De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |||||||||||||
Caput XVII.
|
1. Onus Damasci. Ecce Damascus desinet esse civitas, et erit sicut acervus lapidum in ruina. | 1. Last van DamascusGa naar voetnoot1). Zie, Damascus zal ophouden eene stad te zijn, en het zal worden als een hoop steenen in puin. |
2. Derelictae civitates Aroer gregibus erunt, et requiescent ibi, et non erit qui exterreat. | 2. Verlaten zullen worden de steden Aroër en aan de kudden ten deel vallen, en die zullen daar legeren, en er zal niemand zijn, die ze verstoortGa naar voetnoot2). |
3. Et cessabit adjutorium ab Ephraim, et regnum a Damasco: et reliquiae Syriae sicut gloria filiorum Israel erunt: dicit Dominus exercituum. | 3. En ontvallen zal de steun aan Ephraïm en het koningschap aan Damascus, en de overblijfselen van Syrië zullen als de heerlijkheid der kinderen van Israël zijn, zegt de Heer der heerscharenGa naar voetnoot3). |
4. Et erit in die illa: attenuabitur gloria Jacob, et pinguedo carnis ejus marcescet. | 4. En het zal zijn te dien dage: tanen zal de heerlijkheid van Jacob, en de vetheid van zijn vleesch zal vermagerenGa naar voetnoot4). |
5. Et erit sicut congregans in messe quod restiterit, et brachium ejus spicas leget: et erit sicut quaerens spicas in valle Raphaim. | 5. En het zal zijn als wanneer iemand in den oogst verzamelt wat overbleef en zijn arm aren leest, en het zal zijn als wanneer iemand aren zoekt in het dal RaphaïmGa naar voetnoot5). |
6. Et relinquetur in eo sicut racemus, et sicut excussio oleae duarum vel trium olivarum in summitate | 6. En wat aan hem overblijft zal zijn als een druiventros en als een geknuppelde olijfboom: twee |
[pagina 84]
rami, sive quatuor aut quinque in cacuminibus ejus fructus ejus: dicit Dominus Deus Israel. | of drie olijven boven aan zijne takken, of wel vier of vijf in zijn toppen zijn zijne vruchten, zegt de Heer, de God van IsraëlGa naar voetnoot6). |
7. In die illa inclinabitur homo ad Factorem suum, et oculi ejus ad sanctum Israel respicient: | 7. Te dien dage zal de mensch zich wenden tot zijnen Maker, en zijne oogen zullen naar den Heilige van Israël opzien; |
8. Et non inclinabitur ad altaria, quae fecerunt manus ejus: et quae operati sunt digiti ejus non respiciet, lucos et delubra. | 8. en hij zal zich niet wenden tot de altaren, welke zijne handen hebben gemaakt; en naar wat zijne vingeren hebben vervaardigd zal hij niet opzien, naar bosschen en afgodstempelsGa naar voetnoot7). |
9. In die illa erunt civitates fortitudinis ejus derelictae sicut aratra, et segetes quae derelictae sunt a facie filiorum Israel, et eris deserta. | 9. Te dien dage zullen de steden zijner sterkte verlaten worden als de ploegen en de te veld staande granen, welke verlaten werden voor het aangezicht der zonen van Israël; en gij zult een woestenij zijnGa naar voetnoot8). |
10. Quia oblita es Dei salvatoris tui, et fortis adjutoris tui non es recordata: propterea plantabis plantationem fidelem, et germen alienum seminabis. | 10. Want vergeten hebt gij God, uwen verlosser, en uwen machtigen helper waart gij niet indachtig; daarom planttet gij een duurzaam plantsoen en zaaidet gij een vreemd gewas. |
11. In die plantationis tuae labrusca, et mane semen tuum florebit: ablata est messis in die hereditatis, et dolebit graviter. | 11. Ten dage uwer planting was het een wilde wijngaard, en 's morgens vroeg bloeide uw zaad; weggenomen werd de oogst ten dage der inzameling, en er was felle smartGa naar voetnoot9). |
[pagina 85]
12. Vae multitudini populorum multorum, ut multitudo maris sonantis: et tumultus turbarum, sicut sonitus aquarum multarum. | 12. Wee het gewoel van vele volken, als het woelen der bruisende zee! En een gedruisch van menschenscharen als het gebruis van vele wateren! |
13. Sonabunt populi sicut sonitus aquarum inundantium, et increpabit eum, et fugiet procul: et rapietur sicut pulvis montium a facie venti, et sicut turbo coram tempestate. | 13. Bruisen zullen volken als het gebruis van overstroomende waterenGa naar voetnoot10). En Hij zal hem bestraffen, en vluchten zal deze verre heen, en weggeraapt zal hij worden als stuifzand op de bergen voor het aanschijn des winds en als een stofwolk voor den stormGa naar voetnoot11). |
14. In tempore vespere, et ecce turbatio: in matutino, et non subsistet: haec est pars eorum, qui vastaverunt nos, et sors diripientium nos. | 14. In den avondtijd, en zie, verschrikking! In den morgen, en hij is niet- meerGa naar voetnoot12)! Dat is het deel van hen, die ons berooven, en het lot van hen, die ons plunderenGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- Ofschoon deze profetie niet minder Israël, dan Damascus, de hoofdstad van Syrië, betreft, wordt dit laatste alleen genoemd, omdat in den Syrisch-Ephraïmietischen oorlog, toen waarschijnlijk deze last over Syrië en Israël werd uitgesproken, Damascus den toestand beheerschte. Zie VII 1-9. - De godspraak tegen Damascus werd vervuld door Teglathphalasar; hij zelf heeft die zegepraal in zijne spijkerschriftoorkonden opgeteekend. Ook hij was het, die Israël tuchtigde; zie IV Reg. XV 29; I Par. V 26.
