De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIX.
|
1. Onus AEgypti. Ecce Dominus ascendet super nubem levem, et ingredietur AEgyptum, et commovebuntur simulacra AEgypti a facie ejus, et cor AEgypti tabescet in medio ejus. | 1. Last van Egypte. Zie, de Heer zal stijgen op een lichte wolk en komen naar Egypte, en wankelen zullen Egypte's afgodsbeelden voor zijn aangezicht, en het hart van Egypte zal versmelten in zijn binnensteGa naar voetnoot1). |
[pagina 88]
2. Et concurrere faciam AEgyptios adversus AEgyptios: et pugnabit vir contra fratrem suum, et vir contra amicum suum, civitas adversus civitatem, regnum adversus regnum. | 2. En in het harnas jagen zal Ik Egyptenaren tegen Egyptenaren, en strijden zal de man tegen zijn broeder en de man tegen zijn vriend, stad tegen stad, rijk tegen rijkGa naar voetnoot2). |
3. Et dirumpetur spiritus AEgypti in visceribus ejus, et consilium ejus praecipitabo: et interrogabunt simulacra sua, et divinos suos, et pythones, et ariolos. | 3. En vaneengescheurd zal de geest van Egypte worden in zijn binnensteGa naar voetnoot3), en zijnen raadslag zal Ik te niet doen, en zij zullen hunne afgoden ondervragen en hunne waarzeggers en de bezweerders en de wichelaars. |
4. Et tradam AEgyptum in manu dominorum crudelium, et rex fortis dominabitur eorum, ait Dominus Deus exercituum. | 4. En Ik zal Egypte overleveren in de hand van wreede meesters, en een machtig koning zal over hen heerschen, zegt de Heer, de God der heerscharenGa naar voetnoot4). |
5. Et arescet aqua de mari, et fluvius desolabitur, atque siccabitur. | 5. En opdrogen zal het water uit de zee, en de stroom zal ledig en droog wordenGa naar voetnoot5). |
6. Et deficient flumina: attenuabuntur, et siccabuntur rivi aggerum. Calamus et juncus marcescet: | 6. En de vloeden zullen uitblijven, vallen en uitdrogen zullen de afgedamde kanalenGa naar voetnoot6). Riet en bies zal verwelken. |
7. Nudabitur alveus rivi a fonte suo, et omnis sementis irrigua siccabitur, arescet, et non erit. | 7. Bloot zal het stroombed liggen van zijne bron af, en al het bewaterde zaailand zal verdrogen, verdorren en niet meer zijn. |
8. Et moerebunt piscatores, et lugebunt omnes mittentes in flumen hamum, et expandentes rete super faciem aquarum emarcescent. | 8. En treuren zullen de visschers, en weeklagen allen, die den vischhaak werpen in den stroom, en die het net uitspreiden over de watervlakte zullen wegkwijnenGa naar voetnoot7). |
9. Confundentur qui operabantur linum, pectentes, et texentes subtilia. | 9. En te schande zullen worden die het vlas bewerken en kammen en die fijn goed wevenGa naar voetnoot8). |
[pagina 89]
10. Et erunt irrigua ejus flaccentia: omnes qui faciebant lacunas ad capiendos pisces. | 10. En zijn bewaterd land zal verwelken; allen, die poelen maken om visschen te vangenGa naar voetnoot9). |
11. Stulti principes Taneos, sapientes consiliarii Pharaonis dederunt consilium insipiens: quomodo dicetis Pharaoni: Filius sapientium ego, filius regum antiquorum? | 11. Dwazen zijn de vorsten van Tanis, de wijze raadgevers van Pharao hebben onwijzen raad gegeven. Hoe zult gij zeggen tot Pharao: Een zoon der wijzen ben ik, een zoon der aloude koningenGa naar voetnoot10)! |
12. Ubi nunc sunt sapientes tui? annuntient tibi, et indicent quid cogitaverit Dominus exercituum super AEgyptum. | 12. Waar zijn nu uwe wijzen? Laat hen nu verkondigen en aantoonen, wat de Heer der heerscharen bedacht heeft over Egypte! |
13. Stulti facti sunt principes Taneos, emarcuerunt principes Mempheos, deceperunt AEgyptum, angulum populorum ejus. | 13. Dwazen zijn de vorsten van Tanis geworden, uitgeput zijn de vorsten van Memphis, bedrogen hebben zij Egypte, den hoeksteen zijner volkenGa naar voetnoot11). |
14. Dominus miscuit in medio ejus spiritum vertiginis: et errare fecerunt AEgyptum in omni opere suo, sicut errat ebrius et vomens. | 14. De Heer heeft in zijn midden eenen geest van zwijmeling bereid, en zij hebben Egypte doen zwijmelen in al zijn doen, gelijk zwijmelt wie dronken is en braaktGa naar voetnoot12). |
