De heilige boeken van het oude verbond. Deel 6. De profetie van Isaias. De profetie van Jeremias. De profetie van Ezechiël. De profetie van Daniël
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||
Eerste boek.Caput II.
|
1. Verbum, quod vidit Isaias, filius Amos, super Juda et Jerusalem. | 1. Het woord, dat Isaias, de zoon van Amos, gezien heeft aangaande Juda en JerusalemGa naar voetnoot1). |
2. Et erit in novissimis diebus praeparatus mons domus Domini in vertice montium, et elevabitur super colles, et fluent ad eum omnes gentes. Mich. IV 1. | 2. En in de laatste dagen zal de berg van het huis des Heeren gevestigd zijn op de kruin der bergen, en hij zal zich verheffen boven de heuvelen; en alle natiën zullen tot hem stroomen. |
3. Et ibunt populi multi, et dicent: Venite et ascendamus ad montem Domini, et ad domum Dei Jacob, et docebit nos vias suas, et ambulabimus in semitis ejus: quia de Sion exibit lex, et verbum Domini de Jerusalem. | 3. En vele volkeren zullen komen en zeggen: Komt en laat ons opgaan naar den berg des Heeren en naar het huis van Jacob's God; en Hij zal ons onderwijzen in zijne wegen, en wij zullen wandelen op zijne paden; want van Sion zal uitgaan de wet en des Heeren woord van Jerusalem. |
4 Et judicabit gentes, et arguet populos multos: et conflabunt gladios suos in vomeres, et lanceas suas in falces: non levabit gens contra gentem gladium, nec exercebuntur ultra ad proelium. | 4. En Hij zal de natiën richten en recht spreken over vele volken; en zij zullen hunne zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hunne lansen tot sikkels; niet meer zal volk tegen volk het zwaard verheffen en niet langer zullen zij zich oefenen ten krijgGa naar voetnoot2). |
5. Domus Jacob venite, et ambulemus in lumine Domini. | 5 Huis van Jacob, komt en wandelen wij in het licht des HeerenGa naar voetnoot3). |
[pagina 30]
6. Projecisti enim populum tuum domum Jacob: quia repleti sunt ut olim, et augures habuerunt ut Philisthiim, et pueris alienis adhaeserunt. | 6. Want verworpen hebt Gij uw volk, het huis van Jacob, omdat zij vol zijn gelijk weleer, en wichelaars hebben gelijk de Philistijnen, en vreemde kinderen aanhangenGa naar voetnoot4). |
7. Repleta est terra argento et auro: et non est finis thesaurorum ejus: | 7. Vol is het land van zilver en goud, en er is geen einde aan zijne schatten; |
8. Et repleta est terra ejus equis: et innumerabiles quadrigae ejus. Et repleta est terra ejus idolis: opus manuum suarum adoraverunt, quod fecerunt digiti eorum. | 8. en vol is zijn land van rossen en ontelbaar zijn zijne strijdwagensGa naar voetnoot5); en vol is zijn land van afgoden: het werk hunner handen aanbidden zij, hetgeen hunne vingeren gemaakt hebben. |
9. Et incurvavit se homo, et humiliatus est vir: ne ergo dimittas eis. | 9. En de mensch buigt zich neder en de man vernedert zich; vergeef het hun dus nietGa naar voetnoot6)! |
10. Ingredere in petram, et abscondere in fossa humo a facie timoris Domini, et a gloria majestatis ejus. | 10. Ga binnen in de rotskloof en verberg u in de aardgroeven voor het aanschijn van de verschrikking des Heeren en voor de heerlijkheid zijner majesteitGa naar voetnoot7)! |
11. Oculi sublimes hominis humiliati sunt, et incurvabitur altitudo virorum: exaltabitur autem Dominus solus in die illa. | 11. De trotsche oogen des menschen worden vernederd en neergebogen wordt de hoogheid der mannen, maar verheven de Heer alleen te dien dageGa naar voetnoot8). |
12. Quia dies Domini exercituum super omnem superbum et excelsum, et super omnem arrogantem: et humiliabitur. | 12. Want er is een dagGa naar voetnoot9) van den Heer der heerscharen over al wie trotsch en hoogmoedig en over al wie vermetel is, en vernederd zal hij worden: |
[pagina 31]
13. Et super omnes cedros Libani sublimes, et erectas, et super omnes quercus Basan. | 13. en over alle cederen van den Libanon, de verhevene en rijzige, en over alle elken van Basan |
14. Et super omnes montes excelsos, et super omnes colles elevatos. | 14. en over alle hooge bergen en over alle verheven heuvelen |
15. Et super omnem turrim excelsam, et super omnem murum munitum, | 15. en over allen hoogen toren en over allen versterkten muur |
16. Et super omnes naves Tharsis, et super omne, quod visu pulchrum est. | 16. en over alle Tharsis-schepenGa naar voetnoot10) en over alles wat er schoons te zien is. |
17. Et incurvabitur sublimitas hominum, et humiliabitur altitudo virorum, et elevabitur Dominus solus in die illa: | 17. En neergebogen zal worden de trots der menschen en vernederd de hoogmoed der mannen, en verheven de Heer alleen te dien dage. |
18. Et idola penitus conterentur. | 18. En de afgoden zullen geheel en al vermorzeld worden! |