- voetnoot2)
- Er waren in het Overjordaansche gebied twee steden Aroër, de eene oostelijk van Rabbath Ammon (Jos. XIII 25), de andere aan den Arnon (Jos. XII 2). Zij vertegenwoordigen dat geheele gebied en zijn gekozen wellicht, omdat in dien naam eenigszins klankspeling ligt op het Hebr. woord, dat ontblooting beteekent. Anderen zien in Aroër geen eigennaam, maar vertalen: ‘de steden der ontblooting’, d.i. de verwoeste steden van Syrië. In die van inwoners verlaten en verwoeste streek zullen de kudden grazen.
- voetnoot3)
- De steun van Ephraïm of Israël is Damascus. Uit VII 8, 9; VIII 7 blijkt, wat er van Israël's heerlijkheid worden zal.
- voetnoot4)
- Het tegendeel van X 27 zal dan geschieden. De heerlijkheid van Jacob of Israël, het Tienstammenrijk, is zijn talrijke bevolking, zijn leger enz., aanstonds met een nieuw beeld de vetheid van zijn vleesch geheeten.
- voetnoot5)
- Het zal met Israël gaan als met een afgeoogst graanveld, welks achterblijvende aren zorgvuldig worden opgeraapt. Het dal Raphaïm, zuidwestelijk van Jerusalem (Jos. XV 8), was rijk aan korenvelden.
- voetnoot6)
- Aan hem, d.i. aan Jacob. Gelijk bij den wijnoogst enkele trossen en gelijk bij het afslaan der olijven enkele vruchten overblijven, zoo zal het met Israël gaan. Men pleegt de voor de pers bestemde olijven nog eer ze geheel rijp zijn met stokken af te slaan. Hebr.: ‘En overblijven zullen aan hem slechts nalezingen als bij het knuppelen van den olijfboom’.
- voetnoot7)
- De vrucht der strafgerichten voor de overblijfselen van het voorheen afgodische Israël is hunne bekeering tot den waren God. Tot bosschen enz., Hebr. ‘tot de asjerim’, zie Mich. V noot 15, ‘en de zonnezuilen’, zinnebeelden van den zonnegod Baäl.
- voetnoot8)
- Te dien dage van het komende wraakgericht. De steden zijner sterkte, d.i. de versterkte steden, waarop Israël met verzaking van Jehova's steun vertrouwen stelde. Als de ploegen enz.... verlaten werden, toen de zonen van Israël onder aanvoering van Josue Chanaän veroverden en de bewoners heenvloden voor hunne zegevierende wapenen; volgens de Septuagint leest men beter: ‘gelijk de Amorrheërs en de Heveërs ze verlieten voor het aangezicht’ enz. Hetzelfde strafgericht derhalve, dat de afgodische Chanaänieten had getroffen, hangt nu het afvallige Israël boven het hoofd.
- voetnoot9)
- De profeet schildert op wat wijze zij van hunnen God waren afgevallen. Door verbonden met heidensche volken, door vereering hunner afgoden meenden zij een duurzaam, Hebr.: ‘liefelijk’ plantsoen aan te leggen; door invoering van heidensche zeden en gebruiken zaaiden zij in het land Gods vreemd gewas. Maar het was een wilde wijngaard, niet Israël's edele wijnstok. Dat vreemde zaad bloeide reeds vroeg, m.a.w. in den beginne liet het zich aanzien, dat Israël op die wijze tot welvaart zou komen; maar toen men dacht de vruchten daarvan te zullen plukken, werd de oogst weggenomen en bleef er niets dan felle smart ten gevolge der slagen van Gods tuchtroede.
- voetnoot10)
- Assyrië is bestemd Damascus en Israël te tuchtigen. Deze uit hoofdstuk VII reeds bekende gedachte is de schakel tusschen v. 12-14 en het voorafgaande. Eensklaps, gelijk X 5, richt de profeet zich tot de Assyriërs; in korte trekken schildert hij het aanrukken der talrijke Assyrische legerscharen, bestaande uit vele aan Assur onderworpen volken. Dat aanrukkend leger is gelijk aan het bruisen en het loeien der opgezweepte golven van den alles overstroomenden oceaan. Zie VIII 7, 8.
- voetnoot11)
- God zal hem, dien uit vele volksstammen bestaanden vijand, bestraffen. Hoe nietig de menschelijke kracht is, ook in haar hoogste ontwikkeling, tegenover het bestraffende machtwoord des Heeren, spreekt duidelijk uit de twee vergelijkingen.
- voetnoot12)
- Zie de letterlijke vervulling XXXVII 36 in de plotselinge verdelging der schrikaanjagende Assyriërs vóór Jerusalem.
- voetnoot13)
- Dat godsgericht zal aan Assur voltrokken worden, omdat het tegen Juda zijne opdracht te buiten ging, en zoodanig zal het lot zijn van alle vijanden van Gods volk.