15. Et non erit AEgypto opus, quod faciat caput et caudam incurvantem, et refrenantem. | 15. En geen werk zal er voor Egypte zijn, dat kop en staart, den neerbuiger en den bedwinger maaktGa naar voetnoot13). |
[pagina 90]
16. In die illa erit AEgyptus quasi mulieres, et stupebunt, et timebunt a facie commotionis manus Domini exercituum, quam ipse movebit super eam. | 16. Te dien dage zal Egypte zijn als vrouwen, en zij zullen verstomd staan en vreezen vanwege den zwaai der hand van den Heer der heerscharen, waarmede Hij tegen hetzelve zwaaien zalGa naar voetnoot14). |
17. Et erit terra Juda AEgypto in pavorem: omnis, qui illius fuerit recordatus, pavebit a facie consilii Domini exercituum, quod ipse cogitavit super eam. | 17. En het land Juda zal voor Egypte zijn tot siddering; al wie er aan zal denken, zal beven vanwege het raadsbesluit van den Heer der heerscharen, dat Hij bedacht heeft tegen hetzelveGa naar voetnoot15). |
18. In die illa erunt quinque civitates in terra AEgypti, loquentes lingua Chanaan, et jurantes per Dominum exercituum: Civitas solis vocabitur una. Ez. XXX 17. | 18. Te dien dage zullen er vijf steden zijn in het land Egypte, sprekende de taal van Chanaän en zwerende bij den Heer der heerscharen; zonnestad zal er ééne heetenGa naar voetnoot16). |
19. In die illa erit altare Domini in medio terrae AEgypti, et titulus Domini juxta terminum ejus | 19. Te dien dage zal er een altaar des Heeren zijn in het midden van het land Egypte; en een gedenkzuil voor den Heer aan deszelfs grens |
20. Erit in signum, et in testimonium Domino exercituum in terra AEgypti. Clamabunt enim ad Do- | 20. zal ten teeken en ten getuigenis zijn voor den Heer der heerscharen in het land EgypteGa naar voetnoot17). Want |
[pagina 91]
minum a facie tribulantis, et mittet eis salvatorem et propugnatorem, qui liberet eos. | zij zullen roepen tot den Heer vanwege den verdrukker, en Hij zal hun eenen verlosser en eenen verdediger zenden, die hen redden zal. |
21. Et cognoscetur Dominus ab AEgypto, et cognoscent AEgyptii Dominum in die illa, et colent eum in hostiis et in muneribus: et vota vovebunt Domino, et solvent. | 21. En de Heer zal gekend worden door Egypte, en de Egyptenaren zullen den Heer kennen te dien dage, en zij zullen Hem vereeren met slachtoffers en met offergaven; en zij zullen den Heer geloften doen en die inlossen. |
22. Et percutiet Dominus AEgyptum plaga, et sanabit eam, et revertentur ad Dominum, et placabitur eis, et sanabit eos. | 22. En de Heer zal Egypte slaan met eene plaag, en Hij zal het genezen; en zij zullen wederkeeren tot den Heer, en Hij zal zich met hen verzoenen en hen genezenGa naar voetnoot18). |
23. In die illa erit via de AEgypto in Assyrios, et intrabit Assyrius AEgyptum, et AEgyptius in Assyrios, et servient AEgyptii Assur. | 23. Te dien dage zal er een heerbaan zijn van Egypte naar de Assyriërs, en de Assyriër zal komen naar Egypte en de Egyptenaar naar de Assyriërs, en de Egyptenaren zullen Assur dienenGa naar voetnoot19). |
24. In die illa erit Israel tertius AEgyptio et Assyrio: benedictio in medio terrae, | 24. Te dien dage zal Israël de derde zijn met den Egyptenaar en den Assyriër, een zegen midden op de aardeGa naar voetnoot20), |
25. Cui benedixit Dominus exercituum, dicens: Benedictus populus meus AEgypti, et opus manuum mearum Assyrio: hereditas autem mea Israel. Exod. IV 22. | 25. welke de Heer der heerscharen zegent, zeggende: Gezegend, gij mijn volk van Egypte, en mijner handen werk is voor den Assyriër, en mijn erfdeel is IsraëlGa naar voetnoot21)! |
- voetnoot1)
- Deze godspraak betreft Beneden-Egypte (zie XVIII noot 1). De wolken zijn, in de dichterlijke beeldspraak der Hebreërs, de wagen, waarmede God ter aarde afdaalt; een lichte wolk is het zinnebeeld zijner snelle, spoedige komst ter openbaring zijner straffende gerechtigheid aan het land en aan zijne goden, gelijk eertijds (Exod. XII 12). Het hart der Egyptenaren, zie XIII noot 8, zal van angst en schrik versmelten.
