De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XI.
|
1. Et egredietur virga de radice Jesse, et flos de radice ejus ascendet. Act. XIII 23. | 1. En een rijsje zal ontspruiten uit den wortel van Jesse, en een bloem zal uit zijnen wortel opstijgenGa naar voetnoot1). |
2. Et requiescet super eum spiritus Domini: spiritus sapientiae, et intellectus, spiritus consilii, et fortitudinis, spiritus scientiae, et pietatis, | 2. En op hem zal rusten de geest des Heeren, de geest der wijsheid en des verstands, de geest des raads en der sterkte, de geest der wetenschap en der godsvrucht; |
[pagina 64]
3. Et replebit eum spiritus timoris Domini: non secundum visionem oculorum judicabit, neque secundum auditum aurium arguet: | 3. en vervullen zal hem de geest van de vreeze des HeerenGa naar voetnoot2). Niet naar het zien der oogen zal hij richten, en niet naar het hooren der ooren zal hij uitspraak doenGa naar voetnoot3). |
4. Sed judicabit in justitia pauperes, et arguet in aequitate pro mansuetis terrae: et percutiet terram virga oris sui, et spiritu labiorum suorum interficiet impium II Thess II 8. | 4. Maar hij zal in gerechtigheid de armen richten en naar billijkheid uitspraak doen voor de zachtmoedigenGa naar voetnoot4) des lands; en hij zal de aarde slaan met de roede van zijnen mond en met den adem zijner lippen den goddelooze doodenGa naar voetnoot5). |
5. Et erit justitia cingulum lumborum ejus: et fides cinctorium renum ejus. | 5. En gerechtigheid zal de gordel zijn zijner lendenen en trouw de bindriem zijner heupenGa naar voetnoot6). |
[pagina 65]
6. Habitabit lupus cum agno: et pardus cum hoedo accubabit: vitulus et leo, et ovis simul morabuntur, et puer parvulus minabit eos. Infra LXV 25. | 6. De wolf zal wonen bij het lam, en de pardel zich legeren bij het bokje, var en leeuw en schaap zullen samen wonen, en een kleine knaap zal ze drijven. |
7. Vitulus, et ursus pascentur: simul requiescent catuli eorum: et leo quasi bos comedet paleas. | 7. Var en beer zullen weiden, te gader zullen hunne jongen legeren, en de leeuw zal als het rund stroo eten. |
8. Et delectabitur infans ab ubere super foramine aspidis: et in caverna reguli, qui ablactatus fuerit, manum suam mittet. | 8. En de zuigeling zal spelen aan het hol der adder, en in de spelonk der koningsslang zal het gespeende kind zijne hand steken. |
9. Non nocebunt, et non occident in universo monte sancto meo: quia repleta est terra scientia Domini, sicut aquae maris operientes. | 9. Geen leed zal geschieden en geen manslag gepleegd worden op geheel mijn heiligen berg; want de aarde is vervuld van de kennis des Heeren, gelijk de wateren den zeebodem bedekkenGa naar voetnoot7). |
10. In die illa radix Jesse, qui stat in signum populorum, ipsum gentes deprecabuntur, et erit sepulcrum ejus gloriosum. Rom. XV 12. | 10. Te dien dage is het de wortel van Jesse, die staat als de banier der volkeren; tot Hem zullen de heidenen bidden, en zijn graf zal heerlijk zijnGa naar voetnoot8). |
11. Et erit in die illa: Adjiciet Dominus secundo manum suam ad possidendum residuum populi sui, | 11. En het zal zijn te dien dage: De Heer zal ten tweeden male zijne hand uitstrekken om het overblijf- |
[pagina 66]
quod relinquetur ab Assyriis, et ab AEgypto, et a Phetros, et ab AEthiopia, et ab AElam, et a Sennaar, et ab Emath, et ab insulis maris. | sel van zijn volk in bezit te nemen, dat overig zal zijn van de Assyriërs en van Egypte en van Phetros en van Ethiopië en van AElam en van Sennaär en van Emath en van de eilanden der zeeGa naar voetnoot9). |
12. Et levabit signum in nationes, et congregabit profugos Israel, et dispersos Juda colliget a quatuor plagis terrae. | 12. En Hij zal eene banier oprichten onder de volken, en verzamelen zal Hij de vluchtelingen van Israël, en de verstrooiden van Juda zal Hij samenbrengen van de vier hoeken der aardeGa naar voetnoot10). |
