De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXI.
|
1. Vae qui descendunt in AEgyptum ad auxilium, in equis sperantes, et habentes fiduciam super quadrigis, quia multae sunt: et super equitibus, quia praevalidi nimis: et non sunt confisi super sanctum Israel, et Dominum non requisierunt. | 1. Wee hun, die naar Egypte afdalen om hulp, zich op rossen verlatend en op strijdwagens vertrouwen stellend, omdat zij vele zijn, en op ruiters, omdat zij machtig zijn uitermate; en die niet steunen op den Heilige van Israël en naar den Heer niet vragenGa naar voetnoot1). |
2. Ipse autem sapiens adduxit malum, et verba sua non abstulit: et consurget contra domum pessimorum, et contra auxilium operantium iniquitatem. | 2. Maar Hij is wijs en doet het onheil komen, en zijne woorden neemt Hij niet terug; en Hij staat op tegen het huis der snoodaards en tegen de hulpverleening der boosdoenersGa naar voetnoot2). |
3. AEgyptus, homo, et non Deus: | 3. De Egyptenaar, mensch is hij |
[pagina 135]
et equi eorum, caro, et non spiritus: et Dominus inclinabit manum suam, et corruet auxiliator, et cadet cui praestatur auxilium, simulque omnes consumentur. | en niet God; en hunne rossen, vleesch zijn zij en geen geestGa naar voetnoot3); en de Heer zal zijne hand neigen, en neerstorten zal de helper, en vallen zal hij, wien hulp wordt gebracht, en allen te gader zullen omkomen. |
4. Quia haec dicit Dominus ad me: Quomodo si rugiat leo, et catulus leonis super praedam suam, et cum occurrerit ei multitudo pastorum, a voce eorum non formidabit, et a multitudine eorum non pavebit: sic descendet Dominus exercituum ut proelietur super montem Sion, et super collem ejus. | 4. Want dit zegt de Heer tot mij: Gelijk wanneer een leeuw en een jonge leeuw brult over zijne prooi, en, al treedt een troep herders tegen hem op, voor hun geroep niet schrikt en voor hun aantal niet versaagt - alzoo zal de Heer der heerscharen afdalen om te strijden op den berg Sion en op zijnen heuvelGa naar voetnoot4). |
5. Sicut aves volantes, sic proteget Dominus exercituum Jerusalem, protegens et liberans, transiens et salvans. | 5. Als fladderende vogelen, zoo zal de Heer der heerscharen Jerusalem beschermen, beschermen en verlossen, voorbijgaan en reddenGa naar voetnoot5). |
6. Convertimini sicut in profundum recesseratis filii Israel. | 6. Keert weder, evenals gij in de diepte zijt afgeweken, kinderen van Israël. |
7. In die enim illa abjiciet vir idola argenti sui, et idola auri sui, quae fecerunt vobis manus vestrae in peccatum. | 7. Want te dien dage zal een ieder wegwerpen de afgodsbeelden van zijn zilver en de afgodsbeelden van zijn goud, welke uwe handen u vervaardigd hebben tot zondeGa naar voetnoot6). |
8. Et cadet Assur in gladio non viri, et gladius non hominis vorabit eum, et fugiet non a facie gladii: et juvenes ejus vectigales erunt: IV Reg. XIX 35. | 8. En Assur zal vallen door het zwaard, niet eens mans, en het zwaard, niet eens menschen, zal hem verslindenGa naar voetnoot7), en hij zal vluchten, niet voor het aangezicht des zwaards; en zijne jongelingen zullen schatplichtig zijn. |
9. Et fortitudo ejus a terrore transibit, et pavebunt fugientes principes ejus: dixit Dominus: cujus | 9. En zijne sterkte zal van schrik vergaan, en sidderen zullen zijne vluchtende vorsten, zegt de Heer, |
[pagina 136]
ignis est in Sion, et caminus ejus in Jerusalem. | wiens vuur is op Sion en wiens oven is in JerusalemGa naar voetnoot8). |
- voetnoot1)
- De voornaamste krijgsmacht van Egypte bestond in ruiterij en strijdwagens; vgl XXXVI 9; Exod. XIV 9; XV 4; III Reg. X 28; Jer. XLVI 4, 9; Cant. I 8. Ook Juda had zich, in strijd met zijne roeping en met de gesteldheid van zijn bergachtig land, ten tijde van Joatham op die wijze uitgerust (zie II 8, noot 5) en stelde ook thans al zijn vertrouwen op de Egyptische ruiterij en strijdwagens tegenover diezelfde krijgsmacht van Assyrië; zie V 28.
- voetnoot2)
- M a.w. meende die Egyptische partij in Juda wijs te handelen, God, de Alwijze, doet, ondanks hunne vermeende wijsheid, het over hen beschikte onheil komen Zoowel die snoodaards, die afvalligen van Juda, als het hulp verleenende Egypte zal Hij straffen. Zijne woorden van waarschuwing en bedreiging, eene ergernis voor die waanwijzen, neemt Hij niet terug; integendeel, Hij laat ze zijnen profeet (v. 3-5) herhalen.
- voetnoot3)
- Deze woorden zijn gericht tegen hen, die Egypte's strijdmacht voor de ooren van het volk in hooge mate overschatten.
- voetnoot4)
- De vergelijking van den over zijne prooi brullenden leeuw (zie Am. III 4), die, gerust in zijne overmacht, zich niet bekreunt om het vervaarlijk getier der herders, schildert op treffende wijze de macht van God, die om geen machtsvertoon van Assur zijn Jerusalem zal prijsgeven.
- voetnoot5)
- Eene schoone tegenstelling met v. 4. Als een zorgvol om haar bedreigd nest fladderende moedervogel zal de Heer Jerusalem beschermend omgeven (zie XXXVII 35; XXXVIII 6), het sparend voorbijgaan (eene zinspeling op Exod. XII 13, 23) en uit de handen der Assyriërs redden.
- voetnoot6)
- Zie II 8, 20; XXX 22. Tot zonde, daar de aanwezigheid dier afgodsbeelden van Juda's zondigheid getuigde en gedurig tot nieuwe zonden verleidde; vgl. Osee VIII 11.
- voetnoot7)
- d.i. Door een geheel ander zwaard, dan waarmede men in den oorlog elkander bestrijdt, door een wonder van Gods almacht; zie XXXVII 36.
- voetnoot8)
- Zijne sterkte, Hebr.: ‘zijne rots’, d.i. Assur's koning. Aan den vuuroven des Heeren in Jerusalem's tempel zal zich de vijand branden. Zie XXIX 1, 2.