De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput LIII.
|
1. Quis credidit auditui nostro? et brachium Domini cui revelatum est? Joan. XII 38; Rom. X 16. | 1. Wie heeft geloofd aan hetgeen wij gehoord hebben? En de arm des Heeren, aan wien is hij geopenbaard gewordenGa naar voetnoot1)? |
2. Et ascendet sicut virgultum coram eo, et sicut radix de terra sitienti: non est species ei, neque decor: et vidimus eum, et non erat aspectus, et desideravimus eum: | 2. En hij schiet op voor zijn aangezicht als een rijsje en als een wortel uit een dorstige aarde; geen gedaante is aan hem en geene schoonheid; en wij zagen hem, en hij had geen aanzien, en wij begeerden hemGa naar voetnoot2): |
[pagina 213]
3. Despectum, et novissimum virorum, virum dolorum, et scientem infirmitatem: et quasi absconditus vultus ejus et despectus, unde nec reputavimus eum. Marc. IX 11. | 3. den versmade en den geringste der mannen, den man der smarten, die weet wat lijden is; en als bedekt was zijn aangezicht, en hij was versmaad, weshalve wij hem ook niet geacht hebbenGa naar voetnoot3). |
4. Vere languores nostros ipse tulit, et dolores nostros ipse portavit: et nos putavimus eum quasi leprosum, et percussum a Deo et humiliatum. | 4. In waarheid, onze krankheden heeft hij gedragen, en onze smarten heeft hij op zich geladenGa naar voetnoot4); en wij, wij hielden hem voor een melaatsche en een door God geslagene en vernederde. |
5. Ipse autem vulneratus est propter iniquitates nostras, attritus est propter scelera nostra: disciplina pacis nostrae super eum, et livore ejus sanati sumus. I Cor. XV 3. | 5. Hij echter, hij werd gewond om onze ongerechtigheden, hij werd verbrijzeld om onze misdaden; de tuchtiging tot onzen vrede was op hem, en door zijne striemen werden wij genezenGa naar voetnoot5). |
6. Omnes nos quasi oves erravimus, unusquisque in viam suam declinavit: et posuit Dominus in eo iniquitatem omnium nostrum. | 6. Wij allen, als schapen dwaalden wij; ieder week af op zijnen weg; en de Heer legde op hem ons aller ongerechtigheidGa naar voetnoot6). |
7. Oblatus est quia ipse voluit, et non aperuit os suum: sicut ovis ad occisionem ducetur, et quasi agnus | 7. Hij heeft zich aangeboden, dewijl hij zelf het wilde, en hij deed zijnen mond niet open; als een |
[pagina 214]
coram tondente se obmutescet, et non aperiet os suum. Matth. XXVI 63; Act. VIII 32. | schaap wordt hij ter slachting geleid, en als een lam voor zijnen scheerder blijft hij stom en doet hij zijnen mond niet openGa naar voetnoot7). |
8. De angustia, et de judicio sublatus est: generationem ejus quis enarrabit? quia abscissus est de terra viventium: propter scelus populi mei percussi eum. | 8. Uit verdrukking en uit gericht werd hij weggenomen. Zijn geslacht, wie zal het beschrijven? Want afgesneden werd hij uit het land der levenden; om de misdaad van mijn volk heb Ik hem geslagenGa naar voetnoot8). |
9. Et dabit impios pro sepultura, et divitem pro morte sua: eo quod iniquitatem non fecerit, neque dolus fuerit in ore ejus. I Petr. II 22; I Joann. III 5. | 9. En hij zal de goddeloozen geven voor zijne begrafenis en den rijke voor zijnen dood; dewijl hij geen onrecht pleegde, en geen bedrog was in zijnen mondGa naar voetnoot9). |
10. Et Dominus voluit conterere eum in infirmitate: si posuerit pro | 10. En de Heer wilde hem verbrijzelen door lijden; als hij zijne |
[pagina 215]
peccato animam suam, videbit semen longaevum, et voluntas Domini in manu ejus dirigetur. | ziel voor de zonde heeft (ten offer) gesteld, zal hij een langdurig nakroost zien, en de wil des Heeren zal door zijne hand gelukkig volvoerd wordenGa naar voetnoot10). |
11. Pro eo quod laboravit anima ejus, videbit et saturabitur: in scientia sua justificabit ipse justus servus meus multos, et iniquitates eorum ipse portabit. | 11. Dewijl zijne ziel geleden heeft, daarom zal hij zien en verzadigd worden; door zijne kennis zal hij, mijn gerechte dienstknecht, velen rechtvaardig maken, en hunne ongerechtigheden zal hij op zich ladenGa naar voetnoot11). |
12. Ideo dispertiam ei plurimos: et fortium dividet spolia, pro eo quod tradidit in mortem animam suam, et cum sceleratis reputatus est: et ipse peccata multorum tulit, et pro transgressoribus rogavit. Marc. XV 28; Luc. XXII 37; Luc. XXIII 34. | 12. Daarom zal Ik hem zeer velen ten deel geven, en den buit der machtigen zal hij deelenGa naar voetnoot12), daarom, wijl hij zijne ziel heeft overgeleverd ter dood en onder de misdadigers zich heeft laten rekenen, en hij zelf de zonden van velen gedragen en voor de overtreders gebeden heeft. |
- voetnoot1)
- De profeet spreekt namens zijn volk. Aan hetgeen ons door den mond der profeten verkondigd werd betreffende den Messias, zullen slechts weinigen gelooven, en de arm, d.i. de wonderkracht, des Heeren in het Verlossingswerk zal slechts door weinigen begrepen worden; zie Joan. XII 37, 38; Rom. X 15-17. Het volgende vers geeft de reden van Israël's ongeloof; vgl. I Cor. I 23, 24.