13. Et auferetur zelus Ephraim, et hostes Juda peribunt: Ephraim non aemulabitur Judam, et Judas non pugnabit contra Ephraim. | 13. En weggenomen zal worden de ijverzucht van Ephraïm, en de vijanden van Juda zullen omkomen; Ephraïm zal niet ijverzuchtig zijn op Juda, en Juda zal niet strijden tegen EphraïmGa naar voetnoot11). |
14. Et volabunt in humeros Philisthiim per mare, simul praedabuntur filios orientis: Idumaea et Moab praeceptum manus eorum, et filii Ammon obedientes erunt. | 14. En zij zullen vliegen op de schouders der Philistijnen zeewaarts, te zamen zullen zij de zonen van het Oosten plunderen, Idumea en Moab zullen de buit worden hunner handen, en de zonen van Ammon zullen onderdanig zijnGa naar voetnoot12). |
[pagina 67]
15. Et desolabit Dominus linguam maris AEgypti, et levabit manum suam super flumen in fortitudine spiritus sui: et percutiet eum in septem rivis, ita ut transeant per eum calceati. | 15. En uitdrogen zal de Heer de zeetong van Egypte en zijne hand verheffen over den stroom door de kracht van zijn adem, en Hij zal hem slaan tot zeven beken, zoodat zij daar geschoeid zullen doorgaan. |
16. Et erit via residuo populo meo, qui relinquetur ab Assyriis: sicut fuit Israeli in die illa, qua ascendit de terra AEgypti. | 16. En er zal een weg zijn voor mijn overgebleven volk, dat overig zal zijn van de Assyriërs, gelijk er een was voor Israël te dien dage, toen het optoog uit het land EgypteGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- In treffende tegenstelling met het neergevelde trotsche cederwoud, een beeld van het groote wereldrijk, verschijnt hier een rijsje uit den wortel van Jesse, Hebr.: ‘uit den stronk van Isaï’, uit dien overgebleven worteltronk van VI 13, m.a.w. uit het diep vernederde en vergeten huis van David, den zoon van Jesse of Isaï (I Reg. XVI 1, 3). Het rijsje is, evenals de spruit des Heeren van IV 2, de Messias, die als een bloem zal opstijgen uit het in vergetelheid verborgen koninklijk geslacht. Hebr.: ‘en een scheut uit zijne wortels zal vrucht dragen’ na eerst tot een hoogen boom te zijn opgegroeid, een beeld van het in den aanvang geringe, maar zich in oneindige vruchtbaarheid uitbreidende Messias-rijk. Door het rijsje verstaat de H. Hiëronymus de H. Maagd Maria en door de bloem Jesus Christus. Daar echter beide, rijsje en bloem, uit den wortel opschieten, wordt, volgens den H. Cyrillus en vele anderen, door beide benamingen de Messias aangeduid.
- voetnoot2)
- De geest des Heeren zal blijvend op Hem rusten in het zevental, d.i. in de gansche volheid van Gods bijzondere gaven, die hier naar hunne waardigheid worden opgenoemd. De gave der wijsheid verkwikt door de zekere kennis der dingen, welke in het licht van God naar hunne waarde geschat worden. De gave des verstands geeft licht om te onderscheiden en voorzichtig te handelen. De gave des raads helpt om in twijfel volgens God te beslissen. De gave der sterkte geeft bovennatuurlijke kracht om voor deugd en gerechtigheid ook de zwaarste offers te brengen. De gave der wetenschap doet kennen, welke goede werken in gegeven omstandigheden Gode welgevallig en den mensch tot heil zijn. De gave der godsvrucht spoort den wil aan tot innige liefde voor God, welke zich openbaart in goede werken ter eere Gods en tot welzijn van den evenmensch. De vreeze des Heeren doet elke zonde vermijden, omdat deze God als rechtvaardigen rechter en als goeden vader beleedigt en bedroeft. In den grondtekst luidt het slot van v. 2 en het begin van v. 3: ‘de geest der wetenschap en der vreeze des Heeren, en zijn welbehagen zal hij hebben aan de vreeze des Heeren’. Daar worden dus zes gaven opgenoemd, doch de godsvrucht is in de vreeze des Heeren opgesloten.
