De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 115]
| |||||||||||
Caput XXVII.
|
1. In die illa visitabit Dominus in gladio suo duro, et grandi, et forti, super Leviathan serpentem vectem, et super Leviathan serpentem tortuosum, et occidet cetum, qui in mari est. | 1. Te dien dage zal de Heer met zijn zwaard, het harde en groote en machtige, bezoeking brengen over Leviathan, de grendelslang, en over Leviathan, de kronkelslang, en Hij zal het ondier dooden, dat in de zee isGa naar voetnoot1). |
2. In die illa vinea meri cantabit ei. | 2. Te dien dage is er een wijngaard van zuiveren wijn - men zal hem toezingenGa naar voetnoot2): |
3. Ego Dominus, qui servo eam, repente propinabo ei: ne forte visitetur contra eam, nocte et die servo eam. | 3. Ik ben de Heer, die hem behoed, zonder toeven zal Ik hem besproeien; opdat er wellicht geen bezoeking kome over hem, behoed Ik hem nacht en dagGa naar voetnoot3). |
4. Indignatio non est mihi: quis dabit me spinam et veprem in proelio: gradiar super eam, succendam eam pariter? | 4. Wrok heb Ik niet! Wie zal Mij doornen en distelen geven in den krijg? Zal Ik losgaan op hen, hen verbranden te gaderGa naar voetnoot4)? |
[pagina 116]
5. An potius tenebit fortitudinem meam, faciet pacem mihi, pacem faciet mihi? | 5. Of zal men zich liever vasthouden aan mijne sterkte, vrede maken met Mij, ja vrede met Mij makenGa naar voetnoot5)? |
6. Qui ingrediuntur impetu ad Jacob, florebit et germinabit Israel, et implebunt faciem orbis semine. | 6. En zij sluiten zich met aandrift bij Jacob aan, bloeien en botten zal Israël, en zij zullen het aanschijn des aardrijks vullen met zaadGa naar voetnoot6). |
7. Numquid juxta plagam percutientis se percussit eum? aut sicut occidit interfectos ejus, sic occisus est? | 7. Heeft Hij het geslagen, gelijk die het sloeg geslagen werd? Of gelijk Hij deszelfs verslagenen doodde, is het zóó gedoodGa naar voetnoot7)? |
8. In mensura contra mensuram, cum abjecta fuerit, judicabis eam: meditatus est in spiritu suo duro per diem aestus. | 8. Met maat tegen maat zult Gij, als zij verstooten wordt, haar richten; Hij overwoog het in zijn streng gemoed op den dag der hitteGa naar voetnoot8). |
9. Idcirco super hoc dimittetur iniquitas domui Jacob: et iste omnis fructus ut auferatur peccatum ejus, cum posuerit omnes lapides altaris sicut lapides cineris allisos, non stabunt luci et delubra. | 9. Deswege zal hierop de ongerechtigheid aan het huis van Jacob worden kwijtgescholden - en dit zal de volle vrucht zijn, dat zijne zonde wordt weggenomen - als het alle altaarsteenen zal maken gelijk tot asch vergruizelde steenen, als bosschen en tempels niet staande zullen blijvenGa naar voetnoot9). |
[pagina 117]
10. Civitas enim munita desolata erit, speciosa relinquetur, et dimittetur quasi desertum: ibi pascetur vitulus, et ibi accubabit, et consumet summitates ejus. | 10. Want de versterkte stad zal onbewoond, de schoone zal verlaten en ontvolkt zijn als een woestenij; aldaar zal het jonge rund weiden en daar legeren en hare toppen afgrazenGa naar voetnoot10). |
11. In siccitate messes illius conterentur, mulieres venientes, et docentes eam: non est enim populus sapiens, propterea non miserebitur ejus, qui fecit eum: et qui formavit eum, non parcet ei. | 11. Door droogte zullen haar oogsten vernield worden, vrouwen zullen komen en haar onderrichten; want geen verstandig volk is het; daarom zal zijn Maker zich zijner niet ontfermen, en zijn Vormer zal het niet sparenGa naar voetnoot11). |
12. Et erit: In die illa percutiet Dominus ab alveo fluminis usque ad torrentem AEgypti, et vos congregabimini unus et unus filii Israel. | 12. En het zal zijn: Te dien dage zal de Heer (vruchten) afslaan van de bedding des strooms tot aan de beek van Egypte, en gij zult verzameld worden één voor één, gij, kinderen van IsraëlGa naar voetnoot12). |
