De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXIV.
|
1. Accedite gentes, et audite, et populi attendite: audiat terra, et plenitudo ejus, orbis, et omne germen ejus: | 1. Treedt nader, gij natiën, en hoort! En gij, volkeren, luistert! Hoore de aarde en hare volheid, het aardrijk en al zijn voortbrengselGa naar voetnoot1)! |
2. Quia indignatio Domini super omnes gentes, et furor super universam militiam eorum: interfecit eos, et dedit eos in occisionem. | 2. Want de verbolgenheid des Heeren is over alle volken en zijne woede over al hunne krijgsmacht; ten doode heeft Hij hen gedoemd en hen overgegeven ter slachting. |
3. Interfecti eorum projicientur, et de cadaveribus eorum ascendet foetor: tabescent montes a sanguine eorum. | 3. Hunne verslagenen liggen weggeworpen, en van hunne lijken gaat een stank op, de bergen smelten weg van hun bloedGa naar voetnoot2). |
4. Et tabescet omnis militia coelorum, et complicabuntur sicut liber coeli: et omnis militia eorum defluet sicut defluit folium de vinea et de ficu. | 4. En het gansche heer der hemelen taant, en samengerold als een boekrol worden de hemelen, en geheel hun heer valt af, gelijk het blad afvalt van den wingerd en van den vijgeboomGa naar voetnoot3). |
[pagina 144]
5. Quoniam inebriatus est in coelo gladius meus: ecce super Idumaeam descendet, et super populum interfectionis meae ad judicium. | 5. Want dronken werd in den hemel mijn zwaard: zie, op Idumea vaart het neder en over het volk mijner slachting ten gerichteGa naar voetnoot4). |
6. Gladius Domini repletus est sanguine, incrassatus est adipe, de sanguine agnorum, et hircorum, de sanguine medullatorum arietum: victima enim Domini in Bosra, et interfectio magna in terra Edom. | 6. Het zwaard des Heeren is verzadigd van bloed, het heeft zich gemest met vet, met het bloed van lammeren en van bokken, met het bloed van gemergde rammen; want een offerfeest houdt de Heer te Bosra en een groote slachting in het land EdomGa naar voetnoot5). |
7. Et descendent unicornes cum eis, et tauri cum potentibus: inebriabitur terra eorum sanguine, et humus eorum adipe pinguium: | 7. En nedervallen zullen eenhoorns met hen en stieren met de sterkenGa naar voetnoot6); dronken zal hun land worden van het bloed en hun grond van het vet der gemesten. |
8. Quia dies ultionis Domini, annus retributionum judicii Sion. | 8. Want het is de dag van de wrake des Heeren, het jaar der vergelding van het recht aan SionGa naar voetnoot7). |
9. Et convertentur torrentes ejus in picem, et humus ejus in sulphur: et erit terra ejus in picem ardentem. | 9. Dan veranderen zijne beken in pek en zijn grond in zwavel, en zijn land wordt tot brandend pekGa naar voetnoot8). |
10. Nocte et die non exstinguetur, in sempiternum ascendet fumus ejus: a generatione in generationem desolabitur, in saecula saeculorum non erit transiens per eam. | 10. Nacht noch dag wordt het gebluscht, voor immer stijgt zijn rook omhoog, van geslacht tot geslacht zal het woest liggen, in de eeuwen der eeuwen zal niemand er doorgaanGa naar voetnoot9). |
[pagina 145]
11. Et possidebunt illam onocrotalus, et ericius: ibis, et corvus habitabunt in ea: et extendetur super eam mensura, ut redigatur ad nihilum, et perpendiculum in desolationem. | 11. En bezit daarvan nemen pelikaan en egel; reiger en raaf zullen daar huizen; en daarover zal gespannen worden het meetsnoer ter vernietiging en het paslood ter verwoestingGa naar voetnoot10). |
12. Nobiles ejus non erunt ibi: regem potius invocabunt, et omnes principes ejus erunt in nihilum. | 12. Zijne edelen zullen daar niet meer zijn; om eenen koning zullen zij veeleer roepen, en al zijne vorsten zullen te niet gaanGa naar voetnoot11). |
13. Et orientur in domibus ejus spinae, et urticae, et paliurus in munitionibus ejus: et erit cubile draconum, et pascua struthionum. | 13. En in zijne huizen schieten doornen op, en netels en distelen in zijne vesten, en het wordt een leger voor de draken en een weide voor de struisen. |
14. Et occurrent daemonia onocentauris, et pilosus clamabit alter ad alterum: ibi cubavit lamia, et invenit sibi requiem. | 14. En de duivelen ontmoeten er de onocentauren, en woudgeesten roepen elkander toe; daar legert het nachtspook en vindt er zijne rustplaatsGa naar voetnoot12). |
15. Ibi habuit foveam ericius, et enutrivit catulos, et circumfodit, et fovit in umbra ejus: illuc congregati sunt milvi, alter ad alterum. | 15. Daar heeft de egel zijn hol en voedt zijne jongen en wroet in het rond en koestert ze in diens schaduwGa naar voetnoot13); daar verzamelen zich de gieren, de eene bij den anderen. |
16. Requirite diligenter in libro Domini, et legite: unum ex eis non defuit, alter alterum non quaesivit: quia quod ex ore meo procedit, ille mandavit, et spiritus ejus ipse congregavit ea. | 16. Onderzoekt naarstiglijk in het boek des Heeren en leest: niet één hunner ontbrak, de eene mist den anderen niet; want wat van mijnen mond uitgaat, heeft Hij gelast, en zijn geest zelf heeft ze bijeengebracht. |
17. Et ipse misit eis sortem, et manus ejus divisit eam illis in mensuram: usque in aeternum possidebunt eam, in generationem et generationem habitabunt in ea. | 17. En Hij zelf heeft voor hen het lot geworpen, en zijne hand heeft het hun toebedeeld naar het meetsnoer; voor eeuwig zullen zij het bezitten, van geslacht tot geslacht zullen zij daar wonenGa naar voetnoot14). |
- voetnoot1)
- Evenals de gerichten over de heidensche volken (XXIV-XXVII) zoo ook eindigen de profetieën betreffende Sion (XXVIII-XXXII) met het gericht over de van God afvallige wereld (XXXIV) en de verlossing van het Sionsvolk (XXXV). Beide tafereelen waren tot waarschuwing van Juda, maar moeten ook ons allen bezielen met vreeze voor Gods oordeelen en met vertrouwen op zijne barmhartigheid. - Al zijn voortbrengsel (Septuagint: ‘al het volk dat daarop is’) is even algemeen als hare volheid en omvat menschen, dieren en planten. Want de gansche bezielde en onbezielde schepping heeft belang bij het volgende wereldgericht.
