Caput IV.
Hoofdstuk IV.
De echtelooze vrouwen (v. 1). Het gereinigde en beschermde Sion (v. 2-6).
1. Et apprehendent septem mulieres virum unum in die illa, dicentes: Panem nostrum comedemus, et vestimentis nostris operiemur: tantummodo invocetur nomen tuum super nos, aufer opprobrium nostrum. |
1. En grijpen zullen zeven vrouwen naar éénen man te dien dage, zeggende: Ons eigen brood zullen wij eten en met ons eigen gewaad zullen wij ons kleeden; alleen worde uw naam over ons genoemd; neem onzen smaad wegGa naar voetnoot1)! |
2. In die illa erit germen Domini in magnificentia, et gloria, et fructus terrae sublimis, et exsultatio his, qui salvati fuerint de Israel. |
2. Te dien dage zal de spruit des Heeren in luister zijn en in heerlijkheid, en de vrucht des lands verheven, en een jubel voor hen, die behouden zullen zijn van IsraëlGa naar voetnoot2). |
| |
3. Et erit: Omnis qui relictus fuerit in Sion, et residuus in Jerusalem, sanctus vocabitur, omnis qui scriptus est in vita in Jerusalem. |
3. En het zal zijn: al wie achtergebleven is in Sion en overig is in Jerusalem, zal heilig heeten, al wie opgeschreven is ten leven in JerusalemGa naar voetnoot3), |
4. Si abluerit Dominus sordes filiarum Sion, et sanguinem Jerusalem laverit de medio ejus in spiritu judicii, et spiritu ardoris. |
4. als de Heer de onreinheden der dochteren van Sion afgewasschen en de bloedvlekken van Jerusalem weggevaagd zal hebben uit zijn midden door den geest des gerichts en den geest des vuurgloedsGa naar voetnoot4). |
5. Et creabit Dominus super omnem locum montis Sion, et ubi invocatus est, nubem per diem, et fumum et splendorem ignis flammantis in nocte: super omnem enim gloriam protectio. |
5. En scheppen zal de Heer over alle plaats van den berg Sion, en waar Hij wordt aangeroepen, een wolk des daags en rook, en glans van vlammend vuur des nachtsGa naar voetnoot5); want over de gansche heerlijkheid zal beschutting zijn. |
6. Et tabernaculum erit in umbraculum diei ab aestu, et in securitatem, et absconsionem a turbine, et a pluvia. |
6. En eene tent zal er zijn tot schaduw des daags voor hitte, en tot beveiliging en schuilplaats voor onweder en voor regenGa naar voetnoot6). |
|
-
voetnoot1)
- Dit vers behoort bij het vorige hoofdstuk. In de ontvolkte stad zal het gebrek aan mannen (III 25, 26) zoo groot zijn, dat zeven, d.i. vele, vrouwen zich te gelijk zullen opdringen aan eenen man, om zijnen naam te dragen, d.i. met hem te huwen. Zij willen afstand doen van haar recht op voeding en kleeding (vgl. Exod. XXI 10), om den smaad te ontgaan, van ongehuwd te blijven.
-
voetnoot2)
- De profeet richt thans den blik in de verre toekomst. Hij stelt den luister en de heerlijkheid des Heeren in scherpe tegenstelling met den diep vernederden menschelijken trots (vgl. II 11, 17). Die vernedering zal het betere deel van Israël opwekken tot boete, welke de weg is tot verlossing (I 27). Deze echter zal eerst volle werkelijkheid worden door het optreden van den Messias, wiens dag of verschijning hier voorspeld wordt. Hem geeft Isaias hier den eigennaam van spruit des Heeren (zie Jer. XXIII 5; XXXIII 15; Zach. III 8; VI 12), omdat de Heer den Messias als een spruit zal doen opschieten uit den wortel van Jesse, zie XI 1; Hij wordt de spruit des Heeren geheeten om zijne innige betrekking tot den Heer (want Hij is de waarachtige Zoon van God). Verder wordt Hij de vrucht des lands genoemd, omdat Hij naar zijn menschelijke natuur uit den grond van het heilige land, uit het zaad van David zal opspruiten. Na en door het volbrachte werk der verlossing zal Hij in luister enz. zijn en zijne heerlijkheid mededeelen aan het door Hem verloste volk; dit laatste zegt de grondtekst duidelijker: ‘en de vrucht des lands zal ten sieraad en ten pronk zijn voor wie van Israël ontkomen zijn’. Deze heeten in het volgende vers de overblijfselen van Sion en Jerusalem, te weten ‘naar de verkiezing der genade’ Rom. XI 5.
-
voetnoot3)
-
Heilig, d.i. Gode toegewijd en geheiligd door de rechtvaardigmaking Jerusalem is het Rijk van den Messias; als burger dier stad wordt men opgeschreven door het H. Doopsel ten eeuwigen leven.
-
voetnoot4)
-
De bloedvlekken, zie I 15. Door den geest des gerichts, want door het gericht, waarin de geest Gods werkzaam is, zal Jerusalem worden gereinigd, zie I noot 23; door den vuurgloed zal het schuim van het edele metaal worden afgescheiden. Het strafgericht over de tegenwoordige zonden van Jerusalem's burgers, inzonderheid van de vrouwen, (de dochteren van Sion) is de noodzakelijke voorbereiding en de weg tot de geestelijke verlossing van Israël.
-
voetnoot5)
-
Waar hij wordt aangeroepen, Hebr.: ‘en over zijne (Sion's) verzamelingen’, d.i. over alle volken, die, volgens II 2-4, naar Sion bijeenkomen ter vereering van God. De profeet zinspeelt op de wonderbare kolom, die Israël geleidde door de woestijn (Exod. XIII 21): des daags een wolk en rook, d.i. een wolk uit rook bestaande, en des nachts een vlammend vuur. Dat zinnebeeld van Gods tegenwoordigheid, dat de verbondstent bedekte (Num. IX 15) en op de vleugels der Cherubijnen boven de ark rustte, zal de Heer scheppen, door zijne almacht uitbreiden over alle plaats van den berg Sion, die hier (vgl. II 2, 3) het Rijk Gods van het Nieuwe Verbond beteekent. Dat zinnebeeld werd inderdaad volle werkelijkheid door de tegenwoordigheid van het menschgeworden Woord in het allerheiligste Sacrament op alle plaats der wereld.
-
voetnoot6)
-
Want, eene nadere verklaring dier beschermende tegenwoordigheid des Heeren. Over de gansche heerlijkheid, d.i. over het geheele Rijk, waarin Gods heerlijkheid zich openbaart, zal beschutting zijn, te weten een tent, die beschutting geeft en eene schuilplaats biedt. Hitte en onweder beteekenen de vijandelijke aanvallen, die het Rijk Gods en zijne burgers hebben te verduren.
|