De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||
Caput III.
|
1. Ecce enim dominator Dominus exercituum auferet a Jerusalem, et a Juda validum et fortem, omne robur panis, et omne robur aquae: | 1. Want zie, de Opperheer, de Heer der heerscharen, zal van Jerusalem en van Juda wegnemen den machtige en sterke, allen steun des broods en allen steun des watersGa naar voetnoot1), |
2. Fortem, et virum bellatorem, judicem, et prophetam, et ariolum, et senem: | 2. den sterke en den krijgsman, den rechter en den profeet en den waarzegger en den oudste, |
3. Principem super quinquaginta, et honorabilem vultu, et consiliarium, et sapientem de architectis, et prudentem eloquii mystici. | 3. den hoofdman over vijftig en den aanzienlijke en den raadsman en den bekwame onder de bouwmeesters en den bedrevene in geheimzinnige spreukenGa naar voetnoot2). |
4. Et dabo pueros principes eorum, et effeminati dominabuntur eis. Eccles. X 16. | 4. En knapen zal Ik hun geven tot vorsten en verwijfden zullen over hen gebiedenGa naar voetnoot3). |
5. Et irruet populus, vir ad virum, et unusquisque ad proximum suum: tumultuabitur puer contra senem, et ignobilis contra nobilem. | 5. En aanstormen zal het volk, man tegen man en ieder tegen zijn naaste, de knaap zal tegen den grijsaard opstaan en de geringe tegen den edeleGa naar voetnoot4). |
6. Apprehendet enim vir fratrem suum domesticum patris sui: Vestimentum tibi est, princeps esto noster, ruina autem haec sub manu tua. | 6. Want de man zal zijnen broeder aanklampen, den huisgenoot zijns vaders: Gij hebt een kleed, wees onze vorst, en die puinhoop zij onder uwe hand. |
7. Respondebit in die illa, dicens: Non sum medicus, et in domo mea non est panis, neque vestimentum: | 7. Hij zal antwoorden te dien dage, zeggende. Ik ben geen heelmeester en in mijn huis is brood noch kleed; |
[pagina 33]
nolite constituere me principem populi. | stelt mij niet aan tot vorst des volksGa naar voetnoot5). |
8. Ruit enim Jerusalem, et Judas concidit: quia lingua eorum et adinventiones eorum contra Dominum, ut provocarent oculos majestatis ejus. | 8. Want Jerusalem stort in en Juda valt ineen, dewijl hunne tong en hunne ondernemingen tegen den Heer zijn om te tarten de oogen zijner majesteitGa naar voetnoot6). |
9. Agnitio vultus eorum respondit eis: et peccatum suum quasi Sodoma praedicaverunt, nec absconderunt: vae animae eorum, quoniam reddita sunt eis mala. | 9. Het voorkomen van hun gelaat zal hun antwoorden, en hunne zonde verkondigen zij luid als Sodoma en zij verhelen haar niet; wee over hunne ziel, want met onheilen wordt het hun vergoldenGa naar voetnoot7). |
10. Dicite justo quoniam bene, quoniam fructum adinventionum suarum comedet. | 10. Zegt den rechtvaardige, dat het hem wel zal gaan, dat hij de vrucht zijner ondernemingen eten zal. |
11. Vae impio in malum: retributio enim manuum ejus fiet ei. | 11. Wee den goddelooze, ten kwade, want het loon zijner handen zal hem geworden! |
12. Populum meum exactores sui spoliaverunt, et mulieres dominatae sunt eis. Popule meus, qui te beatum dicunt, ipsi te decipiunt, et viam gressuum tuorum dissipant. | 12. Mijn volk hebben zijne dwingelanden geplunderd, en vrouwen hebben hen beheerscht! Mijn volk, die u gelukkig noemen, zij bedriegen u, en het pad uwer schreden wroeten zij omGa naar voetnoot8)! |
13. Stat ad judicandum Dominus, et stat ad judicandos populos. | 13. Gereed staat de Heer om te richten, en gereed staat Hij om de volken te richtenGa naar voetnoot9). |