- voetnoot2)
- Eene dichterlijke hyperbole, die de strengheid van Gods wraakgerichten aanschouwelijk teekent. Vgl. Joël II 20.
- voetnoot3)
- Zie Matth. XXIV 29 en II Petr. III 10. De almachtige God, die bij de schepping het uitspansel als een boekrol ontrolde, zal aan het einde der dagen de hemelen weder samenrollen, en hun heer, d.i. zon, maan en sterren, als de bladeren aan de boomen, doen afvallen. Wat eene forsche schildering van Gods almacht in zijn wraakgericht! Vgl. Apoc. VI 13, 14.
- voetnoot4)
- Het zwaard Gods, het zinnebeeld zijner straffende gerechtigheid, werd dronken van het bloed der vijanden (vgl. Deut. XXXII 42) in den hemel, reeds eer het op aarde dat bloed gedronken heeft; m.a.w. Gods gerechtigheid, door de zonden uitgedaagd, heeft het wraakgericht over zijne vijanden besloten en dat besluit des Heeren is even gewis alsof het reeds volvoerd ware. Het vaart neder op Idumea, het land der vijanden van Gods volk (zie Am. I noot 24), het volk mijner slachting, Hebr.: ‘van mijn ban’. Edom is ook hier de verpersoonlijking van alle God weerstrevende macht; zie LXIII 1; Abd. v. 15.
- voetnoot5)
- De Edomieten worden hier voorgesteld als offerdieren, met welker bloed en vet God een offermaaltijd viert. Bosra was destijds de hoofdstad van Edom; zie Am. I noot 26.
- voetnoot6)
- Met hen, d.i. met de in v. 6 genoemde lammeren enz. Eenhoorns, het Hebr. vertaalt men veelal: ‘buffels’, en verder: ‘varren met de sterken’, d.i. met de sterke stieren; vgl. Jer. VIII 16. Tegenover de drie namen van klein vee (v. 6) beteekenen hier de drie namen van groot rundvee de Edomietische grooten.
- voetnoot7)
- God zal Sion's vijanden slaan om aan zijn volk recht te verschaffen en voor het geleden onrecht voldoening te geven.
- voetnoot8)
- Het wraakgericht over Edom zal herinneren aan dat over het nabijgelegen Sodoma en Gomorrha. Vgl. Gen. XIX 24.
- voetnoot9)
- Vier telkens sterkere uitdrukkingen om het immerdurende van Gods vervloeking over Edom te beteekenen
- voetnoot10)
- Vgl. XIII 20-22; XIV 23; Soph. II 14. Het Hebr. ‘jansôf’, hier en Lev. XI 17, Deut. XIV 16 door Vulgaat en Septuag. met ibis, een watervogel, reiger, vertaald, is volgens de Chald. paraph. en de meeste nieuweren een soort van uil. Meetsnoer en paslood, werktuigen ter opbouwing, zullen door God gebezigd worden ter vernietiging en ter verwoesting; want deze zal geschieden naar maat en regel van strenge rechtvaardigheid. Vgl. XXVIII 17.
- voetnoot11)
- Edom's ondergang is ook daarom onherstelbaar, omdat zijne edelen en vorsten zullen vernietigd zijn; in den nood zal men vergeefs roepen om eenen koning. Hebr.: ‘zijne edelen - aldaar zullen zij geen koning meer uitroepen’; vgl. Gen. XXXVI noot 11.
- voetnoot12)
- Zie over de uiteenloopende vertaling en de beteekenis der Hebr. namen van dieren XIII noot 15. Duivelen en onocentauren is overgenomen uit de Septuagint. Voor lamia heeft de grondtekst lilith, volgens de fabels der rabbijnen een vrouwelijk nachtspook, dat het vooral op kinderen gemunt heeft.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘Daar nestelt de pijlslang en legt eieren en broedt ze uit en koestert (haar broed) in de schaduw’ van haar hol.
- voetnoot14)
- Het woord is gericht tot hen, die den ondergang van Edom zouden beleven, opdat zij wat in het boek des Heeren, d.i. in Isaias' profetie, is opgeteekend, met de werkelijkheid vergelijken en zich zóó overtuigen zouden, dat niet één dier voorspelde monsters ontbreekt. Want wat de profeet voorspeld heeft, volbrengt God zelf; Hij zal die monsters bijeenbrengen en aan hen, als aan een nieuwe volksplanting, het land van Edom door het lot en naar het meetsnoer (op de bij landverdeeling gebruikelijke wijze; vgl. Num. XXVI 55; Jos. XVIII), toebedeelen tot hun eigendom. Nimmer zal Edom hersteld worden, maar immer en eeuwig eene woestenij blijven, zie Mal. I 4.