De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |||||||||||||||
Caput VII.
|
1. Et factum est in diebus Achaz filii Joathan, filii Oziae regis Juda, ascendit Rasin rex Syriae, et Phacee filius Romeliae rex Israel, in Jerusalem, ad proeliandum contra eam: et non potuerunt debellare eam. IV Reg. XVI 5. | 1. En het is geschiedGa naar voetnoot1) in de dagen van Achaz, den zoon van Joathan, zoon van Ozias, den koning van Juda, dat Rasin, de koning van Syrië, en Phaceë, de zoon van Romelias, de koning van Israël, optogen naar Jerusalem, om tegen hetzelve te strijden; en zij konden het niet bemachtigenGa naar voetnoot2). |
2. Et nuntiaverunt domui David, dicentes: Requievit Syria super Ephraim, et commotum est cor ejus, et cor populi ejus, sicut moventur ligna silvarum a facie venti. | 2. En men boodschapte aan het huis van David, zeggende: Syrië heeft zich in Ephraïm gelegerd. En zijn hart beefde, alsook het hart van zijn volk, gelijk de boomen des wouds beven voor het aanschijn van den windGa naar voetnoot3). |
3. Et dixit Dominus ad Isaiam: Egredere in occursum Achaz tu, et qui derelictus est Jasub filius tuus, ad extremum aquaeductus pi- | 3. En de Heer zeide tot Isaias: Ga uit, Achaz te gemoet, gij en die overbleef Jasub, uw zoon, naar het einde der waterleiding van den op- |
[pagina 46]
scinae superioris in via Agri fullonis. IV Reg. XVIII 17. | pervijver aan den weg van het VollersveldGa naar voetnoot4). |
4. Et dices ad eum: Vide ut sileas: noli timere, et cor tuum ne formidet a duabus caudis titionum fumigantium istorum in ira furoris Rasin regis Syriae, et filii Romeliae: | 4. En zeg tot hem: Zie toe, dat gij rustig zijt! Vrees niet en uw hart zij niet versaagd voor die beide einden rookend brandhout, voor de gramschap des toorns van Rasin, den koning van Syrië, en van den zoon van RomeliasGa naar voetnoot5); |
5. Eo quod consilium inierit contra te Syria in malum Ephraim, et filius Romeliae, dicentes: | 5. dewijl tegen u een plan ten kwade beraamd hebben Syrië, Ephraïm en de zoon van Romelias, zeggende: |
6. Ascendamus ad Judam, et suscitemus eum, et avellamus eum ad nos, et ponamus regem in medio ejus filium Tabeel. | 6. Laat ons optrekken naar Juda en het opschrikken en het afscheuren naar ons toe en eenen koning in zijn midden aanstellen, den zoon van TabeëlGa naar voetnoot6). |
7. Haec dicit Dominus Deus: Non stabit, et non erit istud: | 7. Dit zegt de Heere God: Het zal niet tot stand komen en het zal niet geschiedenGa naar voetnoot7). |
8. Sed caput Syriae Damascus, et caput Damasci Rasin: et adhuc sexaginta et quinque anni, et desinet Ephraim esse populus: | 8. Maar het hoofd van Syrië is Damascus en het hoofd van Damascus is Rasin; en nog vijf en zestig jaren en Ephraïm zal ophouden een volk te zijnGa naar voetnoot8). |
9. Et caput Ephraim Samaria, et caput Samariae filius Romeliae. Si | 9. En het hoofd van Ephraïm is Samaria, en het hoofd van Samaria |
[pagina 47]
non credideritis, non permanebitis. | is de zoon van Romelias. Zoo gijlieden niet gelooft, zult gij niet blijvenGa naar voetnoot9). |
10. Et adjecit Dominus loqui ad Achaz, dicens: | 10. En de Heer ging voort tot Achaz te spreken, zeggende: |
11. Pete tibi signum a Domino Deo tuo in profundum inferni, sive in excelsum supra. | 11. Vraag u een teeken van den Heer, uwen God, diep benedenwaarts in de onderwereld of wel in de hoogte opwaartsGa naar voetnoot10). |
12. Et dixit Achaz: Non petam, et non tentabo Dominum. | 12. En Achaz zeide: Ik zal niet vragen en den Heer niet beproevenGa naar voetnoot11). |
13. Et dixit: Audite ergo domus David: Numquid parum vobis est, molestos esse hominibus, quia molesti estis et Deo meo? | 13. En hij zeide: Hoort dan, huis van David. Is het ulieden te weinig, tot last te zijn aan menschen, daar gij tot last zijt ook aan mijnen GodGa naar voetnoot12)? |
