De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXIX.
|
1. Vae Ariel, Ariel civitas, quam expugnavit David: additus est annus ad annum: solemnitates evolutae sunt. | 1. Wee Ariël, Ariël, stad, welke David veroverdeGa naar voetnoot1)! Is een jaar bij het jaar gevoegd, is de kring der hoogtijden afgeloopen, |
2. Et circumvallabo Ariel, et erit tristis et moerens, et erit mihi quasi Ariel. | 2. dan zal Ik Ariël omsingelen, en het zal bedroefd zijn en treuren, en het zal Mij zijn als een AriëlGa naar voetnoot2). |
3. Et circumdabo quasi sphaeram in circuitu tuo, et jaciam contra te aggerem, et munimenta ponam in obsidionem tuam. | 3. En als een kring zal Ik om u leggen, rond om u heen, en eenen wal tegen u opwerpen en schansen oprichten tot uwe belegeringGa naar voetnoot3). |
4. Humiliaberis, de terra loqueris, et de humo audietur eloquium tuum: | 4. Diep terneergedrukt zult gij uit de aarde spreken, en uit den grond |
[pagina 124]
et erit quasi pythonis de terra vox tua, et de humo eloquium tuum mussitabit. | zal uwe spraak gehoord worden, en als die van een doodenschim zal uwe stem uit de aarde komen, en uit den grond zal uwe spraak fluisterenGa naar voetnoot4). |
5. Et erit sicut pulvis tenuis multitudo ventilantium te: et sicut favilla pertransiens multitudo eorum, qui contra te praevaluerunt: | 5. En als fijn stof zal de menigte zijn uwer aanvallers, en als wegstuivende asch de menigte van hen, die u overmochtenGa naar voetnoot5). |
6. Eritque repente confestim. A Domino exercituum visitabitur in tonitruo, et commotione terrae, et voce magna turbinis et tempestatis, et flammae ignis devorantis. | 6. En het zal geschieden onverwachts plotseling. Van den Heer der heerscharen zal de bezoeking komen in donder en aardbeving en hevig gedruisch van dwarrelwind en storm en vlammen van verslindend vuurGa naar voetnoot6). |
7. Et erit sicut somnium visionis nocturnae multitudo omnium gentium, quae dimicaverunt contra Ariel, et omnes qui militaverunt, et obsederunt, et praevaluerunt adversus eam. | 7. En als de droom van een nachtgezicht zal de menigte zijn aller volkeren, die streden tegen Ariël, en allen, die tegen hetzelve strijd voerden en het belegerden en overmochten. |
8. Et sicut somniat esuriens, et comedit, cum autem fuerit expergefactus, vacua est anima ejus: et sicut somniat sitiens, et bibit, et postquam fuerit expergefactus, lassus adhuc sitit, et anima ejus vacua est: sic erit multitudo omnium gentium, quae dimicaverunt contra montem Sion. | 8. En gelijk de hongerige droomt, dat hij eet, maar als hij wakker is geworden, zijne ziel ledig is; en gelijk de dorstige droomt, dat hij drinkt, en nadat hij wakker is geworden, afgemat en nog dorstig en zijne ziel ledig is - zoo zal de menigte zijn van alle volkeren, die gestreden hebben tegen den berg SionGa naar voetnoot7). |
9. Obstupescite, et admiramini, fluctuate, et vacillate: inebriamini, et non a vino: movemini, et non ab ebrietate. | 9. Verbaast en verwondert u, wankelt en waggelt; wordt dronken, en niet van wijn, tuimelt, en niet van drankGa naar voetnoot8). |
[pagina 125]
10. Quoniam miscuit vobis Dominus spiritum soporis, claudet oculos vestros, prophetas et principes vestros, qui vident visiones, operiet. | 10. Want ingeschonken heeft u de Heer een geest van diepen slaap, sluiten zal Hij uwe oogen, de profeten, en uwe hoofden, die gezichten zien, zal Hij omsluierenGa naar voetnoot9). |
11. Et erit vobis visio omnium sicut verba libri signati, quem cum dederint scienti litteras, dicent: Lege istum: et respondebit: Non possum, signatus est enim: | 11. En u zal het gezicht omtrent alles zijn als de woorden van een verzegeld boekGa naar voetnoot10); geeft men het aan iemand, die lezen kan, en zegt men: Lees dit, dan antwoordt hij: Ik kan niet, want het is verzegeld. |
12. Et dabitur liber nescienti litteras, diceturque ei: Lege: et respondebit: Nescio litteras. | 12. En geeft men het boek aan iemand, die niet lezen kan, en zegt men hem: Lees, dan antwoordt hij: Ik kan niet lezenGa naar voetnoot11). |