- voetnoot3)
- Die volheid der gaven van den H. Geest maakt den Messias tot een rechtvaardig bestuurder en rechter, die zich niet, gelijk de kortzichtige mensch, laat leiden door uiterlijken schijn, noch afhangt van de getuigenis van anderen. Zie de vervulling Joan. II 24; IV 18; VI 65; Luc. VII 40 enz.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘voor de weerloozen’. Eene tegenstelling met de onrechtvaardige rechters van dien tijd, vgl. I 23; V 23; X 2. Zie Matth. V 3; XI 5, hoe de Zaligmaker de armen en zachtmoedigen zalig prijst, aan de armen bij voorkeur het Evangelie verkondigt.
- voetnoot5)
- De roede van zijnen mond is zijn werkdadig strafvonnis over de aarde der goddeloozen (vgl. Apoc. I 16); wegens den geest der sterkte, die in Hem woont, is de adem zijner lippen krachtig om den goddelooze (een verzamelwoord) te dooden. Deze tegen Christus strijdende helsche macht zal in den Antichrist haar hoogste ontwikkeling bereiken: vgl. II Thess. II 8.
- voetnoot6)
- De eigenschappen, gerechtigheid en trouw (vgl. Ps. XXXV 6, 7), zijn Hem eigen als een gordel of bindriem, zoo ten sieraad als ter sterkte.
- voetnoot7)
- Eene dichterlijke schildering (v. 6-9) van den vrede in het Rijk van den Messias, waardoor de vloek, die de bezielde en onbezielde schepselen der aarde om de zonde des menschen getroffen heeft, zal worden opgeheven. Zoolang de strijd tegen de zonde voortduurt, en ‘de goddelooze niet gedood is met den adem zijner lippen’ v. 4, is de volle en algeheele verwezenlijking van dien paradijs-vrede niet aanwezig; eerst moet de Messias over al zijne vijanden zegevieren. Op geheel mijn heiligen berg, d.i. in de gansche uitgestrektheid van mijn Rijk, dat door Sion wordt afgebeeld. De oorzaak en de bron van dien vrede (want) is de kennis des Heeren, d.i. het werkend geloof, dat zich eenmaal over de geheele aarde zal uitbreiden, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. - Verkeerd is het met de oude en de nieuwe Chiliasten deze dichterlijke schildering in eigenlijken zin te verstaan. Als beeldspraak kan zij toegepast worden op menschen en volkeren, die door het christelijk geloof hunne wreedheid en ruwheid afleggen en als van wilde dieren in lammeren herschapen worden.
- voetnoot8)
- Te dien dage, wanneer de aarde zal vervuld worden van de kennis des Heeren, zal de wortel van Jesse, d.i. de daaruit opgeschoten tak (v. 1), de Messias, verheerlijkt worden, daar Hij, gelijk de banier de legerscharen, alle volken om zich zal vereenigen. Terwijl de bekeerde heidenen hier op aarde tot Hem als tot hunnen koning en God bidden, zal ‘zijne rustplaats’ (Hebr.) in den hemel, waar Hij na volbrachten arbeid gezeten is aan de rechterhand zijns Vaders, heerlijk zijn. De H. Hiëronymus verstond dit van het verheerlijkte graf van den Zaligmaker (vgl. LIII 9), hoewel hij Deut. XII 9; III Reg. VIII 56; I Par. XXVIII 2; Ps. CXXXI 8; Isai. LXVI 1 hetzelfde Hebr. woord door rustplaats of verblijf vertaalde. Inderdaad zijn deze woorden van toepassing op het graf van Christus, dat, in en door zijne verheerlijking heerlijk geworden, immer het voorwerp van vereering blijft.