14. Propter hoc dabit Dominus ipse vobis signum. Ecce virgo concipiet, et pariet filium, et vocabitur nomen ejus Emmanuel, Matth. I 23; Luc. I 31. | 14. Daarom zal de Heer zelf ulieden een teeken geven: Zie, de Maagd zal ontvangen en eenen Zoon baren, en zijn naam zal genoemd worden EmmanuelGa naar voetnoot13). |
[pagina 48]
15. Butyrum et mel comedet, ut sciat reprobare malum, et eligere bonum. | 15. Boter en honig zal hij eten, al weet hij het kwaad te verwerpen en het goed te verkiezen. |
16. Quia antequam sciat puer reprobare malum, et eligere bonum, derelinquetur terra, quam tu detestaris a facie duorum regum suorum. | 16. Want eer nog de knaap weet het kwaad te verwerpen en het goed te verkiezen, zal het land verlaten zijn, dat gij verfoeit om wille zijner beide koningenGa naar voetnoot14)! |
17. Adducet Dominus super te, et super populum tuum, et super domum patris tui dies, qui non venerunt a diebus separationis Ephraim a Juda cum rege Assyriorum. | 17. Brengen zal de Heer over u en over uw volk en over het huis uws vaders dagen, die niet gekomen zijn sedert de dagen van Ephraïm's afscheiding van Juda - door middel van den koning der AssyriërsGa naar voetnoot15)! |
18. Et erit in die illa: Sibilabit Dominus muscae, quae est in extremo fluminum AEgypti, et api, quae est in terra Assur, | 18. En het zal zijn te dien dage: toefluiten zal de Heer de vlieg, die aan het uiteinde der stroomen van Egypte is, en de bij, die in het land Assur is; |
19. Et venient, et requiescent omnes in torrentibus vallium, et in caver- | 19. en zij zullen komen en zich legeren te gader aan de berg- |
[pagina 49]
nis petrarum, et in omnibus frutetis, et in universis foraminibus. | stroomen der valleien en in de kloven der rotsen en in alle kreupelhout en in alle gatenGa naar voetnoot16). |
20. In die illa radet Dominus in novacula conducta in his, qui trans flumen sunt, in rege Assyriorum, caput et pilos pedum, et barbam universam. | 20. Te dien dage zal de Heer scheren met het gehuurde scheermes, door hen, die aan gene zijde des strooms zijn, door den koning der Assyriërs, het hoofd en het haar der voeten en den ganschen baardGa naar voetnoot17). |
21. Et erit in die illa: Nutriet homo vaccam boum, et duas oves, | 21. En het zal zijn te dien dage: Een mensch zal een koebeestGa naar voetnoot18) voeden en twee schapen, |
22. Et prae ubertate lactis comedet butyrum: butyrum enim et mel manducabit omnis qui relictus fuerit in medio terrae. | 22. en om den overvloed aan melk zal hij boter eten; want boter en honig zal eten al wie is overgebleven binnen het landGa naar voetnoot19). |
23. Et erit in die illa: omnis locus ubi fuerint mille vites, mille argenteis, in spinas et in vepres erunt. | 23. En het zal zijn te dien dage: Alle plaats, waar duizend wijnstokken waren van duizend zilverlingenGa naar voetnoot20), zal tot doornen en tot distelen zijn. |
24. Cum sagittis et arcu ingredientur illuc: vepres enim et spinae erunt in universa terra. | 24. Met pijlen en boog zal men daar ingaanGa naar voetnoot21), want distelen en doornen zullen zijn in het gansche land. |
25. Et omnes montes, qui in sarculo sarrientur, non veniet illuc terror spinarum et veprium, et erit in pascua bovis, et in conculcationem pecoris. | 25. En alle bergen, die met de schoffel geschoffeld worden, daar zal geen vrees zijn voor doornen en distelen, en het zal zijn tot weiden voor rundvee en tot vertrapping voor klein veeGa naar voetnoot22). |
- voetnoot1)
- De hoofdstukken VII-XII, de tweede reeks, worden het boek van Emmanuel geheeten, omdat Emmanuel, de Messias, het middelpunt is, waarom zich al deze profetieën bewegen. Syrië en Israël zullen door God worden gestraft, omdat zij zich vergrepen hebben aan den troon en het geslacht van David, waaruit Emmanuel zal geboren worden; het door hen bedreigde Juda, dat onder Achaz de hulp van Jehova versmaad en den steun der Assyriërs had ingeroepen, zal door de Assyriërs gestraft worden, die het land van Emmanuel zullen overstroomen, maar op hunne beurt zullen omkomen door en om wille van Emmanuel.
