De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXII.
|
1. Ecce in justitia regnabit rex, et principes in judicio praeerunt. | 1. Zie, naar gerechtigheid zal de koning regeeren, en de vorsten zullen naar het recht gebiedenGa naar voetnoot1). |
2. Et erit vir sicut qui absconditur a vento, et celat se a tempestate, sicut rivi aquarum in siti, et umbra petrae prominentis in terra deserta. | 2. En ieder zal zijn als een, die zich beschut tegen den wind en zich verschuilt voor het onweder, als waterbeken in dorheid en als de schaduw eener uitstekende rots in een woestijnlandGa naar voetnoot2). |
3. Non caligabunt oculi videntium, et aures audientium diligenter auscultabunt. | 3. Niet verblind zullen de oogen der zienden zijn, en de ooren der hoorenden zullen aandachtig luisteren. |
4. Et cor stultorum intelliget scientiam, et lingua balborum velociter loquetur et plane. | 4. En het hart der dwazen zal wetenschap verstaan, en de tong der stamelaars zal vaardig spreken en duidelijkGa naar voetnoot3). |
5. Non vocabitur ultra is, qui insipiens est, princeps: neque fraudulentus appellabitur major: | 5. Niet langer zal de onwijze een vorst genoemd worden noch de listige een groote heetenGa naar voetnoot4) |
6. Stultus enim fatua loquetur, et | 6. Want de dwaze spreekt dwaze |
[pagina 137]
cor ejus faciet iniquitatem, ut perficiat simulationem, et loquatur ad Dominum fraudulenter, et vacuam faciat animam esurientis, et potum sitienti auferat. | dingen en zijn hart smeedt ongerechtigheid, om huichelarij te plegen en bedrieglijk tot den Heer te spreken en de ziel van den hongerige ledig te maken en den drank aan den dorstige te onttrekkenGa naar voetnoot5). |
7. Fraudulenti vasa pessima sunt: ipse enim cogitationes concinnavit ad perdendos mites in sermone mendacii, cum loqueretur pauper judicium. | 7. De werktuigen van den listige zijn zeer boosaardig, want hij zint op plannen om zachtmoedigen te verderven door leugentaal, hoewel de arme spreekt wat recht isGa naar voetnoot6). |
8. Princeps vero ea, quae digna sunt principe, cogitabit, et ipse super duces stabit. | 8. Maar de vorst zal eenen vorst waardige gedachten hebben, en hij zelf zal boven de bestuurders staanGa naar voetnoot7). |
9. Mulieres opulentae surgite, et audite vocem meam: filiae confidentes percipite auribus eloquium meum. | 9. Weelderige vrouwen, maakt u op en hoort mijne stem! Geruste dochteren, neemt mijne rede ter ooreGa naar voetnoot8)! |
10. Post dies enim, et annum vos conturbabimini confidentes: consummatu est enim vindemia, collectio ultra non veniet. | 10. Want na dagen en een jaarGa naar voetnoot9) zult gij ontstellen, gij gerusten! Want gedaan is het met den wijnoogst, geen inzameling komt er meer. |
11. Obstupescite opulentae, conturbamini confidentes: exuite vos, et confundimini, accingite lumbos vestros. | 11. Verstomt, gij weelderigen! Ontstelt, gij gerusten! Ontkleedt u en staat beschaamd, omgordt uwe lendenenGa naar voetnoot10)! |
12. Super ubera plangite, super regione desiderabili, super vinea fertili. | 12. Slaat u op de borsten om het begeerlijke landschap, om den vruchtbaren wijngaard! |
13. Super humum populi mei spinae et vepres ascendent: quanto magis super omnes domos gaudii civitatis exsultantis? | 13. Op den grond van mijn volk schieten doornen en distelen op; hoeveel te meer op al de lusthuizen der uitgelaten stadGa naar voetnoot11)! |
[pagina 138]
14. Domus enim dimissa est, multitudo urbis relicta est, tenebrae et palpatio factae sunt super speluncas usque in aeternum. Gaudium onagrorum pascua gregum, | 14. Want het huis is verlaten, het gewoel der stad is eenzaam geworden, tastbare duisternis is gekomen over de spelonken voor eeuwig. Het is het lustoord der woudezels, de weide der kuddenGa naar voetnoot12), |
15. Donec effundatur super nos spiritus de excelso: et erit desertum in charmel, et charmel in saltum reputabitur. | 15. totdat over ons zal worden uitgestort de geest uit den hooge. En de woestijn zal worden tot een charmel, en de charmel als een woud geacht wordenGa naar voetnoot13). |
16. Et habitabit in solitudine judicium, et justitia in charmel sedebit. | 16. En in de woestijn zal het recht wonen, en de gerechtigheid zal in den charmel zetelenGa naar voetnoot14). |
17. Et erit opus justitiae pax, et cultus justitiae silentium, et securitas usque in sempiternum. | 18. En het werk der gerechtigheid zal vrede zijn, en de oefening der gerechtigheid rust en veiligheid voor immerGa naar voetnoot15). |
18. Et sedebit populus meus in pulchritudine pacis, et in tabernaculis fiduciae, et in requie opulenta. | 18. En mijn volk zal gezeten zijn in een lustoord des vredes en in tenten der veiligheid en in een rijkgezegende rustplaats. |
19. Grando autem in descensione saltus, et humilitate humiliabitur civitas. | 19. Maar hagelslag zal er zijn bij het neervallen des wouds, en door vernedering zal de stad vernederd wordenGa naar voetnoot16). |
20. Beati, qui seminatis super omnes aquas, immittentes pedem bovis et asini. | 20. Gelukkig gij, die zaait aan alle wateren en den vrijen gang laat aan den voet van rund en ezelGa naar voetnoot17)! |
- voetnoot1)
- De profeet schildert nogmaals, zie XXX 18-26, den staat van deugd en geluk, die uit de tuchtiging door Assur zal volgen; na de nederlaag van Sennacherib zal het bestuur van den koning, Ezechias, en van zijne vorsten, de rijksgrooten, rechtvaardig en weldadig, en aldus een voorspellende figuur zijn van het Messias-rijk.