13. Et erit: In die illa clangetur in tuba magna, et venient qui perditi fuerant de terra Assyriorum, et qui ejecti erant in terra AEgypti, et adorabunt Dominum in monte sancto in Jerusalem. | 13. En het zal zijn: Te dien dage zal er geblazen worden op de groote bazuin, en komen zullen die verloren waren uit het land der Assyriërs, en die uitgedreven waren in het land Egypte; en zij zullen den Heer aanbidden op den heiligen berg in JerusalemGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- Te dien dage staat in onmiddellijk verband met XXVI 21. Leviathan, Job XL 20 een krokodil, is hier waarschijnlijk de benaming van slangachtige ondieren. Grendelslang (Hebr. ‘vlugge slang’) en kronkelslang beteekenen, evenals Dan. VII 3, volg.; Isai. XIV 29; Apoc. XIII 1, wereldrijken, volgens de meesten Assyrië en Babylonië, wellicht met toespeling op hunne stroomen, den snelvlietenden Tiger, waaraan Ninive, en den sterk kronkelenden Euphraat, waaraan Babel was gelegen. Het ondier in de zee is Egypte, het aan den Nijl (zie XIX 5) gelegen land van den krokodil (vgl. LI 9). Volgens sommigen zijn de drie genoemde slangen benamingen van drie sterrenbeelden, te weten de vlugge slang (ook Job. XXVI 13 vermeld als een sterrenbeeld) is de Draak in het Noorden, om Assyrië, XIV 3 het noordelijke rijk genoemd, te beteekenen; de kronkelslang is de Slangendrager of Ophiuchus, om Babylonië, en de derde de Hydra of Waterslang, om Egypte aan te duiden. Wat hiervan zij, genoegzaam zeker is hier sprake van een wraakgericht over de drie hoofdvijanden van Gods volk, de vertegenwoordigers van alle God weerstrevende macht; de benaming van slang zinspeelt op de slang van het paradijs, den satan, den hoofdaanvoerder in elken strijd tegen God. De val dier wereldrijken door het zwaard des Heeren, d.i. door zijn onverbiddelijk en streng wraakgericht, is eene voorspelling van de nederlaag des satans door den Christus; vgl. Apoc. XX 2.
- voetnoot2)
- Te dien dage, wanneer de vijandelijke machten zullen zijn overwonnen en de wijngaard van hoofdstuk V, het volk Gods, door de beproevingen gelouterd en met God verzoend, geen wilde druiven, maar zuiveren wijn zal voortbrengen, zal men hem het volgend lied toezingen. Hebr.: ‘Te dien dage.... - zingt hem toe’. Het cantabit der Vulgaat moet vertaald worden men zal toezingen, zie XV 5; Gen. XVI noot 9; het voorafgaande vinea meri is een op zich zelf staande uitroep van vreugde.
- voetnoot3)
- Het lied voert God zelven sprekend in als den bewaker van zijnen wijngaard; in tegenstelling met V 6 zal Hij zelf zonder toeven, d.i. terstond, zoo vaak het noodig is, Hebr.: ‘gedurig’, hem besproeien met dauw en regen, het zinnebeeld zijner genaden, en hem tegen alle schade behoeden. Vgl. Joan. XV 1; XVII 11, 12.
- voetnoot4)
- De vroegere gramschap van God tegen den ondankbaren wijngaard is geweken. Wat meer is, God brandt als het ware van verlangen om tegen de vijanden van den wijngaard, door doornen en distelen voorgesteld (vgl. X 17), te strijden en ze te vernietigen; Hebr.: ‘Wie geeft (d.i. toont) Mij doornen en distelen? In den krijg wil Ik op hen losgaan, ze verbranden geheel en al’!
- voetnoot5)
- Het woord is gericht tot den vijand van den wijngaard, aan wien de weg gewezen wordt om aan Gods wraak te ontkomen: hij houde zich vast aan mijne sterkte, Hebr. ‘aan mijne toevlucht’, eene zinspeling op het vastgrijpen van de hoornen des altaars door hen, die den dood schuldig waren (vgl. III Reg. I 50-53). De profeet vermaant hen dus, dat zij zich aan Gods genade moeten overgeven en met God vrede maken; want God beschouwt den aanval tegen zijn volk als eene zware beleediging tegen Hem zelf. Hier eindigt het lied op den wijngaard.