- voetnoot2)
- De koning van Syrië, Rasin, wilde een dam opwerpen tegen de immer verder voortdringende Assyriërs, en poogde daarom de volken in en om Palestina in eenen bond te vereenigen. Israël trad toe, maar het sinds Ozias machtig geworden Juda weigerde, daar de godvreezende Joatham dat bondgenootschap terecht in strijd achtte met den wil van Jehova. Hierom beraamde Rasin, in vereeniging met Phaceë van Israël, het plan, Juda te onderwerpen en op den troon van David eenen schijnkoning te plaatsen, die als een werktuig in hunne handen de aan Juda schatplichtige volken (Edom, Moab, Philistea enz.) tot dien bond zou doen toetreden (vgl. IV Reg. XV 37). Zoodra de zwakke, van Jehova afvallige Achaz den troon van Juda had bestegen, trokken Israël en Syrië afzonderlijk op Juda los en brachten het gevoelige nederlagen toe IV Reg. XVI 6; ook de aan Juda cijnsplichtige volken kwamen in opstand II Par. XXVIII 17, 18. Tot overmaat van ramp vereenigden daarop Phaceë en Rasin hunne krachten, om Juda ten val te brengen. Toen geschiedde wat hier verder verhaald wordt. Zij konden Jerusalem niet bemachtigen, omdat de door Achaz te hulp geroepen Assyriërs hen dwongen het beleg voor Jerusalem op te breken; door deze bemerking loopt Isaias zijn verhaal vooruit, want in v. 2 zijn de belegeraars eerst in aantocht.
- voetnoot3)
- Aan het huis van David, tegen hetwelk de aanslag dier koningen vooral gericht was, boodschapte men: Het leger van Syrië heeft zich gelegerd in Ephraïm of Israël (zie Osee IV 17), om in vereeniging met dit rijk tegen Juda op te trekken. Zijn ongeloovig, van Jehova afvallig hart beefde, omdat menschelijkerwijze geen redding mogelijk scheen.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘gij en Sjear Jasjoeb, uw zoon’. Deze naam, die beteekent: de overblijfselen zullen zich bekeeren, voorspelde op geheimnisvolle wijze aan de vromen redding, aan de groote meerderheid den ondergang. De Oppervijver, waarschijnlijk dezelfde, die later Birket el Mamilla genoemd is, noordwestelijk van Jerusalem, voorzag langs eene onderaardsche leiding de stad van water. Zie XXII 9, waarom de koning zich daar bevond: waarschijnlijk wilde hij maatregelen nemen om ook gedurende het beleg de stad water te verschaffen.
- voetnoot5)
- Achaz moet rustig zijn, d.i. zich niet noodeloos roeren om de hulp der Assyriërs te bekomen, of om andere met Jehova's raad strijdende plannen te beramen (vgl. IV Reg. XVI 7; II Par. XXVIII 16); want die beide koningen zijn als einden rookend brandhout, die wel last veroorzaken, maar niet gevaarlijk zijn. Verachtelijk klinkt dat herhaalde zoon van Romelias, die een indringer was van geringe afkomst.
- voetnoot6)
- Zij willen Juda afscheuren van het huis van David en het naar zich toehalen. De zoon van Tabeël is overigens (evenals Tabeël zelf) onbekend, wellicht was hij een Syrisch legeroverste. Bemerk, hoe de profeet, door God voorgelicht, hunne geheime plannen blootlegt.
