De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLVI.
|
1. Confractus est Bel, contritus est Nabo: facta sunt simulacra eorum bestiis et jumentis, onera vestra gravi pondere usque ad lassitudinem. | 1. Verbrijzeld is Bel, vermorzeld is NaboGa naar voetnoot1); hunne beelden zijn aan de dieren en aan het trekvee ten deel gevallen, uwe lasten zwaar van vracht tot vermoeienis toeGa naar voetnoot2). |
[pagina 190]
2. Contabuerunt, et contrita sunt simul: non potuerunt salvare portantem, et anima eorum in captivitatem ibit. | 2. Verteerd en vermorzeld zijn zij te gader; zij vermogen niet te redden wie hen draagt, en hunne ziel zal in de gevangenschap gaanGa naar voetnoot3). |
3. Audite me domus Jacob, et omne residuum domus Israel, qui portamini a meo utero, qui gestamini a mea vulva. | 3. Aanhoort Mij, huis van Jacob en al wat nog overig is van het huis Israël, gij, die getorst wordt aan mijn boezem, die gedragen wordt op mijnen schootGa naar voetnoot4). |
4. Usque ad senectam ego ipse, et usque ad canos ego portabo: ego feci, et ego feram: ego portabo, et salvabo. | 4. Tot aan den hoogen ouderdom ben Ik dezelfde, en tot aan de grijsheid zal Ik u torsenGa naar voetnoot5); Ik heb het gedaan en Ik zal u dragen, Ik zal u torsen en heil schaffen. |
5. Cui assimilastis me, et adaequastis, et comparastis me, et fecistis similem? | 5. Aan wien hebt gij Mij gelijk gehouden, en met wien Mij gelijk gesteld en Mij vergeleken, en aan wien Mij gelijk gemaaktGa naar voetnoot6)? |
6. Qui confertis aurum de sacculo, et argentum statera ponderatis: conducentes aurificem, ut faciat deum: et procidunt, et adorant. | 6. Gij, die goud haalt uit den buidel en zilver met de schaal toeweegt, eenen goudsmid bestelt om eenen god te maken; en zij vallen neder en aanbiddenGa naar voetnoot7)! |
7. Portant illum in humeris gestantes, et ponentes in loco suo: et stabit, ac de loco suo non movebitur: sed et cum clamaverint ad eum, non audiet: de tribulatione non salvabit eos. Bar. VI 25. | 7. Zij heffen hem op en dragen hem op de schouders en zetten hem neder op zijne plaats; daar zal hij staan en zich van zijne plaats niet verroeren; maar ook als zij tot hem roepen, zal hij niet hooren; uit den nood zal hij hen niet redden. |
8. Mementote istud, et confundamini: redite praevaricatores ad cor. | 8. Gedenkt dit en weest beschaamd! Overtreders, komt tot inkeerGa naar voetnoot8). |
9. Recordamini prioris saeculi, | 9. Herdenkt den vroegeren tijdGa naar voetnoot9), |
[pagina 191]
quoniam ego sum Deus, et non est ultra Deus, nec est similis mei: | dat Ik God ben, en er anders geen God is, en niemand gelijk is aan Mij; |
10. Annuntians ab exordio novissimum, et ab initio quae necdum facta sunt, dicens: Consilium meum stabit, et omnis voluntas mea fiet: | 10. die van den aanvang af de uitkomst aankondigGa naar voetnoot10), en van den beginne wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal tot stand komen, en geheel mijn wil zal geschieden; |
11. Vocans ab oriente avem, et de terra longinqua virum voluntatis meae: et locutus sum, et adducam illud. creavi, et faciam illud. | 11. die uit het Oosten eenen vogel roep en uit een ver land den man van mijn welbehagen; en Ik heb gesproken, en Ik zal het tot stand brengen; Ik heb het ontworpen, en Ik zal het doenGa naar voetnoot11). |
12. Audite me duro corde, qui longe estis a justitia. | 12. Hoort naar Mij, gij hardnekkigen, die verre zijt van de gerechtigheidGa naar voetnoot12): |
13. Prope feci justitiam meam, non elongabitur, et salus mea non morabitur. Dabo in Sion salutem, et in Israel gloriam meam. | 13. Ik heb mijne gerechtigheid nabij gebracht, niet ver verwijderd is zij, en mijn heil zal niet toeven. Ik geef in Sion heil en aan Israël mijne heerlijkheidGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- Zesde troostrede: de val van Babylon's goden, die, te gelijk met het volk overwonnen, door de overwinnaars buit gemaakt en medegevoerd worden; vgl. Jer. XLVI 25; XLVIII 7; XLIX 3; vooral L 2; Am. I 15 enz. Bel, de Babylonische hoofdgod, ook Merodach geheeten, had te Babel een reusachtigen tempel, welks bouwvallen het tegenwoordige Birs Nimrud zijn. Het afgodsbeeld van Bel was volgens Herodotus 1, 183 van enkel goud en twaalf ellen hoog. Niet weinige Babylonische eigennamen zijn daarmede samengesteld (Baltassar, Belibus enz.). Nabo, voor den alwetend en god gehouden, die de Chaldeeuwsche wijzen bezielde, had zijn tempel te Borsippa. Beroemde koningen van Babylon, b.v. Nabopolassar, Nabuchodonosor enz. noemden zich naar hem.