- voetnoot2)
- Beneden-Egypte was destijds in verschillende kleine rijken verbrokkeld, die Tanis, Memphis, Saïs enz. tot hoofdsteden hadden. God zal ze overleveren aan onderlinge tweespalt, waardoor zij de gemakkelijke prooi worden beurtelings van Ethiopië en van Assyrië.
- voetnoot3)
- De geest of het verstandelijk vermogen ‘zal worden uitgeput’ (Hebr.), m.a.w. het om zijne wijsheid beroemde Egypte zal radeloos worden.
- voetnoot4)
- Het in vele onafhankelijke rijkjes gesplitste Egypte zal zich weder moeten buigen onder het harde juk van éénen Pharao. Dit geschiedde onder den Ethiopischen dwingeland Tharaca, die, naar de Egyptische opschriften, over Boven-Egypte regeerde van 690 tot 664, nog meer echter onder Psammetich I, die met behulp van Grieksche huursoldaten over geheel Egypte heerschte van 664 tot 610.
- voetnoot5)
- De zee, aanstonds de stroom geheeten, is (zie XVIII 2) de Nijl, door de jaarlijksche overstroomingen de bron van Egypte's vruchtbaarheid. Blijven die Nijlvloeden uit, dan wordt het anders vruchtbare Egypte eene dorre woestenij.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘de kanalen van Egypte’, waarin het Nijlwater over het land verdeeld werd. Zie Exod. VII noot 8.
- voetnoot7)
- Ook de nijverheid van Egypte verdwijnt bij het ophouden der geregelde Nijlvloeden. Vooreerst de visscherij op den anders vischrijken Nijl. Vgl. Num. XI 5.
- voetnoot8)
- Een andere bron van welvaart was de teelt van vlas en boomwol.
- voetnoot9)
- Vul aan uit v. 9: ‘zullen te schande worden’. Poelen liet men bij hoogen Nijlstand volloopen en bij het vallen van den Nijl ledigloopen, om de achterblijvende visschen te vangen. De nieuweren vertalen veelal het Hebr.: ‘En de zuilen (de grooten en machtigen) zijn verbrijzeld en die voor loon arbeiden (Septuag. en Syr.: “die gerstebier bereiden”) zielsbedroefd’.
- voetnoot10)
- Ook Egypte's beroemde wijsheid (vgl. III Reg. IV 30) zal te schande worden. Tanis of Zoan (Egyptisch: Taän) in Beneden-Egypte, de hoofdstad der Hyksos en van vele latere koningen, was ook toen de zetel van eenen Pharao (zie voor dezen titel Gen. XII noot 11), die zich de opvolger der aloude koningen noemde, maar slechts een schaduw hunner vroegere macht bezat; zijne staatsdienaren hadden even weinig van de oudtijds beroemde wijsheid der Egyptische vorsten geërfd, al roemden zij op koninklijke afkomst en erfelijke wijsheid.
- voetnoot11)
- Memphis, Hebr. Noph (Egyptisch: Men-nofer, de goede stad) was de hoofdstad van Beneden-Egypte, ten zuiden van het tegenwoordige Kairo. Egypte heet de hoeksteen, d.i. de steun en het sieraad, der onderworpen volksstammen. Hebr.: ‘bedrogen hebben Egypte die de hoeksteen (d.i. de steunpilaren) zijn zijner kasten’ of familiestammen, uit welke het oude rijk zich gevormd had en in welke het nu weder gesplitst was.
- voetnoot12)
- Eenen geest van zwijmeling, d.i. eenen zwijmeldrank. Die wijze priesters en staatslieden zijn als het vat, waaruit die vloekdrank aan Egypte, d.i. aan de Egyptenaren, wordt toegediend; het volk is derhalve het offer dier misleiding en zwijmelt ten gevolge van dien drank als dronken en ‘tuimelt in zijn braaksel’ (Hebr.); m.a.w. het dwaas bestuur dier overheden strekt aan land en volk ten schandelijken ondergang.
