De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 219]
| |||||||||||||||
Caput LV.
|
1. Omnes sitientes venite ad aquas: et qui non habetis argentum, properate, emite, et comedite: venite, emite absque argento, et absque ulla commutatione vinum et lac. Eccli. LI 33; Apoc. XXII 17. | 1. Alle, gij dorstigen, komt tot de wateren! En gij, die geen geld hebt, snelt toe, koopt en eet! Komt, koopt, zonder geld en zonder eenige vergoeding, wijn en melkGa naar voetnoot1)! |
2. Quare appenditis argentum non in panibus, et laborem vestrum non in saturitate? Audite audientes me, et comedite bonum, et delectabitur in crassitudine anima vestra. | 2. Waarom weegt gij geld toe voor wat geen brood is, en uwen arbeid voor wat geen verzadiging is? Hoort, hoort naar Mij en eet van het goede, en verlustigen zal zich aan het vette uwe zielGa naar voetnoot2)! |
3. Inclinate aurem vestram, et venite ad me: audite, et vivet anima vestra, et feriam vobiscum pactum sempiternum, misericordias David fideles. Act. XIII 34. | 3. Neigt uw oor en komt tot Mij! Hoort, en uwe ziel zal leven! En Ik zal met u sluiten een eeuwig verbond - de barmhartigheden van David, de trouweGa naar voetnoot3). |
4. Ecce testem populis dedi eum, ducem ac praeceptorem gentibus. | 4. Zie, tot getuige voor de volken heb Ik hem gegeven, tot vorst en leeraar voor de heidenenGa naar voetnoot4). |
[pagina 220]
5. Ecce gentem, quam nesciebas, vocabis: et gentes, quae te non cognoverunt, ad te current propter Dominum Deum tuum, et sanctum Israel, quia glorificavit te. | 5. Zie, een volk, dat gij niet kendet, zult gij roepen; en volken, die u niet kenden, zullen tot u aansnellen om wille van den Heer, uwen God, en om wille van den Heilige van Israël, dewijl Hij u verheerlijkt heeftGa naar voetnoot5). |
6. Quaerite Dominum, dum inveniri potest: invocate eum, dum prope est. | 6. Zoekt den Heer zoo lang Hij zich vinden laat; roept Hem aan zoo lang Hij nabij isGa naar voetnoot6). |
7. Derelinquat impius viam suam, et vir iniquus cogitationes suas, et revertatur ad Dominum, et miserebitur ejus, et ad Deum nostrum: quoniam multus est ad ignoscendum. | 7. De goddelooze verlate zijnen weg, en de ongerechte man zijne gedachten; en hij keere terug tot den Heer, en Hij zal zich over hem ontfermen, en tot onzen God, want mild is Hij in het vergeven. |
8. Non enim cogitationes meae, cogitationes vestrae: neque viae vestrae, viae meae, dicit Dominus. | 8. Immers zijn mijne gedachten niet uwe gedachten, noch zijn uwe wegen mijne wegen, zegt de Heer. |
9. Quia sicut exaltantur coeli a terra, sic exaltatae sunt viae meae a viis vestris, et cogitationes meae a cogitationibus vestris. | 9. Want gelijk de hemelen zich verheffen boven de aarde, zoo verheven zijn mijne wegen boven uwe wegen, en mijne gedachten boven uwe gedachtenGa naar voetnoot7). |
10. Et quomodo descendit imber, et nix de coelo, et illuc ultra non revertitur, sed inebriat terram, et infundit eam, et germinare eam facit, et dat semen serenti, et panem comedenti: | 10. En evenals de regen en de sneeuw nederdaalt van den hemel en derwaarts niet meer wederkeert, maar de aarde drenkt en haar besproeit en haar gewas doet voortbrengen en zaad geeft om te zaaien en brood om te eten, |
11. Sic erit verbum meum, quod egredietur de ore meo: non revertetur ad me vacuum, sed faciet quaecumque volui, et prosperabitur in his, ad quae misi illud. | 11. alzoo zal mijn woord zijn, dat uitgaat van mijnen mond; het zal niet ledig tot Mij terugkeeren, maar doen al wat mijn wil is, en datgene, waartoe Ik het zend, voorspoedig volbrengenGa naar voetnoot8). |
[pagina 221]
