De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput LII.
|
1. Consurge, consurge, induere fortitudine tua Sion, induere vestimentis gloriae tuae Jerusalem civitas sancti: quia non adjiciet ultra ut pertranseat per te incircumcisus et immundus. | 1. Rijs op, rijs op, bekleed u met uwe kracht, o Sion! Bekleed u met uwe pronkgewaden, Jerusalem, stad des Heiligen! Want nimmermeer zal nog bij u doorgaan een onbesnedene en een onreineGa naar voetnoot1). |
2. Excutere de pulvere, consurge, sede Jerusalem: solve vincula colli tui captiva filia Sion. | 2. Schud af het stof, rijs op, zet u neder, Jerusalem; slaak de boeien van uwen hals, gevangen dochter SionGa naar voetnoot2)! |
3. Quia haec dicit Dominus: Gratis venundati estis, et sine argento redimemini. | 3. Want dit zegt de Heer: Om niet zijt gij verkocht geworden, en niet voor geld zult gij gelost wordenGa naar voetnoot3). |
[pagina 210]
4. Quia haec dicit Dominus Deus: In AEgyptum descendit populus meus in principio ut colonus esset ibi: et Assur absque ulla causa calumniatus est eum. Gen. XLVI 6. | 4. Want dit zegt de Heere God: Naar Egypte is mijn volk afgetogen in den beginne om aldaar bijwoner te zijn; ook Assur heeft het zonder eenige reden verdruktGa naar voetnoot4). |
5. Et nunc quid mihi est hic, dicit Dominus, quoniam ablatus est populus meus gratis? Dominatores ejus inique agunt, dicit Dominus, et jugiter tota die nomen meum blasphematur. Ez. XXXVI 20; Rom. II 24. | 5. En nu, wat heb Ik hier te maken, zegt de Heer; want weggevoerd werd mijn volk om niet? Zijne heerschers handelen onrechtmatig, zegt de Heer, en aanhoudend, den ganschen dag wordt mijn naam gelasterdGa naar voetnoot5). |
6. Propter hoc sciet populus meus nomen meum in die illa: quia ego ipse qui loquebar, ecce adsum. | 6. Daarom zal mijn volk mijnen naam leeren kennen te dien dage, dat Ik het ben, die spreek: Zie, hier ben IkGa naar voetnoot6). |
7. Quam pulchri super montes pedes annuntiantis et praedicantis pacem: annuntiantis bonum, praedicantis salutem, dicentis Sion: Regnabit Deus tuus! Nah. I 15; Rom. X 15. | 7. Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van hem, die boodschapt en den vrede verkondigt, die het goede boodschapt, het heil verkondigt en tot Sion zegt: Heerschen zal uw GodGa naar voetnoot7)! |
8. Vox speculatorum tuorum: levaverunt vocem, simul laudabunt: quia oculo ad oculum videbunt cum converterit Dominus Sion. | 8. De stem uwer wachters! Zij verheffen hunne stem, te zamen juichen zij; want oog in oog zien zij, hoe de Heer Sion terugvoertGa naar voetnoot8)! |
9. Gaudete, et laudate simul deserta Jerusalem: quia consolatus est Dominus populum suum, redemit Jerusalem. | 9. Verheugt u en juicht te gader, woestenijen van Jerusalem; want getroost heeft de Heer zijn volk, verlost heeft Hij Jerusalem! |
[pagina 211]
10. Paravit Dominus brachium sanctum suum in oculis omnium gentium: et videbunt omnes fines terrae salutare Dei nostri. Ps. XCVII 3. | 10. Bereid heeft de Heer zijnen heiligen arm voor de oogen aller volkeren; en alle einden der aarde zullen het heil zien van onzen GodGa naar voetnoot9). |
11. Recedite, recedite, exite inde, pollutum nolite tangere: exite de medio ejus, mundamini qui fertis vasa Domini. II Cor. VI 17. | 11. Vertrekt, vertrekt, gaat weg van daar! Raakt het onreine niet aan! Gaat weg uit zijn midden! Reinigt u, gij die de vaten des Heeren draagtGa naar voetnoot10)! |
12. Quoniam non in tumultu exibitis, nec in fuga properabitis: praecedet enim vos Dominus, et congregabit vos Deus Israel. | 12. Want niet in verwarring zult gij uitgaan noch al vluchtend u wegspoeden; want de Heer zal u voorgaan, en de God van Israël zal u verzamelenGa naar voetnoot11). |
