De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 156]
| |||||||||||||||
Tweede boek.Caput XXXVIII.
|
1. In diebus illis aegrotavit Ezechias usque ad mortem: et introivit ad eum Isaias filius Amos propheta, et dixit ei: Haec dicit Dominus: Dispone domui tuae, quia morieris tu, et non vives. IV Reg. XX 1; II Par. XXXII 24. | 1. In die dagenGa naar voetnoot1) werd Ezechias doodelijk ziek, en Isaias, de zoon van Amos, de profeet, trad tot hem binnen en zeide tot hem: Dit zegt de Heer: Beschik over uw huis, want gij zult sterven en niet leven. |
2. Et convertit Ezechias faciem suam ad parietem, et oravit ad Dominum, | 2. En Ezechias keerde zijn aangezicht naar den muur en bad tot den Heer |
3. Et dixit: Obsecro Domine, memento quaeso quomodo ambulaverim coram te in veritate, et in corde perfecto, et quod bonum est in oculis tuis fecerim. Et flevit Ezechias fletu magno. | 3. en zeide: Ik smeek U, Heer, gedenk toch, hoe ik voor U gewandeld heb in getrouwheid en met een volmaakt hart, en wat goed is in uwe oogen, gedaan heb. En Ezechias weende met groot geween. |
4. Et factum est verbum Domini ad Isaiam, dicens: | 4. En het woord des Heeren geschiedde tot IsaiasGa naar voetnoot2), zeggende: |
5. Vade, et dic Ezechiae: Haec dicit Dominus Deus David patris tui: Audivi orationem tuam, et vidi lacrymas tuas: ecce ego adjiciam super dies tuos quindecim annos | 5. Ga en zeg aan Ezechias: Dit zegt de Heer, de God van David, uwen vader: Ik heb uw gebed gehoord en uwe tranen gezien; zieGa naar voetnoot3), Ik zal aan uwe dagen vijftien jaren toevoegen. |
6. Et de manu regis Assyriorum eruam te, et civitatem istam, et protegam eam. | 6. En uit de hand van den koning der Assyriërs zal Ik u redden en deze stad, en Ik zal haar beschermenGa naar voetnoot4). |
7. Hoc autem tibi erit signum a Domino, quia faciet Dominus verbum hoc, quod locutus est: | 7. Dit nu zal voor u het teeken zijn vanwege den Heer, dat de Heer dit woord zal volbrengen, hetwelk Hij gesproken heeft: |
[pagina 157]
8. Ecce ego reverti faciam umbram linearum, per quas descenderat in horologio Achaz in sole, retrorsum decem lineis. Et reversus est sol decem lineis per gradus, quos descenderat. Eccli. XLVIII 26. | 8. Zie, Ik zal de schaduw doen terugkeeren van de lijnen, langs welke zij op den uurwijzer van Achaz is afgedaald door de zon - tien lijnen terug. En de zon keerde tien lijnen terug langs de graden, welke zij was afgedaaldGa naar voetnoot5). |
9. Scriptura Ezechiae regis Juda cum aegrotasset, et convaluisset de infirmitate sua. | 9. Schrift van Ezechias, den koning van Juda, toen hij ziek geweest en van zijne ziekte hersteld wasGa naar voetnoot6). |
10. Ego dixi: In dimidio dierum meorum vadam ad portas inferi.
Quaesivi residuum annorum meorum. |
10. Ik sprakGa naar voetnoot7): In het midden mijner dagen zal ik heengaan naar de poorten van het doodenrijkGa naar voetnoot8).
Ik derf het overschot mijner jarenGa naar voetnoot9)! |
11. Dixi: Non videbo Dominum Deum in terra viventium.
Non aspiciam hominem ultra, et habitatorem quietis. |
11. Ik sprak: Niet meer zal ik den Heere God zien in het land der levenden.
Niet langer zal ik een mensch aanschouwen noch een bewoner der rustGa naar voetnoot10). |
12. Generatio mea ablata est; et convoluta est a me, quasi tabernaculum pastorum:
Praecisa est velut a texente vita mea: dum adhuc ordirer, succidit me: de mane usque ad vesperam finies me. |
12. Mijn levenstijd wordt weggenomen, en hij wordt opgerold voor mij als eene herderstentGa naar voetnoot11).
Afgesneden als door den wever wordt mijn leven; terwijl ik nog aan het weven was, snijdt hij mij af; van den morgen tot den avond zult Gij met mij een einde makenGa naar voetnoot12). |
[pagina 158]