- voetnoot6)
- De profeet wijst op de toekomstige roeping van den wijngaard, die het huis van Jacob of Israël beteekent (V 7); de heidensche volken zullen met aandrift, d.i. met ijver, zich bij Jacob aansluiten. Hebr.: ‘In de toekomst zal Jacob wortel schieten’; zoo zal het geestelijke Israël bloeien en botten, d.i. vruchtknoppen schieten, en de gansche aarde vullen met het gezegende zaad van Abraham.
- voetnoot7)
- God heeft Israël, om diens verheven roeping, immer met zachtheid en verschooning gekastijd, en het niet geslagen en uitgeroeid, gelijk Hij deed met de heidensche volken. Vgl. XIV 30.
- voetnoot8)
- Met maat tegen maat, d.i. de maat der straf opwegend tegen de maat van Israël's draagvermogen, om zijn volk niet geheel en al te verdelgen; vgl. de parabel XXVIII 24-29. Haar, d.i. Israël, hier bij een verstooten vrouw vergeleken. Hij overwoog enz., d.i. God heeft het niet met overhaasting en met drift geslagen op den dag van zijnen toorn; Hebr.: ‘uitgedreven heeft Hij het (Israël) met zijnen heftigen toorn ten dage van den (brandenden) oostenwind’; vgl. Jer. XVIII 17.
- voetnoot9)
- De profeet verklaart de voorwaarde, waarop God zich zal erbarmen over Israël: Hij wil al hunne schuld kwijtschelden hierop, d.i. op deze voorwaarde, als Israël met de daad toont te verzaken aan de afgoderij. Dat zal dan de volle vrucht, d.i. de klaarblijkelijkste en voornaamste vrucht, zijner bekeering zijn. Heilige bosschen en tempels, Hebr.: ‘asjerim (zie Mich. V noot 15) en zonnezuilen’ (zie XVII noot 7).
- voetnoot10)
- De versterkte stad is of Jerusalem, dat door de Chaldeërs verwoest zal worden, zie Mich. III 12; of, volgens anderen, de vijandelijke stad van XXIV 10; XXV 2; XXVI 5, zoodat hier aan het slot de hopelooze ondergang van Gods vijanden (v. 10-11) en de hoopvolle toekomst van Jacob (v. 12-13) nogmaals tegenover elkander gesteld worden. Hare, der woestenij, toppen, Hebr.: ‘twijgen’, of wild opschietende takken zal net vee afgrazen.
- voetnoot11)
- Vrouwen, d.i., volgens den H. Hiëronymus e.a., gehuurde klaagvrouwen, zullen aan die verwoeste stad klaagliederen leeren; zie Jer. IX 20; of wel: domme vrouwen zijn nog wijzer dan dit onverstandig volk en kunnen het nog onderrichten. Hebr.: ‘Zijn hare twijgen verdord, dan worden zij afgebroken, vrouwen komen en stoken er vuur van’; m.a.w. in die woestenij zal men dor hout gaan sprokkelen. Geen verstandig volk (vgl. I 3), hier gezegd of van het volk Israël, zie noot 10, dat niet luistert naar de duidelijke stem van God; of van de heidenen, die door Gods gerichten niet wijzer worden noch zich bekeeren; zonder ontferming zullen zij door hunnen schepper en Maker gestraft worden.
- voetnoot12)
- Percutiet, Hebr. ‘jachbôt’, wordt evenals XXVIII 27; Deut. XXIV 20 van het afslaan van rijpe vruchten gezegd. Onder het beeld van eene zorgvuldige (één voor één) ooftinzameling over de gansche uitgestrektheid van het beloofde land wordt de herstelling van Gods volk aangekondigd. De stroom, d.i. de Euphraat, en de beek van Egypte, zie Gen. XV noot 14, zijn de noordelijke en de zuidelijke grens van het rijk der twaalf stammen. Maar ook ver buiten die grenzen zal de Heer volgens v. 13 zijn volk verzamelen en naar zijn land terugvoeren.
- voetnoot13)
- Het blazen op de bazuin is het sein tot terugkeer. Assyrië (Hebr. beter: ‘in het land Assur’, onder welke benaming ook LII 4 Babylon begrepen is, dat hier v. 1 door denzelfden naam Leviathan was aangeduid) en Egypte zijn de voornaamste landen, werwaarts Israël verbannen of gevlucht was. Die terugkeer der ballingen tot den heiligen berg in Jerusalem is de voorbereiding en tevens de voorspellende afbeelding van de komst aller volken tot het Rijk van den Messias.