13. Ecce intelliget servus meus, exaltabitur, et elevabitur, et sublimis erit valde. | 13. Zie, verstandig zal mijn dienstknecht zijn, verhoogd en verheven en verheerlijkt zal hij worden bovenmateGa naar voetnoot12). |
14 Sicut obstupuerunt super te multi, sic inglorius erit inter viros aspectus ejus, et forma ejus inter filios hominum. | 14. Evenals velen over u verbaasd stonden, zoo is zijn voorkomen ontluisterd onder de mannen en zijne gedaante onder de menschenkinderenGa naar voetnoot13). |
15. Iste asperget gentes multas, | 15. Hij zal vele volkeren bespren- |
[pagina 212]
super ipsum continebunt reges os suum: quia quibus non est narratum de eo, viderunt: et qui non audierunt, contemplati sunt. Rom. XV 21. | gen; zijnenthalve zullen koningen hunnen mond gesloten houden; want zij, aan wie niets omtrent hem verhaald was, zien; en die niets gehoord hadden, aanschouwenGa naar voetnoot14). |
- voetnoot1)
- Sion wordt ten tweeden male, zie LI 17, opgewekt. Thans mag zij zich in haar koninklijk praalgewaad kleeden. Want in tegenstelling met den tijd der ballingschap is zij krachtig en luisterrijk en de stad des Heiligen, Hebr. en Septuag.: ‘de heilige stad’, geworden, waar geen onbesneden of onreine heiden nog verwoestend zal doorgaan.
- voetnoot2)
- Gevangenen lagen in het stof, op den grond, vgl. III 26; XLVII 1; een treffend beeld voor het in puin gelegde Sion. Zet u op uwen troon, vgl. Mich. IV 8.
- voetnoot3)
- Alleen aan loutere genade is de verlossing te danken, gelijk God uit vrijen wil zijn volk heeft prijsgegeven, om niet, d.i. zonder aan Assur of Babel iets schuldig te zijn of eenig voordeel daarvan te hebben; dezelfde gedachte als L 1.
- voetnoot4)
- Egypte noch Assur hadden eenig recht op Gods volk. Want naar Egypte was het in den beginne, Hebr.: ‘eertijds’, heengetogen, om er als een vrij volk de rechten der gastvrijheid te genieten. Ook Assur (waaronder Chaldea, Assur's erfgenaam, begrepen is) had het zonder reden, zonder te zijn uitgedaagd, verdrukt.
- voetnoot5)
- Jehova heeft niets te maken, heeft geen verplichting aan Babel, want enz., zie noot 3. Gelasterd, zie XLVIII 11; alléén om wille van zijne eer zal God Juda verlossen.
- voetnoot6)
- Daarom, om wille van mijne eer, zal mijn volk proefondervindelijk mijnen naam leeren kennen; ‘daarom’ (wat in het Hebr. herhaald wordt) zal mijn volk ten dage der verlossing ondervinden, dat Ik het ben, de getrouwe God des verbonds, die spreek: Hier ben Ik, gereed om mijn woord gestand te doen!
- voetnoot7)
- De overgang is plotselijk en de voorstelling levendig. Op de noordelijk van Juda gelegen bergen snellen herauten aan, wier vlugge tred liefelijk is om de blijde boodschap, die zij brengen. Zij verkondigen, dat de dageraad is aangebroken van Sion's herstelling, welke een aanvang nam bij den terugkeer uit de ballingschap en voltooid wordt door den Messias. Hij immers zal het hier aangekondigde, vrede en heil, eerst ten volle schenken en het Rijk Gods over de gansche aarde vestigen door zijne herauten, de verkondigers van het H. Evangelie; zie Rom. X 15.
- voetnoot8)
- De wachters op Jerusalem's torens zien juichend, hoe Sion, d.i. hare bevolking, uit de ballingschap terugkeert. Oog in oog, zoodat hun oog in het oog der aankomenden staart. Wachters en ballingen zien elkander in het gelaat.
- voetnoot9)
- Bereid, Hebr.: ‘Ontbloot’, heeft de Heer, als een dapper krijger, zijnen arm om het groote werk der verlossing te volvoeren. Vgl. voor het hier bedoelde heil van onzen God, dat alle volken zullen zien en genieten, Luc. II 31.