- voetnoot2)
- De nederige afkomst en het smadelijk lijden van den Messias, beide waren den Joden een ergernis. Vooreerst zijne afkomst: als een rijsje uit den wortel Jesse, zie XI 1, en wel als een wortel, een zwakke wortelscheut, uit een dorstigen, dorren bodem, het vervallen en vergeten geslacht van David. Vervolgens zijn lijden: geen gedaante enz., zie LII 14. Hij had geen aanzien, ‘dat wij hem zouden begeeren’ (Hebr.), d.i. met welgevallen zouden beschouwen.
- voetnoot3)
- Vul aan uit v. 2: wij hebben hem gezien den versmade enz.; vgl. XLIX 7. Den geringste, naar eene andere duiding van het Hebr.: aan wiens ongeluk niemand deelneemt; vgl. Job. XIX 14; of wel: die ophield een mensch te zijn. Den man der smarten, d.i. aan het smartelijkste lijden overgegeven; die weet enz., Hebr.: ‘met het lijden gemeenzaam’. Bedekt van schaamte wegens de onteerende straf, of als het gelaat van een ter dood veroordeelde (Esth. VII 8), of wegens onreinheid als van een melaatsche (Lev. XIII 45). Het Hebr. beteekent waarschijnlijk: zoo ellendig, dat men het gelaat voor hem bedekt of van hem afwendt. Weshalve wij enz., hier spreekt het ongeloovige Israël.
- voetnoot4)
- Het plaatsvervangend lijden van den Messias. Onze krankheden en onze smarten zijn de straffen onzer zonden, welke de lijdende Messias in onze plaats heeft uitgeboet. Tot die straffen behoorden ook de eigenlijke krankheden of ziekten (zie Joan. V 14), welke Christus, krachtens de verdiensten van zijn lijden, door zijne mirakelen genas, zie Matth. VIII 17. - In het tweede halfvers spreekt wederom het ongeloovige Israël.
- voetnoot5)
- Hij echter, tegenover dien schijn stelt de profeet de werkelijkheid, evenals 4a. Gewond, Hebr.: ‘doorstoken’ (vgl. Zach. XII 10), d.i. doodelijk gewond. Verbrijzeld door den gewelddadigen en smartelijken dood om onze misdaden, d.i. om voor die zonden in onze plaats te voldoen. De tuchtiging of strenge kastijding, in het volgende verslid nog nader verklaard door striemen (eigenlijk de door slagen, vooral geeselslagen, achtergelaten bloedstriemen, zie I 6) strekte tot onzen vrede, het kort begrip van alle heil, tot genezing van al onze ellenden.
- voetnoot6)
- De profeet spreekt namens het geloovige Israël en legt een ootmoedige schuldbekentenis af. Als schapen zonder herder dwaalden wij af van den weg Gods; vgl. I Petr. II 25. Ieder, zonder uitzondering, week af van den weg des Heeren en ging den weg van zijn bedorven gemoed; de ongerechtigheid, d.i. de schuld, die wij langs dien weg op ons geladen hadden, heeft de Heer op hem ‘doen aanvallen’ (Hebr.); m.a.w. onze zonden zijn zijne beulen geworden. Septuag. ‘de Heer heeft hem overgeleverd (als eene prooi) aan onze zonden’, opdat hij onze losprijs zou zijn.
- voetnoot7)
- Oblatus est heeft hier naar het Hebr., zooals het door den H. Hiëronymus gelezen werd, niet de beteekenis, dat hij zich heeft geofferd of dat hij werd geofferd, maar dat hij toetrad of zich aanbood om te lijden en te sterven. De tegenwoordig gewone lezing heeft: ‘hij werd mishandeld’. De volgende vergelijking verklaart zijn zachtmoedig en geduldig lijden: hij deed zijnen mond niet open, zie L 5, om te klagen of zijne beulen te dreigen; vgl. I Petr. II 21-23. Zie de vervulling Matth. XXVI 63; Marc. XIV 61.
