnoot2)! |
4. Quia haec dicit Dominus eunuchis: Qui custodierint sabbata mea, et elegerint quae ego volui, et tenuerint foedus meum: | 4. Want dit zegt de Heer tot de ontmanden: Wie mijne sabbatten onderhouden en verkiezen wat Mij welgevallig is en vasthouden aan mijn verbond, |
5. Dabo eis in domo mea, et in muris meis locum, et nomen melius a filiis et filiabus: nomen sempiternum dabo eis, quod non peribit. | 5. aan hen zal Ik in mijn huis en binnen mijne muren eene plaats geven en eenen naam beter dan die van zonen en dochters; een eeuwigen naam zal Ik hun geven, die niet vergaan zalGa naar voetnoot3). |
6. Et filios advenae, qui adhaerent Domino, ut colant eum, et diligant nomen ejus, ut sint ei in servos: omnem custodientem sabbatum ne polluat illud, et tenentem foedus meum: | 6. En de zonen des aankomelings, die den Heer aanhangen om Hem te dienen en zijnen naam lief te hebben, om Hem tot dienstknechten te zijn - al wie den sabbat onderhoudt om dien niet te ontheiligen en vasthoudt aan mijn verbond - |
7. Adducam eos in montem sanctum meum, et laetificabo eos in domo orationis meae: holocausta eorum, et victimae eorum placebunt mihi super altari meo: quia domus mea domus orationis vocabitur cunctis populis. Jer. VII 11; Matth. XXI 13; Marc. XI 17; Luc. XIX 46. | 7. hen zal Ik geleiden op mijn heiligen berg en hen blijdschap doen smaken in het huis mijns gebeds; hunne brandoffers en hunne slachtoffers zullen Mij welgevallig zijn op mijn altaar; want mijn huis zal een huis des gebeds genoemd worden voor alle volkerenGa naar voetnoot4). |
[pagina 223]
8. Ait Dominus Deus, qui congregat dispersos Israel: Adhuc congregabo ad eum congregatos ejus. | 8. Hij spreekt, de Heere God, die de verstrooiden van Israël verzamelt: Nog zal Ik er verzamelen tot hem, tot zijne verzameldenGa naar voetnoot5). |
9. Omnes bestiae agri venite ad devorandum, universae bestiae saltus. | 9. Alle wilde dieren des velds, komt om te verslinden, gij alle wilde dieren des woudsGa naar voetnoot6)! |
10. Speculatores ejus caeci omnes nescierunt universi: canes muti non valentes latrare, videntes vana, dormientes, et amantes somnia. | 10. Zijne wachters - blind zijn zij allen, zij bemerken niets al te gader; het zijn stomme honden, die niet kunnen blaffen, die ijdele dingen zien, al slapend en zich vermeiend in droomenGa naar voetnoot7). |
11. Et canes impudentissimi nescierunt saturitatem: ipsi pastores ignoraverunt intelligentiam: omnes in viam suam declinaverunt, unusquisque ad avaritiam suam a summo usque ad novissimum. Jer. VI 13 et VIII 10. | 11. En als honden, alleronbeschaamdst, kennen zij geen verzadiging; zij, de herders, weten niet op te merken; allen wijken zij af langs hun eigen weg, een iegelijk naar zijn gewin, van den hoogste tot den laagsteGa naar voetnoot8). |
12. Venite, sumamus vinum, et impleamur ebrietate: et erit sicut hodie, sic et cras, et multo amplius. | 12. Komt, halen wij wijn en drinken wij volop drank; en gelijk heden zoo zal het ook morgen zijn, en nog veel meerGa naar voetnoot9)! |
- voetnoot1)
- De vermaning tot een heilig leven in LV 6, 7 wordt hier v. 1, 2 voortgezet. De beoefening van het recht en de gerechtigheid, van de deugd in het algemeen, is de voorwaarde (vgl. Luc. III 3, 8-14) tot het heil, dat te allen tijde voor ieder nabij is (zie XLVI noot 13), en tot Gods gerechtigheid (wat hier hetzelfde beteekent als heil, zie XLI noot 2 en vgl. Rom. I 16, 17), welke door den Messias ten volle geopenbaard zal worden. Inzonderheid op het vieren van den sabbat, de voornaamste der ceremoniëele wetten en daarom onder de tien geboden opgenomen (Exod. XX 8), legt de profeet nadruk, omdat zijne evenals Jeremias' tijdgenooten (vgl. Jer. XVII 21, volg.) dat gebod veelvuldig overtraden, zooals Ezechiël (XX 12, volg.; XXII 8, 26 enz.) hun later verwijt.