- voetnoot9)
- Wanneer de aarde reeds vervuld is van de kennis des Heeren en ‘de volheid der heidenen’ zal zijn ingegaan in het Rijk van den Messias, ‘zal ook gansch Israël zalig worden’ Rom. XI 26. Deze geestelijke verlossing van Israël wordt hier, om de verwerping van Israël als eene inbezitneming, en v. 12, om de verstrooiing van Israël in de ballingschap, als eene bijeenverzameling voorgesteld. Gelijk bij de eerste verlossing uit Egypte, zal de Heer weder zijne machtige hand ter bevrijding uitstrekken om Israël als zijn eigendom (Exod. XIX 5) in bezit te nemen; maar het zal nu slechts een overblijfsel zijn, want het VI 12 aangekondigde vonnis over het weerspannige Israël zal dan zijn voltrokken. Onder de landen der toen grootendeels nog toekomstige ballingschap noemt de profeet Assyrië, waarheen reeds vele van het Tienstammenrijk waren weggevoerd, Egypte met Phetros, d.i. Opper-Egypte; AElam, zie XXI 2; Sennaär, het eigenlijke Babylonië Gen. X 10; Emath, zie X 9; de eilanden der zee, d.i. de Phenicische en Klein-Aziatische kusten met de Grieksche eilanden, zie Joël III 6.
- voetnoot10)
- Die banier (zie v. 10), de Messias met zijne duidelijke kenmerken, is voor Israël eene voortdurende uitnoodiging om tot hem terug te keeren. Zie Rom. XI 13-15.
- voetnoot11)
- Door den Messias zal geheel Israël in één Rijk van geloof en liefde worden vereenigd; dit zegt de profeet, zijne tijdgenooten zijdelings waarschuwend tegen de rampzalige vijandschap en ijverzucht, welke toen Ephraïm en Juda tegen elkander in het harnas joegen. Vgl Zach IX 10, 13; X 6, 7.
- voetnoot12)
- Met vereende krachten zullen zij hunne vroegere onderdrukkers aanvallen en ten onder brengen; vgl. Abd. v. 17. Als arenden zullen zij vliegen naar hunne prooi en zich neerzetten op de schouders der Philistijnen, eene zinspeling op de aardrijkskundige benaming van dat zeewaarts hellende kustland, zie Jos. XV 11. De zonen van het Oosten zijn de in het zuidoosten wonende, roofzuchtige Arabische stammen; vgl. Judic. VI 3. Idumea en Moab, die bittere vijanden, welke vroegere oorlogen niet tot volledige onderwerping konden brengen, zullen dan ‘een greep hunner handen’ (Hebr.) worden, en de door Moses (Deut. XXIII 3) van het volk des Heeren uitgesloten Ammonieten zullen aan hetzelve onderdanig zijn. In geestelijken zin begon de vervulling dezer profetie bij de prediking der Apostelen, die de heidenen tot onderdanen maakte van het geestelijke Israël. Vooral aan het einde der dagen zal de bekeering van het vleeschelijke Israël tot herleving, tot verheerlijking en uitbreiding strekken van het Rijk Gods. Zie Rom. XI 12, 15.
- voetnoot13)
- De zeetong van Egypte is de in de Roode Zee uitstroomende golf, die Egypte scheidt van het Sinaïtische schiereiland. De stroom is de Euphraat, die zal uitdrogen door de kracht van zijnen adem, waardoor de brandende zuidoostenwind bedoeld is. M.a.w. God zal door de kracht zijner genade alle beletselen overwinnen, welke Israël's intrede in de Kerk van Christus in den weg staan, en even wonderdadig zal deze geestelijke verlossing zijn, als de bevrijding uit Egypte. Vgl. Zach. X 10, 11.