14. Dominus ad judicium veniet cum senibus populi sui, et principibus ejus: vos enim depasti estis | 14. De Heer zal ten gerichte komen met de oudsten zijns volks en diens vorsten; want gij, gij hebt |
[pagina 34]
vineam, et rapina pauperis in domo vestra. | den wijngaard afgeweidGa naar voetnoot10), en de roof des armen is in uw huis. |
15. Quare atteritis populum meum, et facies pauperum commolitis, dicit Dominus Deus exercituum? | 15. Waarom vertrapt gij mijn volk en verwondt gij het aangezicht der armen, zegt de Heer, de God der heerscharen? |
16. Et dixit Dominus: Pro eo quod elevatae sunt filiae Sion, et ambulaverunt extento collo, et nutibus oculorum ibant, et plaudebant, ambulabant pedibus suis, et composito gradu incedebant: | 16. En de Heer zeideGa naar voetnoot11): Dewijl de dochteren van Sion trotsch zijn en rondwandelen met uitgestrekten hals en met lonkende oogen voorttreden en rinkelen, trippelen met haar voeten, en met gemaakten tred voortschrijdenGa naar voetnoot12), |
17. Decalvabit Dominus verticem filiarum Sion, et Dominus crinem earum nudabit. | 17. daarom zal de Heer den schedel der dochteren van Sion kaal maken en zal de Heer haren haardos afsnijden. |
18. In die illa auferet Dominus ornamentum calceamentorum, et lunulas, | 18. Te dien dage zal de Heer wegnemenGa naar voetnoot13) den tooi van het schoeisel en de maantjesGa naar voetnoot14) |
19. Et torques, et monilia, et armillas et mitras, | 19. en de halsketens en de snoeren en de armbanden en de kapsels |
20. Et discriminalia, et periscelidas, et murenulas, et olfactoriola, et inaures, | 20. en de haarspelden en de voetketentjesGa naar voetnoot15) en de gordels en de reukfleschjes en de oorhangers |
21. Et annulos, et gemmas in fronte pendentes, | 21. en de ringen en de op het voorhoofd hangende juweelen |
22. Et mutatoria, et palliola, et linteamina, et acus, | 22. en de feestgewaden en de manteltjes en de omslagdoeken en de doekspelden |
23. Et specula, et sindones, et vittas, et theristra. | 23. en de spiegels en de halsdoeken en de haarbanden en de zomersjalen. |
24 Et erit pro suavi odore foetor, et pro zona funiculus, et pro cri- | 24. En in plaats van aangenamen geur zal er stank zijn en in plaats van den gordel een strik en in |
[pagina 35]
spanti crine calvitium, et pro fascia pectorali cilicium. | plaats van krullend haar kaalhoofdigheid en in plaats van borstlinten een boetezakGa naar voetnoot16). |
25. Pulcherrimi quoque viri tui gladio cadent, et fortes tui in proelio. | 25. Ook uwe schoonste mannen zullen door het zwaard vallen, en uwe helden in den krijgGa naar voetnoot17). |
26. Et moerebunt atque lugebunt portae ejus, et desolata in terra sedebit. | 26. En treuren en weeklagen zullen hare poorten, en eenzaam zal zij ter aarde nederzittenGa naar voetnoot18). |
- voetnoot1)
- Want geeft reden, waarom het vertrouwen op menschelijke steunsels ijdel is (II 22). Deze bedreiging paste vooral in die tijden van welvaart onder Joatham. Den machtige en sterke, Hebr.: ‘staf en steun’, d.i. alles wat tot steun des levens dient. Gebrek aan brood en water, aan de noodzakelijkste levensbehoeften zal er zijn, b.v. bij de belegering van Jerusalem door de Assyriërs, later door de Chaldeërs; vgl. Thren. II 12, 20.
- voetnoot2)
- De profeet somt dooreen allen op, die naar de schatting des volks in oorlog of vrede aan het gemeenebest ten steun zijn. Bouwmeesters werden door de Chaldeëers medegevoerd IV Reg. XXIV 14; Jer. XXIV 1. Den bedrevene enz., d.i. sluwe waarzeggers en bezweerders.