- voetnoot13)
- Allen, groot en klein, zijn van geestkracht en doorzicht verstoken, zoodat niets, geen enkel werk den eenen tot gebieder, den anderen tot onderdaan stempelt, gelijk het in eene geregelde maatschappij behoort. Hebr. ‘En geen werk is er in Egypte, dat kop en staart, palmtak en bies volvoeren’; zie IX 14, 15.
- voetnoot14)
- Te dien dage, wanneer die slagen van 's Heeren hand op Egypte zullen neerkomen, zullen de mannen van schrik en angst aan vrouwen gelijk zijn.
- voetnoot15)
- Alleen reeds de gedachte aan het land Juda zal de Egyptenaren vervullen met schrik, want de straffende hand van Juda's God, van Jehova, hebben zij reeds gevoeld, en nog vreezen zij voor hetgeen Gods raadsbesluit verder tegen hen heeft bepaald; vgl. Exod. XIV 25.
- voetnoot16)
- Te dien dage zal Egypte, door de heilzame vreeze Gods bezield, zich tot Jehova, den God van Israël, bekeeren. Dit zal geschieden door den Messias; want ook hier vat de profeet in één gezichtspunt samen, wat door eeuwen is gescheiden. De taal van Chanaän, het Hebreeuwsch, de heilige taal van het volk Gods, spreken, beteekent hier de denkwijze, het geloof van het volk Gods aannemen, want de taal is de uitdrukking der gedachten; vgl. Soph. III 9. Dat geloof in Israël's God zullen zij belijden door bij den Heer te zweren. Het getal vijf, zie Gen. XLIII noot 13, wijst op een onbepaald, misschien klein getal (vgl. Lev. XXVI 8; I Reg. XXI 3; Isai. XXX 17). Eéne dier tot Jehova bekeerde steden zal den naam dragen van een der oudste en beroemdste steden van het oude Egypte (Zonnestad of Heliopolis Gen. XLI 45); zij zal zijn, wat haar naam uitdrukt (vgl. VII 14), een zonnestad, d.i. door den glans harer heiligheid als een zon stralen. De Septuagint leest: ‘stad der gerechtigheid’; de Massoretische lezing: ‘stad der verwoesting’ is waarschijnlijk bedorven.
- voetnoot17)
- Dat altaar des Heeren in Egypte zegt duidelijk, dat de Mosaïsche eeredienst, aan den tempel van Jerusalem uitsluitend verbonden, dan zal zijn opgeheven door het. Nieuwe Verbond Hiermede is niet in strijd, dat in v. 21 sprake is van slachtoffers en offergaven, d.i. van bloedige en onbloedige offers, want de profeet stelt het Offer der Nieuwe Wet op Oud-Testamentische wijze voor. De gedenkzuil zinspeelt op de pronknaalden of obelisken in het oude Egypte; alsdan zal er eene, aan Egypte's grens opgericht, ten getuigenis zijn, dat het land aan Jehova is toegewijd.
- voetnoot18)
- De profeet vat het gezegde in v. 16-21 in het kort samen: door het gericht komt Egypte tot het heil, dat door de verlossing van den Messias zal voltooid worden.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘Egypte met Assur zal (Jehova) dienen’. Egypte en Assur, destijds onderling de verwoedste vijanden, die het tusschen beiden gelegen Juda beurtelings onderdrukten, de vertegenwoordigers van Gods vijanden onder het Oude Verbond, zijn hier de vertegenwoordigers der tot het Christendom bekeerde heidensche volken, welke door den band van geloof en liefde in het ééne Rijk Gods zullen vereenigd worden.
- voetnoot20)
- Israël, tot dan toe alléén het volk Gods, zal te dien dage dit voorrecht deelen met Egypte en Assur, d.i. met de heidensche volken. Want Israël zal dan door den Messias een zegen zijn op de aarde (vgl. Gen. XII 2, 3).
- voetnoot21)
- Den drievoudigen zegen, dien de hoogepriester over Israël uitsprak (Num. VI 24, volg.), zal God uitspreken over Egypte, Assur en Israël, d.i. over alle volken der aarde; ook Egypte wordt mijn volk (vgl. Osee II 1): mijner handen werk, het werk der verlossing, is ook voor den Assyriër, Hebr.: ‘is de Assyriër’ als mijn verloste; en Israël is dan Gods erfdeel, zijn uitverkoren land en volk (Deut. IV 20) in hoogeren zin.