- voetnoot7)
- Hun plan zal niet gelukken want niet om het huis van David te verdelgen, maar alleen om Juda te tuchtigen, had God hun volmacht geschonken.
- voetnoot8)
- Damascus zal de hoofdstad blijven van Syrië alleen en Rasin zal als koning over Syrië en niet over Juda heerschen. En nog vijf en zestig enz.: dit werd vervuld, toen Asarhaddon vreemde volksplantingen in Ephraïm of Israël deed wonen; vgl. IV Reg. XVII 24; I Esdr. IV 2. Waarschijnlijk behooren deze laatste woorden te staan achter v. 9a, waar van Ephraïm hetzelfde herhaald wordt als hier van Syrië gezegd is.
- voetnoot9)
- Niet blijven, d.i. niet standhouden. Van hun geloof aan Gods woord is hun heil afhankelijk; bijgevolg dreigt het gevaar niet van Rasin of Phaceë, maar van hun ongeloof, van hun afval van Jehova.
- voetnoot10)
- Een wonderteeken, welk dan ook, ter bevestiging van Gods belofte in v. 7.
- voetnoot11)
- De booswicht huichelt eerbied voor God; doch zijn zondig geweten was beducht voor eene openbaring van Gods almacht in een wonderteeken; bovendien zou het vragen van zulk een teeken hem verbonden hebben om aan zijne afgoden te verzaken en den steun der Assyriërs niet in te roepen. Den Heer beproeven is zijne macht zonder voldoende reden op de proef stellen; zie Deut. VI 16.
- voetnoot12)
- En hij, Isaias, zeide. Achaz en zijn huis, het koninklijk geslacht van David, zijn niet slechts aan Isaias, maar ook aan Jehova tot last, want hun halsstarrig ongeloof is een voortdurende uitdaging van Gods lankmoedigheid. Bemerk, dat de profeet zich thans richt tot het huis van David.
- voetnoot13)
- Daarom, omdat Achaz weigert een wonderteeken te vragen, zal de Heer zelf zulk een teeken bepalen, en niet meer aan Achaz alleen, doch aan ulieden, d.i. aan het thans met den ondergang bedreigde huis van David, een teeken, zooals aan Achaz was voorgesteld, een bovennatuurlijk wonderteeken geven, ten bewijze dat het huis van David thans niet zal worden uitgeroeid. Het teeken is de bovennatuurlijke geboorte van den Messias, de Spruit uit den wortel Jesse (XI 1), d.i. uit het geslacht, van David; want de Maagd zal, maagd blijvend, ontvangen en eenen Zoon baren. Die Zoon is volgens de uitspraak van den H. Geest Matth. I 23 de Zaligmaker der wereld, geboren uit de H. Maagd Maria. Ook volgens den samenhang der profetie kan niemand anders dan de Messias bedoeld zijn, gelijk uit het vervolg voortdurend klaarblijkelijker wordt. Zie VIII 8-10; IX 6 enz. De Maagd (Hebr. en Septuag. met het bepalend lidwoord) is derhalve de allerheiligste Moeder Gods, die sedert de belofte van het paradijs hier voor het eerst uitdrukkelijk genoemd wordt. Zijn naam zal genoemd worden Emmanuel (Hebr.: ‘zij zal zijnen naam noemen’ enz.): iemands naam noemen beteekent naar Hebr. spraakgebruik, dat de hoedanigheid door dien naam uitgedrukt aan dien persoon zal eigen zijn; zoo is de Zaligmaker der wereld, Jesus Christus, waarlijk Emmanuel, dat God met ons beteekent, want door het geheim der menschwording is zijne Godheid met de menschelijke natuur in éénen persoon vereenigd en werd God met de menschen verzoend.