13. Et dixit Dominus: Eo quod appropinquat populus iste ore suo, et labiis suis glorificat me, cor autem ejus longe est a me, et timuerunt me mandato hominum et doctrinis: Matth. XV 8; Marc. VII 6. | 13. En de Heer heeft gezegd: Dewijl dit volk Mij nadert met zijnen mond en met zijne lippen Mij vereert, maar zijn hart verre is van Mij, en zij Mij vreezen naar der menschen gebod en leeringenGa naar voetnoot12), |
14. Ideo ecce ego addam ut admirationem faciam populo huic miraculo grandi et stupendo: peribit enim sapientia a sapientibus ejus, et intellectus prudentium ejus abscondetur. I Cor. I 19; Abd. I 8. | 14. daarom, zie, zal Ik voortgaan, wonderbaar te handelen met dit volk door een groot en ontzettend wonderwerk; want verloren gaan zal de wijsheid voor zijne wijzen, en het verstand zijner verstandigen zal zich schuil houdenGa naar voetnoot13). |
15. Vae qui profundi estis corde, ut a Domino abscondatis consilium: quorum sunt in tenebris opera, et dicunt: Quis videt nos, et quis novit nos? | 15. Wee u, die diepzinnig van harte zijt om voor den Heer het plan te verbergen, wier werken in de duisternis geschieden, en die zeggen: Wie ziet ons en wie kent onsGa naar voetnoot14)? |
[pagina 126]
16. Perversa est haec vestra cogitatio: quasi si lutum contra figulum cogitet, et dicat opus factori suo: Non fecisti me: et figmentum dicat fictori suo: Non intelligis. | 16. Verkeerd is deze uwe gedachte! Alsof het leem zou zinnen tegen den pottenbakker, en het maaksel zou zeggen tot zijnen maker: Gij hebt mij niet gemaakt; en het aardewerk zou zeggen tot zijnen vormer: Gij verstaat het nietGa naar voetnoot15)! |
17. Nonne adhuc in modico et in brevi convertetur Libanus in charmel, et charmel in saltum reputabitur? | 17. Zal niet na een korte poos en spoedig de Libanon verkeeren in een charmel, en de charmel als een woud geacht wordenGa naar voetnoot16)? |
18. Et audient in die illa surdi verba libri, et de tenebris et caligine oculi caecorum videbunt. | 18. En te dien dage zullen de dooven hooren de woorden van het boek, en uit duisternis en donkerheid zullen de oogen der blinden zienGa naar voetnoot17). |
19. Et addent mites in Domino laetitiam, et pauperes homines in sancto Israel exsultabunt: | 19. En de zachtmoedigen zullen zich meer en meer verblijden in den Heer, en de arme menschen zullen in den Heilige van Israël jubelenGa naar voetnoot18). |
20. Quoniam defecit qui praevalebat, consummatus est illusor, et succisi sunt omnes qui vigilabant super iniquitatem: | 20. Want bezweken is de overweldiger, vernietigd is de spotter, en uitgeroeid zijn allen, die de wacht hielden over ongerechtigheidGa naar voetnoot19) |
21. Qui peccare faciebant homines in verbo, et arguentem in porta supplantabant, et declinaverunt frustra a justo. | 21. die de menschen deden zondigen met het woord, en hem, die terechtwijst in de poort, belaagden, en zonder reden afweken van den gerechteGa naar voetnoot20). |
[pagina 127]
22. Propter hoc, haec dicit Dominus ad domum Jacob, qui redemit Abraham: Non modo confundetur Jacob, nec modo vultus ejus erubescet: | 22. Daarom zegt dit de Heer tot het huis Jacob, Hij, die Abraham verlost heeft: Niet meer zal Jacob te schande, niet meer zal zijn aangezicht schaamrood wordenGa naar voetnoot21). |
23. Sed cum viderit filios suos, opera manuum mearum in medio sui sanctificantes nomen meum, et sanctificabunt sanctum Jacob, et Deum Israel praedicabunt, | 23. Maar als hij zijne kinderen, de werken mijner handen, in zijn midden mijnen naam ziet heiligen, dan zullen zij heiligen den Heilige van Jacob en den God van Israël predikenGa naar voetnoot22). |
24. Et scient errantes spiritu intellectum, et mussitatores discent legem. | 24. En de dwalenden van geest zullen weten te verstaan, en de morrenden zullen de wet leerenGa naar voetnoot23). |
- voetnoot1)
- Ariël, dat volgens sommigen ‘leeuw Gods’, beter volgens anderen ‘Gods vuurhaard’ beteekent, is bij Ezech. XLIII 15 de naam van het brandofferaltaar. Naar dit altaar is hier Jerusalem Ariël geheeten, zie XXXI 9; want dat dit bedoeld is, blijkt uit het bijgevoegde de stad, welke David enz., zie II Reg. V 7, Hebr.: ‘waar David zich gelegerd heeft’.