- voetnoot8)
- Uit verdrukking of mishandeling en uit gericht, d.i. uit het onrechtvaardige gericht van het Joodsche Sanhedrin en van Pilatus, werd hij ter doodstraf (zie het tweede halfvers: want enz.) weggenomen. Zijn geslacht enz. is een uitroep van verbazing over de boosheid zijner tijdgenooten, daar zij hunnen Messias ter dood brengen (want afgesneden enz.). Anderen verstaan generatio van zijne talrijke geestelijke nakomelingschap; dit echter past minder in dit zinverband en wordt in v. 11 gezegd. Daar generatio, gelijk het Grieksche genea, eigenlijk voortbrenging, oorsprong, of geboorte beteekent, verklaren vele HH. Vaders deze woorden van de eeuwige voortkomst des Zoons uit den Vader, of van zijne geboorte uit de H. Maagd, of ook in overdrachtelijken zin van zijne geboorte uit het graf door de verrijzenis. Maar in die beteekenis komt het Hebr. ‘dôr’ nergens voor. - Want afgesneden herhaalt met nadruk, dat het werkelijk tot dit uiterste gekomen en de Messias gewelddadig ter dood gebracht is; doch die dood was door God gewild, want God zegt, dat Hij hem geslagen heeft, opdat hij zou voldoen voor de misdaad, de zonden, van zijn volk. - In plaats van de laatste woorden percussi eum heeft het Hebr.: ‘is plaag (doodstraf) op hem’, op den Messias; de Septuag.: ‘is hij ter dood gebracht’.
- voetnoot9)
- De H. Hiëronymus volgde de Septuagint en geeft van zijne vertaling twee verklaringen: God zal den Messias voor zijne begrafenis, tot loon voor zijnen dood de goddeloozen, d.i. de heidenen, en den rijke, d.i. de door de Wet en de profeten rijke Israëlieten, ten erfdeel geven; of wel: God zal om den dood van den Messias de goddelooze en aan de rijkdommen gehechte Joden prijsgeven aan hunne vijanden, de Romeinen. Waarschijnlijker vertaalt men het Hebr. aldus: ‘en men gaf hem (of bestemde) zijn graf bij goddeloozen, en (hij was) bij den rijke in zijnen dood’. Zie de letterlijke vervulling Matth. XXVII 57-60. Hiermede begint de verheerlijking van den Messias, die hem toekomt, dewijl hij, de Rechtvaardige bij uitstek en de onbedrieglijke Leeraar van Israël, onschuldig leed.
- voetnoot10)
- Zijne ziel stellen voor de zonde, beteekent, naar het Hebr. asjaam (vgl. Lev. V 15; VII 1 enz.), zijn leven ten schuldoffer stellen. De vrucht van dit offer is nakroost (vgl. Ps. XXI 31), te weten de door hem besprengde volken (LII 15), de geslachten der aarde, die in hem gezegend worden (Gen. XII 3). De Vulgaat noemt dat nakroost langdurig, daar het tot aan het einde der eeuwen geboren wordt en in eeuwigheid zal leven; het Hebr. kan ook opgevat worden als op zich zelf staande: ‘hij (de Messias) zal lang leven’; zoo is de verheerlijking zijner menschheid een tweede vrucht, want hij zal opstaan van de dooden en leven in eeuwigheid (Apoc. I 18). Een derde vrucht is de verheerlijking zijns Vaders door de gelukkige volvoering van diens wil of raadsbesluit.
- voetnoot11)
- Een nadere verklaring van v. 10. Zien de vruchten van zijn offer, de rechtvaardiging van velen door het geloof; hierdoor zal hij in zijne verheerlijkte menschheid van zaligheid verzadigd worden. Door zijne kennis, zie XI 2, welke hij, als het licht der volken (XLII 4, 6, 7; XLIX 6, 8, 9), zal mededeelen en welke door de zijnen zal worden aangenomen, m.a.w. door het geloof aan zijne prediking; vgl. Joan. XVII 3.
- voetnoot12)
- De Messias wordt hier voorgesteld als overwinnaar in den strijd, aan wien de gewonnen buit toekomt. Zeer velen, d.i. de door hem besprengde volken, vgl. Ps. II 8; zij waren, naar veler verklaring, de buit der machtigen, van hel en satan, vgl. Luc. XI 11, aan wie hij ze ontrukt heeft. Anderen verklaren: den buit, die de machtigen zijn; m.a.w. de grooten der aarde (zie XLIX 23) zal de overwinnende Messias aan zich onderwerpen.