13. Sperabam usque ad mane, quasi leo sic contrivit omnia ossa mea:
De mane usque ad vesperam finies me: |
13. Ik had hoop tot aan den morgen, als een leeuw zoo verbrijzelde Hij al mijne beenderenGa naar voetnoot13).
Van den morgen tot den avond zult Gij met mij een einde maken. |
14. Sicut pullus hirundinis sic clamabo, meditabor ut columba:
Attenuati sunt oculi mei, suspicientes in excelsum: Domine vim patior, responde pro me. |
14. Als het jong eener zwaluw tjilpe ik, ik kirre als eene duif.
Afgemat zijn mijne oogen van het opzien naar omhoog. Heere, ik lijd geweld, wees borg voor mijGa naar voetnoot14)! |
15. Quid dicam, aut quid respondebit mihi, cum ipse fecerit?
Recogitabo tibi omnes annos meos in amaritudine animae meae. |
15. Wat zal ik zeggen en wat zal Hij mij antwoorden, daar Hij zelf het gedaan heeft?
Overdenken zal ik voor U al mijne jaren in de bitterheid mijner zielGa naar voetnoot15). |
16. Domine si sic vivitur, et in talibus vita spiritus mei, corripies me, et vivificabis me. | 16. Heere, is aldus het leven en bestaat daarin het leven van mijnen geest? Gij moogt mij tuchtigen en Gij zult mij levend makenGa naar voetnoot16)! |
17. Ecce in pace amaritudo mea amarissima:
Tu autem eruisti animam meam ut non periret, projecisti post ter- |
17. Zie, in den vrede overkwam mij de bitterste bitterheidGa naar voetnoot17).
Maar Gij, Gij hebt mijne ziel gered, dat zij niet zoude omkomen; |
[pagina 159]
gum tuum omnia peccata mea. | weggeworpen achter uwen rug hebt Gij al mijne zondenGa naar voetnoot18)! |
18. Quia non infernus confitebitur tibi, neque mors laudabit te: non exspectabunt qui descendunt in lacum, veritatem tuam. Ps. VI 6. | 18. Want niet het doodenrijk prijst U, en niet de dood looft U; niet zij, die ter groeve dalen, verbeiden uwe trouwGa naar voetnoot19). |
19. Vivens vivens ipse confitebitur tibi, sicut et ego hodie: pater filiis notam faciet veritatem tuam. | 19. Die leeft, die leeft, hij verheerlijkt u, zooals ook ik op dezen dag; de vader geeft aan zijne kinderen kondschap van uwe trouw. |
20. Domine salvum me fac, et psalmos nostros cantabimus cunctis diebus vitae nostrae in domo Domini. | 20. Heer, schaf mij heilGa naar voetnoot20), en onze psalmliederen zullen wij zingen al de dagen van ons leven in het huis des Heeren! |
21. Et jussit Isaias ut tollerent massam de ficis, et cataplasmarent super vulnus, et sanaretur. | 21. En Isaias beval, dat men een koek van vijgen halen en als pleister op het gezwel leggen zou om hem te genezen. |
22. Et dixit Ezechias: Quod erit signum quia ascendam in domum Domini? | 22. En Ezechias zeide: Wat zal het teeken zijn, dat ik zal opgaan naar het huis des HeerenGa naar voetnoot21)? |
- voetnoot1)
- Hetgeen in dit en in het volgende hoofdstuk verhaald wordt, gebeurde vóór den inval en de nederlaag der Assyriërs, waarvan de twee vorige hoofdstukken spreken. Het wordt hier buiten de volgorde der feiten medegedeeld als de historische inleiding tot het Tweede Boek. Zie de Inleiding bl. 17 en 19. In die dagen is derhalve eene vage tijdsbepaling; bedoeld is ‘het veertiende jaar’ van XXXVI 1, omstreeks 713 v.Chr.
- voetnoot2)
- Uitvoeriger IV Reg. XX 4.
- voetnoot3)
- Vooraf ging de belofte van genezing ‘binnen drie dagen’ IV Reg. XX 5.
- voetnoot4)
- ‘om mijnentwille en om wille van David, mijnen dienstknecht’ IV Reg. XX 6. - Daarop geschiedde, wat hier beneden v. 21, 22 verhaald wordt. Aldus is het zinverband volgens IV Reg. XX 7, 8.
- voetnoot5)
- Volgens het verhaal van IV Reg. XX 9 liet de profeet aan den koning de keuze om de schaduw tien graden te doen klimmen of te doen terugkeeren. Ezechias koos het laatste, wat op het gebed van den profeet dan ook geschiedde. In plaats van de zon keerde terug heeft IV Reg. XX 11: (de Heer) ‘deed de schaduw terugkeeren’; de zon beteekent dus hier de schaduw van de zon, in zooverre zij zich op den zonnewijzer afteekende.
- voetnoot6)
- Dit schrift of geschreven lied (Septuagint ‘gebed’) van Ezechias, door Isaias opgenomen, schildert eerst de smart en den angst van den lijder en vervolgens zijne dankbaarheid voor de genezing.
