De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||
Caput XXIV.
|
1. Ecce Dominus dissipabit terram, et nudabit eam, et affliget faciem ejus, et disperget habitatores ejus. | 1. Zie, de Heer zal de aarde ledig maken en haar ontblooten, en Hij zal haar aanschijn teisteren en hare bewoners verstrooienGa naar voetnoot1). |
2. Et erit sicut populus, sic sacerdos: et sicut servus, sic dominus ejus: sicut ancilla, sic domina ejus: sicut emens, sic ille qui vendit: sicut foenerator, sic is qui mutuum accipit: sicut qui repetit, sic qui debet. Os. IV 9. | 2. En gelijk het volk zoo zal de priester zijn, en gelijk de dienstknecht zoo zijn heer, gelijk de dienstmaagd zoo hare meesteresse, gelijk de kooper zoo de verkooper, gelijk de borger zoo de leener, gelijk de schuldeischer zoo de schuldenaarGa naar voetnoot2). |
3. Dissipatione dissipabitur terra, et direptione praedabitur. Dominus enim locutus est verbum hoc. | 3. Geledigd, geledigd wordt de aarde en geplunderd, uitgeplunderd. Want de Heer heeft dit woord gesproken. |
4. Luxit, et defluxit terra, et infirmata est: defluxit orbis, infirmata est altitudo populi terrae. | 4. De aarde treurt en kwijnt en smacht, het aardrijk kwijnt, weg smacht de hoogheid van het volk der aardeGa naar voetnoot3). |
[pagina 106]
5. Et terra infecta est ab habitatoribus suis: quia transgressi sunt leges, mutaverunt jus, dissipaverunt foedus sempiternum. | 5. En de aarde werd bezoedeld door hare bewoners; want overtreden hebben zij de wetten, verkeerd het recht, vernietigd het eeuwige verbondGa naar voetnoot4). |
6. Propter hoc maledictio vorabit terram, et peccabunt habitatores ejus: ideoque insanient cultores ejus, et relinquentur homines pauci. | 6. Daarom verslindt vervloeking de aarde, en zondigen hare bewoners; daarom worden hare bebouwers zinneloos, en blijven weinige menschen overGa naar voetnoot5). |
7. Luxit vindemia, infirmata est vitis, ingemuerunt omnes qui laetabuntur corde. | 7. De druivenoogst treurt, de wijnstok verkwijnt, zuchten slaken allen, die blijde van harte warenGa naar voetnoot6). |
8. Cessavit gaudium tympanorum, quievit sonitus laetantium, conticuit dulcedo citharae. | 8. Weg is de verlustiging der pauken, stil de luidruchtigheid der lustigen, verstomd de zoetheid der harp. |
9. Cum cantico non bibent vinum: amara erit potio bibentibus illam. | 9. Zij zullen onder gezang geen wijn meer drinken, bitter zal de drank zijn voor die hem drinkenGa naar voetnoot7). |
10. Attrita est civitas vanitatis, clausa est omnis domus nullo introeunte. | 10. Geslecht is de stad der ijdelheid, gesloten is elk huis, en niemand treedt er binnenGa naar voetnoot8). |
11. Clamor erit super vino in plateis: deserta est omnis laetitia: translatum est gaudium terrae. | 11. Geschrei over den wijn is er op de straten, geweken is alle blijdschap, verbannen de verlustiging des lands. |
12. Relicta est in urbe solitudo, et calamitas opprimet portas. | 12. Achtergebleven is in de stad verlatenheid, en jammer drukt op de poorten. |
13. Quia haec erunt in medio terrae, in medio populorum: quomodo si paucae olivae, quae remanserunt, excutiantur ex olea: et racemi, cum fuerit finita vindemia. | 13. Want zóó zal het zijn te midden der aarde, te midden der volken, als wanneer de weinige olijven, die zijn overgebleven, afgeslagen worden van den olijfboom, en de druiventrossen, wanneer de wijnoogst voorbij isGa naar voetnoot9). |
[pagina 107]
14. Hi levabunt vocem suam, atque laudabunt: cum glorificatus fuerit Dominus, hinnient de mari. | 14. Dezen verheffen hunne stem en jubelen; wijl de Heer zich veheerlijkt heeft, juichen zij van de zee uitGa naar voetnoot10). |
15. Propter hoc in doctrinis glorificate Dominum: in insulis maris nomen Domini Dei Israel. | 15. Daarom verheerlijkt in de leeringenGa naar voetnoot11) den Heer, op de eilanden der zee den naam des Heeren, den God van Israël! |
16. A finibus terrae laudes audivimus, gloriam justi. Et dixi: Secretum meum mihi, secretum meum mihi, vae mihi: praevaricantes praevaricati sunt, et praevaricatione transgressorum praevaricati sunt. | 16. Van de uiteinden der aarde hooren wij lofzangen, de verheerlijking van den gerechte. En ik sprak: Mijn is mijn geheim, mijn is mijn geheim, wee mij! De trouweloozen hebben ontrouw gepleegd, en met trouweloosheid van overtreders hebben zij ontrouw gepleegdGa naar voetnoot12). |