- voetnoot10)
- Derde opwekking (zie LI 17; LII 1), thans gericht tot de ballingen in Babylon, om naar Sion terug te keeren. Vgl. XLVIII 20; Zach. II 6, 7. Daar het een heilige tocht geldt, onder aanvoering van Jehova (v. 8), waarschuwt de profeet tegen verontreiniging. Reinigt u, priesters en levieten. Deze profetie ging in vervulling, toen Cyrus de door Nabuchodonosor ontvoerde tempelvaten (IV Reg. XXIV 13; XXV 13) terugschonk; vgl. I Esdr. I 7-11. - II Cor. VI 17 wordt het eerste halfvers toegepast op den omgang met heidenen.
- voetnoot11)
- In verwarring, Hebr.: ‘met overijling’, als bij den uittocht uit Egypte, zie Exod. XII 11 (waar dezelfde uitdrukking voor het haastelijk eten van het Pascha), 33, 39; Deut. XVI 3. De Heer zal u voorgaan, eene toespeling op de vuur- en wolkzuil, zie Exod. XIII 21, 22. U verzamelen of bijeenhouden, Hebr.: ‘u tot achterhoede zijn’, zoodat zij geen vijanden in den rug te vreezen hebben.
- voetnoot12)
- Hier begint een nieuwe profetie (LII 13 - LIII 12), waarin het lijden en het sterven, alsmede de verheerlijking van den Messias voorspeld wordt; vgl. XLIX; L 4-11. God zelf treedt sprekend op. Mijn dienstknecht is dezelfde, van wien XLII 1, volg.; LXIX sprake was. Hij, de Messias, zal verstandig zijn; want God ‘heeft zijnen geest’ - den geest der wijsheid en des verstands en der wetenschap XI 2 - ‘op hem gelegd’ XLII 1. Anderen vertalen het Hebr.: ‘hij zal wijselijk handelen’ in het Verlossingswerk of (volgens sommigen) daarin ‘voorspoedig zijn’. Het loon zijner vernedering is de hoogste verheerlijking, welke met nadruk driemaal wordt uitgesproken.
- voetnoot13)
- Over u, den met gebruikelijke persoonsverwisseling toegesproken Messias. De reden dier verbazing volgt: zoo ontluisterd, van aanzien beroofd, misvormd. Onder de mannen is een Hebr. spreekwijze, welke, zie Luc. I 29, beteekent: meer dan alle mannen, of wel: zoodat zijn voorkomen eenen man onwaardig is.
- voetnoot14)
- In het Hebr. en in de oude vertalingen begint het vers met ‘alzoo’ (in de Vulgaat door iste vertaald), wat beantwoordt aan evenals in het begin van v. 14. De zin is: Evenals de Messias tot verbazing toe vernederd is, alzoo zal hij ten hoogste verheven worden. Besprengen beteekent (vgl. Exod. XXIX 21; Lev. IV 6, 17; V 9; VIII 11; XIV 7, 16, 51, volg.; XVI 14, 19; Num. VIII 7; XIX 4, 18, volg.) de priesterlijke handeling der uitboeting en verzoening, welke, vooral de besprenging met bloed, in innig verband stond met het daaraan voorafgaande offer. Ook hier heeft het diezelfde beteekenis, getuige de Syrische vertaling, alsook de Grieksche vertalingen van Aquila en van Theodotion. De zin is: de Messias zal als priester met het bloed van zijn geofferd lichaam (zie LIII 10) vele volken, Hebr. goïm, de heidensche volken, besprengen, d.i. van zonden reinigen en heiligen (zie LIII 11; Hebr. IX 18-23; XII 24; 1 Petr. I 2). Den mond gesloten houden of met de hand bedekken is een gebaar van bewondering en eerbied; zie Job. XXI 5; XXIX 9; Ps. CVI 42; Mich. VII 16. Want enz. drukt de bekeering dier heidenen duidelijk uit, zie Rom. XV 21. Naar het Hebr. wordt meer rechtstreeks reden gegeven van hunne verbazing: ‘want hetgeen hun niet was verhaald, zien zij; en wat zij niet gehoord hadden, vernemen zij’ na hunne bekeering.