- voetnoot7)
- Toen de profeet de tijding bracht van mijn aanstaanden dood (zie v. 1).
- voetnoot8)
- Het doodenrijk, vgl. Gen. XXXVII noot 16, wordt hier gedacht als eene met poorten gesloten vesting waaruit niemand ontkomen kan. Vgl. Ps. CVI 18.
- voetnoot9)
- Het overschot enz., d.i. de jaren, die ik, aangezien mijn jeugdige leeftijd, nog hoopte te leven.
- voetnoot10)
- God niet zien in het land der levenden beteekent: Gods weldaden, die Hij in dit leven bewijst, niet meer genieten. Niet langer een mensch aanschouwen, d.i. beroofd worden van het genoegen der menschelijke samenleving; noch een bewoner der rust, d.i. niet meer behooren tot de vrede en rust genietende aardbewoners; Hebr.: (omdat ik zal zijn) ‘bij de bewoners van het doodenrijk’.
- voetnoot11)
- Anderen vertalen het Hebr.: ‘mijne woning wordt weggebroken en weggevoerd van mij’ als eene herderstent, die voor een enkelen nacht werd opgeslagen.
- voetnoot12)
- Zijn levensdraad zal plotseling door den wever worden afgesneden. En het woord tot God richtend, klaagt hij: van den morgen tot den avond, d.i. in den loop van dezen dag, eer nog de avond begint, zult Gij aan mijn leven een einde maken; vgl. Job VI 9; VII 6. Het Hebr. wordt door de nieuweren aldus begrepen: ‘ik vouwde mijn leven samen als de wever (die het voltooide weefsel samenvouwt), daar hij (de wever) van den ketting (des weefgetouws) mij afsnijdt’.
- voetnoot13)
- Vergeefs hoopte ik, dat wellicht de morgen verlichting zou brengen (vgl. Job VII 4); maar nieuwe smart overviel mij zoo geweldig, alsof een leeuw mijne beenderen verbrijzelde.
- voetnoot14)
- Wees borg voor mij: zijn leven wordt bedreigd door den dood, die als een schuldeischer tegen hem optreedt en uit wiens macht God alleen redden kan. Respondere staat voor spondere, wat enkele handschriften te lezen geven.
- voetnoot15)
- Zijne laatste bede neemt hij als het ware terug, bedenkend, dat God zelf hem die ziekte heeft overgezonden. God toch zal hem antwoorden, dat Hij, als de Heer van leven en dood, aldus met hem om wijze redenen handelt. Daarom aanvaardt Ezechias zijn lijden in den geest van boetvaardigheid, opdat dit lijden zelf zijn gebed zij om genade en ontferming.
- voetnoot16)
- Si, dat niet in alle handschriften staat, is evenals Matth. XII 10; Luc. XXII 49 enz. een vraagwoord. De zin is: Hebt Gij, o God, zulk een leven van smarten voor den mensch bestemd? Ootmoedig erkent hij de tuchtiging te hebben verdiend en hoopt hij nog leven en gezondheid van God te bekomen.
- voetnoot17)
- Te midden van een bloeiende gezondheid overvielen mij de bitterste smarten. Volgens de Vulgaat begint nu met het tegenstellende tu autem het dankgebed voor de genezing, doch, naar de opvatting van velen, in het Hebr. reeds in v. 15: ‘Wat zal ik zeggen (hoe mijnen dank betuigen)? Hij heeft tot mij gesproken (door Isaias, zie v. 5). Hij zelf heeft het volbracht. In ootmoed wil ik wandelen al mijne jaren om de bitterheid mijner ziel (d.i. om de heilzame tuchtiging). O, Heer, op grond daarvan leeft men weder op en daarin is geheel en al het leven van mijn geest (m.a.w. dat genadige woord van God, zie v. 5, schenkt nieuwen levenslust); Gij wilt mij gezond maken; ja, Gij laat mij leven. Zie, tot vrede (tot heil) overkwam mij de bitterste bitterheid’, d.i. die bittere lijdenssmart.
- voetnoot18)
- De koning erkent, dat zijne genezing eene onverdiende genade is van Gods barmhartigheid. Niet krachtiger kon de volmaakte kwijtschelding der schuld en der straf worden uitgedrukt.
- voetnoot19)
- De dooden kunnen God niet loven op de wijze der levenden; vgl. Ps. VI 6, noot 6; Joan. IX 4. Evenmin verbeiden zij Gods trouw in het vervullen der beloften, welke slechts op levenden betrekking hebben.
- voetnoot20)
- Gezondheid en krachten.
- voetnoot21)
- Zie noot 4. Reeds in de Septuagint staan deze verzen buiten hun zinverband.