17. Formido, et fovea, et laqueus super te, qui habitator es terrae. | 17. Schrik en kuil en strikGa naar voetnoot13) over u, die bewoner zijt der aarde! |
18. Et erit: Qui fugerit a voce formidinis, cadet in foveam: et qui se explicaverit de fovea, tenebitur laqueo: quia cataractae de excelsis apertae sunt, et concutientur fundamenta terrae. Jer. XLVIII 44. | 18. En het zal zijn: wie vlucht voor den kreet der verschrikking, valt in den kuil; en wie zich ontworstelt aan den kuil, wordt gevangen in den strik; want de watersluizen van hierboven zijn geopend, en de grondvesten der aarde schokkenGa naar voetnoot14). |
19. Confractione confringetur terra, | 19. Barstend barst de aarde, scheude- |
[pagina 108]
contritione conteretur terra, commotione commovebitur terra, | rend scheurt de aarde, wankelend wankelt de aarde, |
20. Agitatione agitabitur terra sicut ebrius, et auferetur quasi tabernaculum unius noctis: et gravabit eam iniquitas sua, et corruet, et non adjiciet ut resurgat. | 20. waggelend waggelt de aarde als een beschonkene, en weggenomen wordt zij als een tent van éénen nacht, en zwaar drukt op haar hare ongerechtigheid, en zij stort ineen en nimmermeer staat zij opGa naar voetnoot15). |
21. Et erit: In die illa visitabit Dominus super militiam coeli in excelso: et super reges terrae, qui sunt super terram. | 21. En het zal zijn: te dien dage brengt de Heer bezoeking over het heer des hemels in den hooge en over de koningen der aarde, die op de aarde zijnGa naar voetnoot16). |
22. Et congregabuntur in congregatione unius fascis in lacum, et claudentur ibi in carcere: et post multos dies visitabuntur. | 22. En samengebonden zullen zij worden in den band van éénen bundel voor den kuil, en zij zullen daar opgesloten worden in den kerker, en na vele dagen zullen zij bezocht wordenGa naar voetnoot17). |
23. Et erubescet luna, et confundetur sol, cum regnaverit Dominus exercituum in monte Sion, et in Jerusalem, et in conspectu senum suorum fuerit glorificatus. | 23. En schaamrood zal de maan worden en beschaamd de zon, wanneer de Heer der heerscharen regeert op den berg Sion en in Jerusalem, en ten aanschouwen zijner oudsten verheerlijkt wordtGa naar voetnoot18). |
- voetnoot1)
- Van dit hoofdstuk tot XXVII vat de profeet al de tot hiertoe aangekondigde godsgerichten samen in één tafereel, hij beschrijft het wereldgericht, dat in den loop der eeuwen aan zondige volken en personen wordt voltrokken en door het laatste oordeel zal worden besloten. - De aarde deelt van de eerste zonde af in de vervloeking des menschen. Ledig maken, d.i. haar ontblooten van alles wat tot bekleeding der aarde strekt (vgl. Matth XXIV 35; II Petr. III 10).
- voetnoot2)
- Alle rangen en standen der maatschappij, een ieder, zonder uitzondering of aanzien van personen, zal volgens zijne zonden gestraft worden.
- voetnoot3)
- De hoogheid beteekent waarschijnlijk alles wat door staat of stand boven het gewone uitsteekt. De in v. 3, 4 gekozen uitdrukkingen zijn zoo algemeen en zoo sterk, dat voornamelijk die jammeren moeten bedoeld zijn, welke volgens het H. Evangelie voor het laatste oordeel hemel en aarde zullen treffen.
- voetnoot4)
- Door de zonden der menschen is de aarde bezoedeld (vgl. Num. XXXV 33; Ps. CV 38; Jer. III 2) en komt ‘het schepsel onder de dienstbaarheid der vergankelijkheid’ Rom. VIII 21. Het eeuwige verbond, dat den mensch krachtens zijne natuur aan God verplicht en door de stem van het geweten aan hem geopenbaard wordt.
- voetnoot5)
- De vervloeking, de openbaring van Gods toorn, is als een verslindend vuur gedacht. Onder de slagen van Gods toorn zondigen hare bewoners door wanhoop en godslastering, Hebr.: ‘boeten hare bewoners’. Zinneloos van pijn. Weinige uitverkorenen, zie v. 14, 15.
- voetnoot6)
- De uitwerkselen van het godsgericht op de aarde. Dergelijke straffen troffen niet zelden het wijnbouwende Israël; zie Joël I 10, 12.