- voetnoot14)
- De vertaling al weet hij v. 15 drukt de opvatting uit van den H. Hiëronymus: Ofschoon Emmanuel de goddelijke wijsheid bezit en de volmaakte kennis heeft van goed en kwaad, zal hij toch in zijne kinderjaren naar de wijze der kinderen met boter en honig gevoed worden. Doch boter (Hebr.: ‘geronnen melk’, nog heden in het Oosten het voedsel van herdersvolken) en honig van wilde bijen eten is volgens v. 20-22 het teeken van het reeds voltrokken godsgericht over het van zijne inwoners verlaten land, waarin voor de rondtrekkende kudden gras in overvloed gevonden wordt. Vervolgens kan het Hebr. ledaʽto (Vulg. ut sciat) of als doelaanwijzend opdat hij wete of wel als tijdbepalend wanneer hij weet genomen worden. Volgens de eerste beteekenis wordt van Emmanuel gezegd, dat hij in het land Israël armelijk zal opgroeien; want vóór zijne geboorte zal het land verwoest en het huis van David kroon en schepter verloren hebben v. 16; dat armoedig leven nu moet Emmanuel leiden, opdat hij wete - wat Achaz toonde niet te weten - het kwaad te verwerpen enz., m.a.w. opdat hij in zich zelven ondervinde met welke zwarigheden de beoefening der deugd is verbonden; immers ‘alhoewel hij de Zoon van God was, leerde Hij, uit hetgeen hij leed, de gehoorzaamheid’ Hebr. V 8. - Anderen nemen die uitdrukking als tijdbepalend. Volgens hen ziet de profeet Emmanuel in den geest thans reeds geboren worden en stelt hij zijne geboorte als uitgangspunt om den tijd der weldra volgende gebeurtenissen te bepalen: in den tijd waarop het kind het kwaad weet te verwerpen enz., d.i. tot de jaren der onderscheiding van goed en kwaad zal zijn gekomen (vgl. Deut. I 39; Jon. IV 11), zal het boter en honig eten, d.i. een armoedig leven leiden; want nog eer die tijd zal zijn gekomen, zal het land van Israël, dat gij, o Achaz, verfoeit om wille der beide koningen, die zich daar gelegerd hebben (v. 2), door vijanden verwoest en van zijne inwoners verlaten zijn. In dit verwoeste land van Israël ziet de profeet den kleinen Emmanuel armelijk opgroeien, zooals inderdaad te Nazareth van Galilea geschied is.
- voetnoot15)
- Aankondiging van het strafgericht over Juda tot straf van Achaz' ongeloof. Hebr.: ‘Brengen zal de Heer... den koning van Assur’, met nadruk aan het einde van het vers. Hem, wiens hulp Achaz thans inriep, zal Jehova zenden om hunnen afval te straffen. Zie II Par. XXVIII 20, 21.
- voetnoot16)
- Het tusschen Assyrië en Egypte gelegen Juda zal herhaaldelijk het strijdveld worden der om de opperheerschappij kampende wereldrijken. Assyrië was aan bijen even rijk als het moerassige Egypte geplaagd werd door vliegen. De Heer zal hen toefluiten (zie V 26), opdat zij komen en zich verzamelen; want op een wenk van den Almachtige zullen die volken beurtelings Juda komen tuchtigen. In v. 19 gaat de beeldspraak voort en schildert de profeet hoe die machtige vijanden het geheele land in al zijne deelen zullen bemachtigen en bezetten.
- voetnoot17)
- Juda, als een persoon voorgesteld, zal van zijne haren, het zinnebeeld der mannelijke kracht, beroofd en onteerd, d.i. leeggeplunderd en ontvolkt worden. Het haar der voeten is een Hebr. uitdrukking voor het schaamhaar; zie XXXVI 12. Het scheermes, de koning van Assyrie met zijne legermacht, heet gehuurd, omdat Achaz Assur's hulp voor geld gekocht had. De stroom is de Euphraat.
- voetnoot18)
- Eigenlijk: ‘eene koe (het jong) van runderen’. De profeet schildert den toestand des lands na de verwoesting en de wegvoering der bevolking.
- voetnoot19)
- Het weinige vee, dat is overgebleven, vindt in het ontvolkte en onbebouwde land voedsel in overvloed, en zal derhalve melk en boter geven meer dan genoeg om de weinige achterblijvende huisgezinnen te voeden.
- voetnoot20)
- Kostbare, edele wijnstokken.
- voetnoot21)
- Om te jagen op het wild, dat in die wildernis welig tiert.
- voetnoot22)
- De zin is: Wat betreft de voorheen zorgvuldig bebouwde wijnbergen, daar laat men, bij gebrek aan volk, het onkruid welig opschieten, en groot en klein vee grazen.