- voetnoot2)
- De beelden zijn door de overwinnaars op lastdieren geladen en in dien zin aan het trekvee ten deel gevallen, dat zwaar beladen is met de lasten, welke voorheen de uwe waren; want de Chaldeërs droegen in plechtige omgangen de godenbeelden op hunne schouders; zie v. 7; XLV 20; Jer. X 5; Bar. VI 3. Het afgodsbeeld van Bel, door Cyrus en Darius Hystaspes nog gespaard, werd eerst door Xerxes uit Babel weggevoerd.
- voetnoot3)
- Zij, die goden, zijn niet in staat te redden wie hen draagt, Hebr. ‘hunne eigen vracht’, d.i. het zware gewicht van goud, waarvan zij gemaakt zijn; en zoo gaat hunne ziel, d.i. al wat zij zijn (dewijl die goden niet anders zijn dan een klomp goud), in de gevangenschap.
- voetnoot4)
- Terwijl de heidenen hunne goden dragen, draagt daarentegen Jehova zijn volk; vgl. LXIII 9. Jacob is het rijk Juda. Wat nog overig is van het door de Assyriërs vernietigde rijk Israël. Aan mijnen boezem.... op mijnen schoot schildert Gods teedere liefde en moederlijke zorg; doch in plaats van a meo utero en a mea vulva moet blijkens het Hebr. en de Septuagint gelezen worden: ab utero en a vulva, d i. van de geboorte af enz., zie XLIII 1, XLIV 2.
- voetnoot5)
- Tot aan den grijzen ouderdom des volks zal God Israël dragen. Zoo toont God meer dan moederliefde.
- voetnoot6)
- Berispende vragen tot het ondankbare Israel, dat nietige godenbeelden in plaats van zijnen God stelt. Zie XL 18.
- voetnoot7)
- Vgl. XLIV 12, volg.
- voetnoot8)
- In plaats van confundamini, weest beschaamd vertaalde de H. Hiëronymus fundamini, d.i. bevestigt u, weest standvastig, een vermaning tot hen, die wankelden tusschen Jehova en de afgoden; vervolgens tot de afvalligen: komt tot inkeer.
- voetnoot9)
- Gods groote wonderdaden ter gunste van Israël, b.v. bij den uittocht uit Egypte. Zie XLIII 18.
- voetnoot10)
- De uitkomst der voorspelde gebeurtenissen, b.v. de inbezitneming van het beloofde land. Zie XLI 26, volg.
- voetnoot11)
- Vogel, Hebr.: adelaar’, een roofvogel en dus een juist beeld van een veroveraar (vgl. Jer. XLIX 22; Ezech. XVII 3), hier te passender gekozen, omdat de bedoelde Cyrus een gouden adelaar met uitgespreide vleugels tot veldteeken had (Xenophon Cyrop. 7, 1, 4). Uit het Oosten, zie XLI 2. Den man van mijn welbehagen, Hebr.: ‘van mijn raadsbesluit’, dat hij volvoeren zal; zie XLIV 28.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘stijfhoofdigen’ of eigenzinnigen, die het werk van Gods genade, dat in het laatste vers beschreven wordt, versmaden.
- voetnoot13)
- Mijne gerechtigheid of, wat hetzelfde is, mijn heil (zie XLI noot 2), was voor de getrouwe Israëlieten nabij; want ook zij konden door het geloof in Gods woord aan dat heil deel hebben. Bedoeld is de verlossing van Israël, welke een aanvang nam bij de bevrijding uit de Babylonische ballingschap en voltooid wordt in de geestelijke verlossing door den Messias. Vgl. LI 5.