- voetnoot7)
- Eensklaps, te midden der aardsche geneugten, zal de komst van den Rechter de wellustelingen verrassen en alle vreugde in droefheid veranderen; vgl. Matth. XXIV 37-39; I Thess. V 3.
- voetnoot8)
- De stad der ijdelheid, of der ledigheid, de van inwoners verlaten steden (het enkelvoud voor het meervoud). Volgens niet weinigen wordt door die stad, met toespeling op de wereldstad Babel, de zondige wereld voorgesteld, welke inderdaad louter ijdelheid is en van deugd en waarheid ledig.
- voetnoot9)
- Vul aan: ‘worden afgeplukt’; Hebr.: ‘als bij de nalezing, wanneer de herfst voorbij is’; zie XVII 5, 6. Gering zal het getal uitverkorenen zijn (vgl. v. 6). Te midden enz. beteekent in den mond der Hebreërs: op de aarde, onder de volken; zoo vertaalt de Vulgaat Gen. XLV 6, Deut. IV 5 het Hebr. te midden des lands door in het land.
- voetnoot10)
- Dezen, die weinige uitverkorenen. Zich verheerlijkt heeft door de openbaring zijner gerechtigheid. Van de zee uit, d.i. van de verst afgelegen overzeesche landen.
- voetnoot11)
- In de openbaringen of de daden van Gods gerechtigheid, die voor den mensch als zoovele leeringen zijn; het Hebr. beteekent waarschijnlijk: ‘in de lichtstreken’, d.i. in het oosten, dat door het zonlicht eerst bestraald wordt; hier tegenover staan de eilanden der zee voor het verre westen.
- voetnoot12)
- Wij hooren uit den mond der lofzingende uitverkorenen van v. 14 het loflied ter verheerlijking van den gerechte, d.i. van den door God gerechtvaardigden mensch, van het ware volk Gods: Hebr. ‘den gerechte zij lof’. De profeet echter kan niet medejubelen, daar hij rondom zich het tegendeel van gerechtigheid ziet, en dus weet, dat aan de openbaring dier verheerlijking nog een vreeselijk gericht over de gansche wereld moet voorafgaan. Daarom klaagt hij: Mijn is mijn geheim, waarschijnlijk de hem gedane openbaring betreffende de menigte der zondaren, die door het gericht zullen omkomen; dat gezicht doet hem wee; Hebr.: ‘Helaas mij, helaas mij, wee mij’! Klagend legt hij vervolgens den nadruk op de trouweloosheid van zoo tallooze overtreders.
- voetnoot13)
- Zinnebeelden van het eeuwig verderf. Zie Jer. XLVIII 43, 44.
- voetnoot14)
- De zondaren zullen op geene wijze aan hunne gerechte straf ontkomen (vgl. Am. V 19), want hemel en aarde zullen tot hun verderf samenspannen (Sap. V 21), gelijk ten tijde van den zondvloed (Gen. VII 11; VIII 2); van boven komt een watervloed, van onderen schudt en beeft de aarde. Dit wordt in v. 19, 20 aanschouwelijk gemaakt door de zinnebeeldige voorstelling van het wereldgericht.
- voetnoot15)
- De oorzaak dier schrikwekkende aardschudding is de last van tallooze zware zonden, is de ongerechtigheid, die haar bezwaart en als het ware uit haar verband rukt. Weggenomen... als een tent, Hebr. ‘en schudt heen en weer als een hangmat’ in de takken van een boom.
- voetnoot16)
- Het heer des hemels, der hemelsche geesten, der gevallen engelen, die in den hooge, d.i. in den wolken- en luchthemel, verblijven (Eph. II 2) en de zondige wereld beheerschen (Eph. VI 12). De koningen of machthebbers, die, in tegenstelling met de duivelen, op de aarde wonen en door wanbestuur werktuigen zijn van den satan.
- voetnoot17)
- Voor den kuil, d.i. den kerker der hel. Op den grooten oordeelsdag zullen ook de duivelen met banden geketend worden, d.i. niet meer den kerker mogen verlaten om in het luchtruim tot verderf der menschen rond te zwerven (zie Ep. S. Jud. v. 6). Na vele dagen op deze wereld tegen God en zijn volk te hebben gewoed, zullen zij, duivelen en koningen, door opsluiting in den kerker bezocht of gestraft worden.
- voetnoot18)
- Zon en maan zullen zich schamen over hun zwak licht in vergelijking met den alles overstralenden glans van den verheerlijkten Heer der heerscharen. Want door dat eindgericht komt het Rijk Gods tot zijne voltooiing; dan zal de Heer als Koning regeeren, na al zijne vijanden te hebben overwonnen; dan zal het aanschouwen van 's Heeren heerlijkheid de bron der zaligheid zijn voor zijne oudsten, d.i. voor zijne uitverkorenen (zie v. 6, 14), in Sion en Jerusalem, hier het verheerlijkte Rijk van den Messias.