De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLVII.
|
1. Descende, sede in pulvere virgo filia Babylon, sede in terra: non est solium filiae Chaldaeorum, quia ultra non vocaberis mollis et tenera. | 1. Daal af, zet u in het stof, gij jonkvrouw, dochter Babylon! Zet u ter aarde neder! Zonder troon is de dochter der Chaldeërs! Want voortaan zult gij niet heeten de weekelijke en de teedereGa naar voetnoot1). |
[pagina 192]
2. Tolle molam, et mole farinam: denuda turpitudinem tuam, discooperi humerum, revela crura, transi flumina. | 2. Neem den molen en maal meelGa naar voetnoot2)! Ontbloot uwe schande, ontdek den schouder, maak de beenen bloot, waad door stroomenGa naar voetnoot3)! |
3. Revelabitur ignominia tua, et videbitur opprobrium tuum: ultionem capiam, et non resistet mihi homo. Nah. III 5. | 3. Ontbloot worde uwe schaamte en gezien uwe schande; wraak zal Ik nemen, en geen mensch zal Mij weerstaanGa naar voetnoot4)! |
4. Redemptor noster, Dominus exercituum nomen illius, sanctus Israel. | 4. Onze Verlosser, Heer der heerscharen is zijn naam, de Heilige van IsraëlGa naar voetnoot5)! |
5. Sede tacens, et intra in tenebras filia Chaldaeorum: quia non vocaberis ultra domina regnorum. | 5. Zet u sprakeloos neder en begeef u in het donker, dochter der ChaldeërsGa naar voetnoot6); want voortaan zult gij niet heeten de beheerscheresse der koninkrijken! |
6. Iratus sum super populum meum, contaminavi hereditatem meam, et dedi eos in manu tua: non posuisti eis misericordias: super senem aggravasti jugum tuum valde. | 6. Ik ben vergramd geweest tegen mijn volk, Ik heb mijn erfdeel ontwijd en heb hen overgegeven in uwe hand; gij hebt hun geen erbarming bewezen, op den grijsaard hebt gij uw juk verzwaard bovenmateGa naar voetnoot7). |
7. Et dixisti: In sempiternum ero domina: non posuisti haec super cor tuum, neque recordata es novissimi tui | 7. En gij zeidet: Voor eeuwig zal ik de heerscheresse zijn; gij naamt dit niet ter harte en dacht niet aan uw eindeGa naar voetnoot8). |
8. Et hunc audi haec delicata, et | 8. En nu, hoor dit, gij weelderige, |
[pagina 193]
habitans confidenter, quae dicis in corde tuo: Ego sum, et non est praeter me amplius: non sedebo vidua, et ignorabo sterilitatem. Apoc. XVIII 7. | die veilig woont, die zegt in uw hart: Ik ben het, en buiten mij is er geen andere; ik zal niet als weduwe gezeten zijn, en kinderloosheid zal ik niet kennenGa naar voetnoot9). |
9. Venient tibi duo haec subito in die una, sterilitas et viduitas: universa venerunt super te propter multitudinem maleficiorum tuorum, et propter duritiam incantatorum tuorum vehementem. Infra LI 19 | 9. Komen zullen over u deze twee plotseling op één dag, kinderloosheid en weduwstaat; in volle mate komen zij over u, om de menigte uwer tooverkunsten en om de machtige verstoktheid uwer bezweerdersGa naar voetnoot10). |
10. Et fiduciam habuisti in malitia tua, et dixisti: Non est qui videar me: sapientia tua et scientia tua haec decepit te. Et dixisti in corde tuo: Ego sum, et praeter me non est altera. | 10. En gij hebt vertrouwen gesteld op uwe boosheid en gezegd: Niemand is er, die mij ziet! Uwe wijsheid en uwe kunst, die heeft u bedrogen. En gij hebt gezegd in uw hart: Ik ben het, en buiten mij is er geen andere. |
11. Veniet super te malum, et nescies ortum ejus: et irruet super te calamitas, quam non poteris expiare: veniet super te repente miseria, quam nescies. | 11. Komen zal over u onheil, en zijne herkomst zult gij niet kennenGa naar voetnoot11); en neerploffen zal op u jammer, en gij zult het niet kunnen bezweren; komen zal over u plotseling eene ellende, en gij zult ze niet kennen. |
12. Sta cum incantatoribus tuis, et cum multitudine maleficiorum tuorum, in quibus laborasti ab adolescentia tua, si forte quid prosit tibi, aut si possis fieri fortior. | 12. Treed op met uwe bezweerders en met de menigte uwer tooverkunsten, waarmede gij u hebt afgemat van uwe jeugd af, zoo het wellicht u iets baten kan, of zoo gij u sterker kunt makenGa naar voetnoot12). |
13. Defecisti in multitudine consiliorum tuorum: stent, et salvent te augures coeli, qui contemplabantur sidera, et supputabant menses, ut ex eis annuntiarent ventura tibi. | 13. Gij hebt u afgetobd met de menigte uwer raadslagen; laten optreden en u redden de hemelwichelaars, die de sterren beschouwen en de maanden berekenen om u daaruit de toekomst aan te kondigenGa naar voetnoot13)! |
[pagina 194]
14. Ecce facti sunt quasi stipula, ignis combussit eos: non liberabunt animam suam de manu flammae: non sunt prunae, quibus calefiant, nec focus, ut sedeant ad eum. | 14. Zie, zij worden als stoppelen, het vuur verbrandt hen; niet redden zullen zij hun leven uit de macht der vlam: het is geen kolenvuur om zich daarbij te warmen, geen vuurhaard om zich daarvoor neer te zetten! |
15. Sic facta sunt tibi in quibuscumque laboraveras: negotiatores tui ab adolescentia tua, unusquisque in via sua erraverunt: non est qui salvet te. | 15. Zoo gaat het u met datgene, waarmede gij u hadt afgemat; uwe kooplieden van uwe jeugd af, zij dolen, ieder zijns weegs; niemand is er, die u redtGa naar voetnoot14). |
- voetnoot1)
- Zevende troostrede. Babylon, als hoofdstad de dochter des lands of der Chaldeërs, heerschte als een trotsche koningin over de aarde. De profeet ziet haar van haren troon gestooten en ter aarde gezeten als eene treurende, zie III 26. De weekelijke enz (vgl. Deut. XXVIII 56), want weelde, wellust en zingenot kenmerkten die stad (Quint. Curt. 5, 1; Herod. 1, 199).