- voetnoot2)
- Niemand zal van dat heil v. 1 worden uitgesloten, ook niet degenen, die onder de Oude Wet (Deut. XXIII 1-3) buiten Israël's gemeente waren gebannen: de zoon des aankomelings, o.a. de Ammonieten en de Moabieten, en de ontmande, hoedanigen er destijds velen onder de heidenen waren. Op de klacht der eersten antwoordt de profeet in v. 6, 7; op de klacht der ontmanden, dat zij, als een dorre boom onvruchtbaar, geen nakroost onder Gods volk konden bezitten, antwoordt hij vooraf in v. 4, 5.
- voetnoot3)
- Degenen, die vroeger de onwaardigsten werden geacht (de ontmanden in betrekking tot het oude Sion), zullen, indien zij Gods wil en wet volbrengen, deel hebben aan al de voorrechten van Gods kinderen: eene plaats in Gods huis, den tempel, het burgerrecht in Sion en eenen naam, eene eer, welke de onder de Israëlieten zoo hooggeschatte eer van een talrijk nakroost verre zal overtreffen; want onvergankelijk is de eer, die het kindschap Gods hun geven zal. Vgl. Ephes. II 19, volg. Een treffend voorbeeld der vervulling van het hier voorspelde is de ‘ontmande’, die juist bij gelegenheid van het lezen van Isai. LIII 7, 8 door den apostel Philippus bekeerd werd; zie Act. VIII 27, volg.
- voetnoot4)
- De scheidsmuur, die in het oude Sion Israël van de zonen des aankomelings, zie noot 2, d.i. van de heidenen, afzonderde, zal in het nieuwe Sion weggenomen zijn. Dit drukt hier (v. 6, 7) de profeet op Oud-Testamentische wijze uit. Vgl. II 3; XI 9; Ps. CXXI 1. Niet onduidelijk geeft hij te verstaan, dat in het nieuwe Sion God èn door gebed èn door offers zal aanbeden worden; dit offer werd later door Malachias (I 11) meer uitdrukkelijk aangekondigd. Zie Matth. XXI 13.
- voetnoot5)
- Hij, die de verstrooide schapen van Israël door den Messias verzamelt, heeft nog andere schapen, onder de heidenen, die Hij altijd voort tot het uitverkoren Israël zal leiden, opdat zij één kudde worden en één herder. Joan. X 16.
- voetnoot6)
- Eene nieuwe toespraak van dreigenden inhoud, gericht vooreerst tegen de toenmalige leiders van Juda, die door nalatigheid, door hebzucht en overdaad (v. 10-11) de kudde Israël's prijsgaven aan verslindende wilde dieren; vgl. Jer. XII 9, volg.; Ezech. XXXIV 5. Die dieren zijn een zinnebeeld der heidensche volken, welke God volgens Lev. XXVI 22 ter tuchtiging zal oproepen. Zooverre was Juda toen verwijderd van de gesteltenis, welke, volgens LV 7; LVI 1, 2, de voorwaarde was van het heil.
- voetnoot7)
- Blind voor de gevaren en het zedenbederf, bemerken zij niets van de behoeften en nooden des volks; in laats van trouwe waakhonden, die bij het minste onraad blaffen, zijn het stomme honden, die niet kunnen blaffen en droomend daar neerliggen.
- voetnoot8)
- Zij, die al de goede hoedanigheden van waakhonden missen, hebben allerlei hondsche gebreken, vooral de gulzigheid, waardoor hunne onverzadelijke hebzucht bedoeld wordt; deze is hun weg, zie LIII 6, in geldgierigheid is al hun streven. Vgl. Ezech. XXXIV 2, 3.
- voetnoot9)
- Met hunne eigen woorden schildert de profeet hunne onmatigheid, die hen blind en doof maakte voor het komende wraakgericht.