12. Quia in laetitia egrediemini, et in pace deducemini: montes et colles cantabunt coram vobis laudem, et omnia ligna regionis plaudent manu. | 12. Want met blijdschap zult gij uitgaan, en in vrede zult gij voortgeleid worden; de bergen en de heuvelen zullen voor uw aangezicht lofzingen, en al de boomen des velds zullen in handen klappen. |
13. Pro saliunca ascendet abies, et pro urtica crescet myrtus: et erit Dominus nominatus in signum aeternum, quod non auferetur. | 13. In plaats van wilde nardus zal de denneboom oprijzen, en in plaats van netelkruid zal de mirteboom groeien; en de Heer zal gevierd worden tot een eeuwig gedenkteeken, dat niet zal worden weggenomenGa naar voetnoot9). |
- voetnoot1)
- Het heil van den Messias (zie v. 3) wordt voorgesteld onder het beeld van spijs en drank, en dat vooral om de tijdgenooten van den profeet, die (v. 2) hunne voldoening zochten in tijdelijk goed en genot. Wateren, zie XII 3 overvloed van wijn (vgl. XXV 6) en melk, het deel van Juda Gen. XLIX 12, zijn hier zinnebeelden der genade en waarheid, Gods liefdegaven door den Messias; vgl. Prov. IX 2, 5; XVIII 4; XX 5; XXV 25. Zie Joan. IV 13, 14; VII 37. Zonder geld enz., d.i. uit louter genade wordt het u geschonken.
- voetnoot2)
- De dorstigen naar geluk zoeken vergeefs zich te verzadigen aan schijngoederen, die voor veel geld en ten koste van zwaren arbeid verkregen worden.
- voetnoot3)
- De in v. 1-3 geschilderde zegeningen van het eeuwige verbond heeten de barmhartigheden of de genaden van David, dewijl aan David de belofte was gegeven, welker inhoud louter barmhartigheid en genade is, te weten, dat de Messias, uit hem geboren, voor eeuwig op zijnen troon zal zetelen; zij zijn de trouwe, daar zij onfeilbaar zeker vervuld worden. Zie II Reg. VII 15, 16; Ps. LXXXVIII 29, alwaar die heilbelofte eveneens barmhartigheid en trouw genoemd wordt.
- voetnoot4)
- God toont (Zie) den aan David beloofden Zoon, den Messias, die al het in v. 1-3 beloofde goed zal geven, die de getuige (vgl. Apoc. I 5) is van God, om getuigenis te geven aan de waarheid (Joan. XVIII 37), de vorst zijner verlosten, de leeraar der heidenen; zie Matth. XXVIII 18-20. Vgl. XLII 6; XLIX 6, 8; LIII 11.
- voetnoot5)
- Gij, d.i. het door den Messias bekeerde Israël, zult de u vroeger onbekende heidenen roepen tot dat heil; en dezen zullen, aangelokt door (dewijl Hij u) de heerlijkheid van het bondsvolk, aansnellen om wille van den Heer, die zich als de Heilige in den Messias geopenbaard heeft. Zie over Israël's verheerlijking door den Messias Rom. IX 4. 5.
- voetnoot6)
- Eene vermaning van den profeet (v. 6, 7), rechtstreeks bestemd voor zijne tijdgenooten, om zich tot dat heil voor te bereiden en het uur der genade (zoo lang enz.) niet ongebruikt te laten.
- voetnoot7)
- Hier (v. 8-11) spreekt weder God. Zijne mildheid in het vergeven (v. 7) en in het alemeen de raadsbesluiten en werken zijner liefde overtreffen onmetelijk verre de onreine en bekrompen gedachten en handelingen der menschen.
- voetnoot8)
- Mijn woord, Gods heilbelofte van v. 3, is in zachtheid en krachtdadigheid, is in vruchtbaarheid evenals de regen enz.
- voetnoot9)
- Dit landelijk tafereel schildert de blijde toekomst van Gods volk bij de vervulling der heilbelofte. Zie XXXII 15; XLI 18. Uitgaan uit den staat van ellende, door de Babylonische ballingschap afgebeeld. Ook het schepsel, met den mensch vernederd, zal met hem vernieuwd en verheerlijkt worden; vgl. Rom. VIII 31. De juiste beteekenis der heideplanten, door nardus en netelkruid vertaald, is in den grondtekst onzeker. Hebr.: ‘en het zal den Heer tot roem zijn, tot een eeuwig gedenkteeken’ zijner liefde en trouw.