- voetnoot2)
- Den handmolensteen draaien was het zwaar en verachtelijk werk van slavinnen; vgl Exod XI 5.
- voetnoot3)
- De straf eener boeleerster (vgl Nah. III 5) zal op die trotsche gebiederes neerkomen. Het Hebr vertalen de nieuweren: ‘ontdek uwen sluier, hef uwen sleep op’, want als eene aanzienlijke vrouw was zij gesluierd en droeg zij een staatsiekleed met langen sleep; nu echter moet zij als een Oostersche slavin ongesluierd en met opgeschorte kleederen dienstwerk verrichten en daarbij met ontbloote beenen door stroomen waden. Dit laatste schijnt tevens eene zinspeling op den uittocht der krijgsgevangen bevolking door het water, dat Babylon omgaf.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘en geen mensch zal Ik sparen’ Het is het wraakgericht des Heeren
- voetnoot5)
- Een jubelkreet in den mond van Israël, dat door Babylon's val verlost wordt.
- voetnoot6)
- Het grootsprekende Babylon moet zich, op de wijze der treurenden (Job. II 13; Thren. II 10), sprakeloos nederzetten en zich beschaamd verschuilen in het donker der vergetelheid, des kerkers. Zóó wordt Babel gestraft om zijne hoovaardij.
- voetnoot7)
- Een andere reden van het wraakgericht over Babel. God had zijn erfdeel, Israël, ontwijd (vgl. XLIII 28), toen Hij het, als ware het niet meer zijn volk, tot straf overleverde aan de Chaldeërs; dezen echter overschreden de door God gestelde maat en mishandelden Gods volk (vgl. Zach. I 15); een voorbeeld van dien moedwil: op den grijsaard enz. Vgl. Thren. IV 16; V 12.
- voetnoot8)
- Aan uw einde, d.i. aan den smadelijken ondergang, uwe gerechte straf.
- voetnoot9)
- Ik ben het, Babel schrijft aan zich zelf toe, wat aan God alleen toekomt, zie XLV 5, 6 enz. Weduwe, verlaten door de vorsten, die het met haar hielden; kinderloosheid door de ballingschap of den dood harer inwoners.
- voetnoot10)
- Om de menigte enz., Hebr.: ‘in spijt van de menigte uwer tooverkunsten en in spijt van de (gewaande) buitensporige kracht uwer tooverspreuken’. Chaldea was het eigenlijke vaderland der tooverkunsten, inzonderheid der sterrenwichelarij, zie v. 13; daarom heeten de sterrenwichelaars enz. in het Boek Daniël Chaldeërs.
- voetnoot11)
- Zijne herkomst, Hebr. eigenlijk: ‘dageraad’, het eerste opkomen van dat onheil; anderen vertalen: ‘onheil, dat gij niet weet weg te tooveren’.
- voetnoot12)
- Treed op enz. is spottend gezegd. Van uwe jeugd, d.i. van de oudste tijden af. Zoo het enz., Hebr.: ‘wellicht kunt gij iets uitrichten, wellicht schrik aanjagen’, d.i. den bewerker dier onheilen door uwe tooverkunsten op de vlucht jagen.
- voetnoot13)
- Gij hebt u afgetobd door allerlei overleggingen volgens de regels der tooverkunst! Babel beproeve dan, of het meer baat vindt bij de hemelwichelaars, augures coeli; de Hebr. randlezing beteekent waarschijnlijk: die den hemel in vakken of velden verdeelen, zooals de sterrenkundigen doen. De maanden berekenen, d.i. voorspellingen doen volgens de teekenen in de astrologische kalenders aangegeven.
- voetnoot14)
- Zoo gaat het u met al uwe tooverkunsten en uwe sterrenwichelarij (zie v. 12), welke u op den wraakdag niet zullen baten. Volgens anderen: zoo gaat het u met uwen handel, met uwe kooplieden, die uit alle streken naar de rijke handelsstad zijn samengestroomd en in den nood haar ijlings verlaten. Zie XIII 14; Nah. III 16.