- voetnoot2)
- Nadat nog een jaar met den ganschen kring der hoogtijden is verloopen, kan de belegering van Jerusalem elken dag aanvangen; maar dan ook zal die stad zich een Ariël toonen, want die vuurhaard van God zal de belegerende vijanden verteren, zie XXXI 9. Jerusalem zal dus diep vernederd (v. 3, 4), maar eensklaps op wonderdadige wijze verlost worden (v. 5-8).
- voetnoot3)
- Sennacherib beroemt zich in zijne oorkonden, dat hij Ezechias binnen Jerusalem heeft opgesloten ‘als een vogel in de kooi’.
- voetnoot4)
- Hiermede wordt de diepe vernedering en uitputting van het belegerde Jerusalem voorspeld. Vgl. VIII 19, XIX 3, waar python met bezweerder vertaald is, hier echter met doodenschim, d.i. geest van een afgestorvene, die geacht werd den bezweerder te bezielen. Deze beteekenis verdient hier de voorkeur om het bijgevoegde uit den grond, uit de aarde. Vgl. Lev. XX 27; I Reg. XXVIII 7.
- voetnoot5)
- De profeet schildert de plotselinge nederlaag der Assyriërs: als fijn stof, als asch door den wind weggevaagd, zullen die dichte drommen belegeraars verdwijnen. Vgl. XVII 13.
- voetnoot6)
- Gods straffende almacht zal even werkdadig zijn als in donder enz.
- voetnoot7)
- De ziel beteekent het begeervermogen, dat ledig of onverzadigd en niet gelaafd is, want het eten en drinken was slechts een droom. De zin is: De hoop der vijanden, die hare verwezenlijking nabij schijnt, zal tot hunne schande en schade teleurgesteld worden. De reden daarvan is, omdat hun heiligschennend streven gericht is tegen den heiligen berg Sion.
- voetnoot8)
- Het woord is gericht tot de ongeloovigen in Juda, die de voorafgaande profetie verbaasd aanstaarden en ongeloovig aanhoorden; zij waren geestelijk dronken, daar zij niets zagen en begrepen.
- voetnoot9)
- Die geestelijke blindheid is de straf van hun ongeloof; vgl. Rom. XI 8. Door oogen en hoofden verstaat Isaias hen, die zich als profeten en als ingewijden in Gods geheimen voordoen, maar door nog grootere blindheid geslagen zullen worden.
- voetnoot10)
- M.a.w. gij zult niets begrijpen van de openbaring door Isaias v. 1-8 gegeven.
- voetnoot11)
- Voor beide klassen is de profetische openbaring onverstaanbaar, zoowel voor hem, die lezen kan, de profeten en zieners van v. 10, als voor de in Gods geheimen oningewijde menigte, die niet lezen kan. Hun aller verblindheid is evenwel schuldig en strafbaar; een der oorzaken dier verblindheid verklaart de profeet in v. 13.
- voetnoot12)
- Ten tijde van den vromen Ezechias waren er zeker niet weinige uit Achaz' tijd overgebleven huichelaars, die, uit menschelijk opzicht uitwendig vroom, zekere door menschen zonder gezag voorgeschreven godsdienstige oefeningen verrichtten. Christus past deze woorden toe op de Phariseërs van zijnen tijd Matth. XV 7-9.
- voetnoot13)
- God zal nog nieuwe wonderbare daden onder zijn volk verrichten, waarbij tot deszelfs beschaming alle menschelijke wijsheid en overleg dwaasheid zal blijken. Vgl. XXXVII 36. Naar de verklaring van den H. Paulus I Cor. I 19 werd dit in typischen zin vervuld bij de prediking van het H. Evangelie, waarbij God alle menschelijke wijsheid te schande maakt.