- voetnoot2)
- Naar de Vulgaat schilderen de twee eerste beelden de onderdanen, die onder dat rechtvaardig bestuur tegen allerlei onrecht, door wind en onweder voorgesteld, bescherming vinden. Volgens den grondtekst zal ieder der in v. 1 genoemde vorsten voor hunne onderdanen zijn ‘als een bergplaats voor den wind, als een schuilplaats voor onweder’, als waterbeken in dorheid, d.i. in eene dorre streek, en als de schaduw enz.
- voetnoot3)
- De geestelijke gebreken van XXIX 9-12 zullen dan genezen zijn. Het hart, zie XIII noot 8, der dwazen, die Gods woord in den wind sloegen, zal wetenschap, d.i. werkdadige kennis van Gods woord, verstaan. De stamelaars zijn zij, die in overdrachtelijken zin stamelden, waar het gold den wil van God door woord en daad uit te drukken. Vgl. XXXV 5, volg.
- voetnoot4)
- De averechtsche verhouding tusschen achting en deugd, welke in het toenmalige Juda gevonden werd (V 20), zal dan ophouden. Die onwijs was of dwaas, in zedelijken zin, kon toen als een vorst (Hebr.: ‘als een edele,’ d.i. als een aanzienlijk man) geacht worden. Hebr.: ‘noch zal de sluwe schraper een grootmoedige heeten’.
- voetnoot5)
- In het voorbijgaan teekent de profeet de zeden van zijnen tijd v. 6, 7. Tot den Heer bedrieglijk spreken door schijnheiligheid, lastering van God. Ledig maken, d.i. het weinige, dat hij nog heeft, aan zijne nooddruft onttrekken.
- voetnoot6)
- De middelen en kunstgrepen, die ‘de sluwe schraper’ (Hebr.) aanwendt om de zachtmoedigen, Hebr.: ‘de weerloozen’, ten gronde te richten, hoewel dezen hun goed recht verdedigen.
- voetnoot7)
- De vorst zal door zijn goeden invloed de bestuurders binnen de perken van het recht houden. Hebr.: ‘De edele heeft edele gedachten en in wat edel is volhardt hij’, d.i. brengt het met vaste hand ten uitvoer. Zoo zal het gaan na de tuchtiging door Assur.
- voetnoot8)
- De profeet keert terug tot den toenmaligen tijd van rampen en straffen; hij wendt zich inzonderheid tot de weelderige vrouwen van Jerusalem, die veel schuld hadden aan het zedenbederf en aan den trots harer mannen, en zorgeloos en onbekommerd de oogen sloten voor de teekenen van het komende strafgericht. Vgl. III 16-26; Am. IV 1; VI 1.
- voetnoot9)
- d.i. Na een jaar en weinige dagen zal het wraakgericht aanvangen. Zie XXIX 1.
- voetnoot10)
- Van uw prachtgewaad beroofd en omgord met een slavinnen-schort, zult gij als krijgsgevangenen door den vijand worden weggevoerd; vgl. III 24.
- voetnoot11)
- Zie V 6; VII 13-25 XXII 2.
- voetnoot12)
- Tastbare duisternis, een beeld van rampen en ellende, over de spelonken, d.i. over de aan verlaten en duistere spelonken gelijk geworden steden van Juda. Hebr. ‘Ophel en Bachan (waarschijnlijk is dit laatste een toren op Ophel, den naam van een versterkte hoogte aan den zuidoostelijken kant van den tempelberg; zie II Esdr. III 26, 27; II Par. XXVII 3) zijn schuilhoeken (van wilde dieren) geworden voor eeuwig’. d.i. voor onafzienbaren tijd. Zoodanig zal de verwoesting zijn, dat de herstelling door geen menschelijke macht, maar alleen door Gods wonderdaad zal kunnen geschieden (v. 15).
- voetnoot13)
- God zal door zijn weldadigen geest, die gelijk bij Joël II 28 als een vruchtbare regen gedacht is, het landschap van Juda in een vruchtbaar oord herscheppen. Zie verder XXIX noot 16. Deze omkeer zou na den val van Sennacherib vóór Jerusalem gedeeltelijk in vervulling gaan, in zooverre het volk aan Gods roepstem gehoor zou geven; maar het beeld zou eerst volle werkelijkheid worden in en door den Messias.
- voetnoot14)
- Recht of gerechtigheid wordt hier gedacht als de bewoonster van het in een vruchtbaar oord herschapen land.
- voetnoot15)
- Het werk, dat de gerechtigheid voortbrengt, de vrucht harer oefening is vrede, rust en veiligheid, welke vooral de zegeningen van den Messias zijn.
- voetnoot16)
- Een korte herhaling van den inhoud dezer profetie: de vernedering van het trotsche Jerusalem en het wraakgericht over Assur. Hagelslag, zie XXX 30, over Assur, dat evenals X 18, 19, 34 onder het beeld van een woud wordt voorgesteld. De stad is Jerusalem, zie XXIX 1-4.
- voetnoot17)
- Een gelukwensch aan hen, die het wraakgericht zullen overleven. Zij zullen op rijk besproeide velden zaaien en om den overvloed aan gras en klaver hun vee en hunne lastdieren zonder eenige afsluiting kunnen laten grazen; vgl. XXX 23-25.