- voetnoot3)
- Knapen niet zoozeer om hun leeftijd, als wel om hunne kortzichtigheid; zoodanige gebieders, die de ondergang zijn van den staat; vgl. Eccles. X 16.
- voetnoot4)
- Door onderlinge verdeeldheid, burgeroorlog, oproer en verachting van het gezag zal het gemeenebest onvermijdelijk ten gronde gaan.
- voetnoot5)
- Een sprekend voorbeeld, hoe arm aan bezittingen en begaafdheden Juda zal worden te dien dage, d.i. op den wraakdag des Heeren: wie nog een kleed heeft, wordt aanzienlijk geacht en bekwaam om het roer van den diep vervallen staat (daarom een puinhoop geheeten) in handen te nemen. Den huisgenoot zijns vaders, d.i. nog bij zijn vader inwonende, Hebr. ‘in het huis zijns vaders’, waar broeders, die een eigen huisgezin hebben, bijeenkomen. Ik ben geen heelmeester (een nieuw beeld) om de diepe wonden van het maatschappelijk lichaam te genezen.
- voetnoot6)
- Met recht sprak gene van een puinhoop, want enz. De oogen enz., want Jehova woonde in hun midden.
- voetnoot7)
- Indien zij in hunne onbeschaamdheid vragen, waarom die straf over hen komt, zal het voorkomen van hun gelaat, waarop hunne zonden te lezen staan, hun antwoorden. Zie over hunne onbeschaamdheid als Sodoma Gen. XIX 5, 9. Want met onheilen enz., Hebr.: ‘want zij berokkenen zich zelven onheil’, door Gods wraak over zich af te trekken.
- voetnoot8)
- De dwingelanden zijn hier de slechte leidslieden van Juda, aan wie de profeet (v. 12-15) hunne straf aankondigt. Vol medelijden met het mishandelde volk noemt hij het tweemaal mijn volk. Vrouwen spanden met hunne mannen samen. Die u gelukkig noemen, zijn de valsche profeten. Het pad van Gods geboden, waarop gij uwe schreden moest zetten, wroeten zij om, d.i. maken het onbegaanbaar; alzoo voeren zij het volk op dwaalwegen.
- voetnoot9)
- M.a.w. de rechter aller volken zal ook de rechter zijn dier schuldige leidslieden.
- voetnoot10)
- Want gij, gesteld tot bewakers van mijnen wijngaard, d.i. van het uitverkoren volk (Ps. LXXIX 9), gij hebt dien afgeweid, Hebr. ‘vernield’.
- voetnoot11)
- Aankondiging van het gericht over de vrouwen van Jerusalem om haren hoogmoed, hare wulpschheid en weelde.
- voetnoot12)
- Uit behaagzucht rinkelen zij met de voetringen, die zij trippelend tegen elkander stooten. Voetringen van goud of zilver worden nog heden gedragen door dansende vrouwen in het Oosten.
- voetnoot13)
- De pronkzucht en de weelde dier aanzienlijke vrouwen wordt thans geschilderd door de opsomming harer sieraden, waarvan zij zich op den wraakdag des Heeren willens of onwillens zullen ontdoen. De vertaling en verklaring dier sieraden loopt ver uit elkander, daar de gebruiken der Hebreërs in dit opzicht slechts bij gissing bekend zijn.
- voetnoot14)
- Sieraden in den vorm van maantjes droeg men aan den hals; ze werden dikwerf uit bijgeloof als voorbehoedmiddelen gebezigd; zie Judic. VIII 21, 26.
- voetnoot15)
- Welke aan genoemde voetringen waren vastgemaakt en ze onderling verbonden; hiermede rinkelend trippelden zij voort enz., zooals in v. 16 gezegd is.
- voetnoot16)
- De strik der gevangenschap; kaalheid ten gevolge van vijandelijke mishandeling. Boetezak, zie Joël I noot 14.
- voetnoot17)
- Als arme weduwen zullen zij achterblijven.
- voetnoot18)
- Bedoeld is Sion, de moeder dier weduwen, die met haar treuren zal. Hare poorten, waar die aanzienlijke mannen vergaderden, zullen weeklagen.