- voetnoot14)
- Dit wee is gericht tegen hen, die in het geheim het plan beraamden om buiten Jehova door de hulp van Egypte de dreigende oorlogsrampen af te wenden.
- voetnoot15)
- Hebr.: ‘O verkeerdheid van ulieden! Of moet als leem geacht worden de pottenbakker, dat het maaksel’ enz. Israël is het leem, zijn vormer is God, die Israël's lot in handen heeft en heil schaft op de wijze, door Hem beschikt. Zij echter keerden die verhouding om, als ware God het kneedbare leem, waarmede men naar believen kan handelen! Vgl. X 15; XLV 9.
- voetnoot16)
- Charmel, hetzelfde als Karmel, zie XVI noot 11. De met wilde bosschen begroeide Libanon zal in een vruchtbaren boomgaard worden herschapen, en de charmel, d.i. wat thans een vruchtbaar oord heet, zal als een woud geacht worden, als eene wildernis schijnen, in vergelijking met de overal genoten vruchtbaarheid. Het is een zinnebeeldige voorstelling van den geweldigen omkeer, die na een korte poos en spoedig, ‘door een groot en ontzettend wonderwerk’ (v. 14) in het volk Gods zal geschieden. Vgl. XXXII 15.
- voetnoot17)
- De woorden van het boek ziet terug op v. 11, 12; bedoeld is de inhoud der profetische openbaring, welker waarheid dan zoo klaarblijkend zal zijn, dat zelfs zij, die tot dan toe in geestelijken zin dooven en blinden waren, haar zullen erkennen.
- voetnoot18)
- De zachtmoedigen, Hebr.: ‘de ellendigen’, en de armen, Hebr.: ‘de armsten der menschen’, die volgens de wereld ellendig geacht worden, zullen van vreugde jubelen, nu hunne hoop en hun vertrouwen op Jehova niet beschaamd, maar integendeel zoo luisterrijk beloond is geworden.
- voetnoot19)
- Van den anderen kant zullen dan vernietigd zijn de kwaadwillige overweldigers van Gods volk, de spotters van XXVIII 9, 14, 22, en zij, die waakten om de ongerechtigheid te doen zegevieren.
- voetnoot20)
- Evenzoo zal het gaan met alle vijanden van God en van het goddelijk en menschelijk recht. Die de menschen deden zondigen met het woord in rechtzaken; want hierop ziet het vervolg van het vers. Belagen of hinderlagen leggen aan rechters, of, volgens den grondtekst, aan hen, die een rechtzaak hebben; afwijken van den gerechte, in rechterlijken zin, beteekent hem zijn recht ontzeggen. Zie Am. V noot 19.
- voetnoot21)
- Daarom, omdat het in Gods plannen ligt, aldus (v. 17-21) met zijn volk te handelen. De Heer, die Abraham verlost heeft uit zijne heidensche omgeving om hem tot stamvader van het uitverkoren volk te maken, Hij zal, ter wille dier uitverkiezing, de hier volgende belofte aan zijn zaad, aan Jacob, vervullen. Wanneer die voorspelde toekomst zal zijn aangebroken, zal Jacob niet meer aan schande en schaamte, de gevolgen zijner vroegere zonden, worden prijsgegeven.
- voetnoot22)
- Als hij, Jacob, ziet, dat zijne kinderen, die door hunne verlossing de werken mijner handen zijn geworden, door hunne getrouwheid aan de wet den naam van God heiligen, dan zullen zij heiligen, d.i. verheerlijken, den Heiligen God van Jacob en Hem door woord en daad prediken. Hebr.: ‘Wanneer hij (d.i. Jacob, of liever zijn zaad, zooals volgt), wanneer zijne kinderen het werk mijner handen (mijne wonderdaden ter verlossing) in zijn (Jacob's) midden zien, zullen zij mijnen naam heiligen. den Heilige van Jacob heilig houden en den God van Israël vreezen’. Derhalve zal Israël, door Gods wonderdaden bekeerd, weder een heilig volk worden.
- voetnoot23)
- De profeet noemt de dwalenden en de morrenden waarschijnlijk de door valsche profeten verleide volksmenigte van zijnen tijd. Zij zullen dan weten te verstaan, d.i. tot beter inzicht komen, om de wet, d.i. Gods openbaring, te leeren; m.a.w. in de vervulling der voorspelling de waarheid van Gods woord erkennen.