19. Et introibunt in speluncas petrarum, et in voragines terrae a facie formidinis Domini, et a gloria majestatis ejus, cum surrexerit percutere terram. | 19. En men zal ingaan in rotsspelonken en in aardholen voor het aanschijn van de verschrikking des Heeren en voor de heerlijkheid zijner majesteit, wanneer Hij zal opstaan om de aarde te slaan. |
20. In die illa projiciet homo idola argenti sui, et simulacra auri sui, quae fecerat sibi ut adoraret, talpas et vespertiliones. | 20. Te dien dage zal de mensch de afgoden van zijn zilver wegwerpen en de beelden van zijn goud, welke hij zich gemaakt had om te aanbidden: mollen en vledermuizenGa naar voetnoot11) |
21. Et ingredietur scissuras petrarum, et in cavernas saxorum a facie formidinis Domini, et a gloria majestatis ejus, cum surrexerit percutere terram. | 21 En hij zal binnentreden in de rotsspleten en in de steengroeven voor het aanschijn van de verschrikking des Heeren en voor de heerlijkheid zijner majesteit, wanneer Hij zal opstaan om de aarde te slaan |
22. Quiescite ergo ab homine, cujus spiritus in naribus ejus est, quia excelsus reputatus est ipse. | 22. Laat af dan van den mensch, wiens adem in zijne neusgaten is, want verheven wordt hij geachtGa naar voetnoot12)! |
- voetnoot1)
- Dit opschrift (zie I 1) betreft alleen de hier volgende eerste reeks profetieën (II-V), welke zeer waarschijnlijk zijn uitgesproken gedurende de regeering van Joatham. Onder dien vorst genoot Juda welvaart, ten gevolge van den langdurigen vrede, en vergat het, zooals gewoonlijk, God in allerlei uitspattingen en misdrijven. De reeks begint (II 2-5) en eindigt (IV 2-6) met het verheerlijkte Sion. Tusschen deze twee lichtpunten plaatst de profeet den donkeren achtergrond van zedelijke en godsdienstige verdorvenheid, welke om wraak ten hemel riep. Dit tafereel wordt ten slotte (V) samengevat in het lied van den wijngaard.
- voetnoot2)
- Zie de aanteekeningen op Mich. IV 1-3, waar deze profetie van Sion's verheerlijking bijna woordelijk gevonden wordt. Waarschijnlijk heeft Isaias ze ontleend aan zijnen tijdgenoot Micheas, bij wien zij nauwer in het redeverband sluit.
- voetnoot3)
- Welaan, mijn volk, dat tot een zoo heerlijke toekomst zijt voorbestemd, laat ons door getrouwheid aan de wet en aan de openbaring (het licht) des Heeren ons daartoe voorbereiden. Want (v. 6, volg.) thans zijt gij die toekomst geheel en al onwaardig.
- voetnoot4)
- De profeet wendt zich tot God. Want verworpen, d.i. Gij staat gereed uw volk te verwerpen, omdat zij vol zijn van misdaden gelijk weleer in de woestijn, Hebr. ‘omdat zij vervuld zijn van het Oosten’, d.i. van Oostersch bijgeloof; deze lezing past goed bij het volgende: en wichelaars hebben gelijk de Philistijnen in het Westen. Vreemde kinderen enz., d.i. met uitlandsche volken verbonden sluiten, meer op hen dan op Jehova vertrouwend en zich blootstellend aan het gevaar van afgoderij.
- voetnoot5)
- Het opeenhoopen van schatten en het vermenigvuldigen van strijdrossen en wagens was verboden in Deut. XVII 16, 17; het geschiedde, omdat het geloof in en het vertrouwen op Jehova verdwenen waren: vgl. Ps. XIX 8; XLIII 4-7; Mich. V 10.
- voetnoot6)
- De mensch, Gods evenbeeld, de man, geboren om te heerschen, werpt zich neer voor stomme beelden, voor zijn eigen maaksel. Vergeef het niet, d.i. laat het niet ongewroken, eene ontboezeming van Isaias' ijver voor Gods eer.
- voetnoot7)
- De profeet ziet het wraakgericht (de verschrikking) des Heeren naderen en roept den zondaars toe, zich zoo mogelijk te verschuilen.
- voetnoot8)
- Te dien dage, wanneer Gods heerlijkheid zich zal openbaren in het den zondigen mensch vernederende strafgericht.
- voetnoot9)
- Een wraakdag, waarop alle menschelijke trotschheid zal vernederd worden; die hoovaardij wordt geschilderd in de volgende opsomming van al wat in de natuur hoog en verheven en sterk is.
- voetnoot10)
- Groote zeeschepen, zooals die, welke naar Tartessus in Spanje voeren. Zie Jon. I 3; Ps. XLVII noot 8.
- voetnoot11)
- Op den wraakdag zullen zij de ijdelheid hunner afgoden inzien en ze van spijt en schaamte wegwerpen. Die afgoden noemt de profeet spottend mollen enz.; wellicht geleken sommige afgoden daarop of aanbad men in Juda deze of dergelijke dieren in navolging van Egypte en Phenicië. Vgl. Ezech. VIII 10.
- voetnoot12)
- Laat af uw vertrouwen te stellen op den nietigen mensch, wiens leven afhangt van een vluchtigen adem, dien God elk oogenblik kan afsnijden. Want verheven enz. is spottend gezegd; beter wellicht vragenderwijze: Is hij waardig zoo hoog te worden geacht? Dit vers, dat in de Septuagint ontbreekt, werd door den H. Hiëronymus en anderen van den Messias verstaan: Laat af Hem te kwellen en te dooden, want al is Hij mensch, Hij is ook de verheven God. Zijn adem in zijne neusgaten is dan naar Hebr. opvatting het uiterlijk blijk van zijnen toorn tegen zijne haters.