De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLIX.
|
1. Memoria Josiae in compositionem odoris facta opus pigmentarii. IV Reg. XXII 1. | 1. De gedachtenis van Josias is als een mengsel van welriekende geuren uit de hand van den zalfbereiderGa naar voetnoot1). |
2. In omni ore quasi mel indulcabitur ejus memoria, et ut musica in convivio vini. | 2. In elken mondGa naar voetnoot2) is zijne vermelding zoet als honig en als een lied bij het drinkgelag. |
[pagina 565]
3. Ipse est directus divinitus in poenitentiam gentis, et tulit abominationes impietatis. | 3. Hij was [door God] bestemd ter bekeering van het volkGa naar voetnoot3) en nam weg de gruwelen der afgoderij. |
4. Et gubernavit ad Dominum cor ipsius, et in diebus peccatorum corroboravit pietatem. | 4. En hij richtte zijn hart op den Heer en in de dagen der zondaren sterkte hij de vroomheidGa naar voetnoot4). |
5. Praeter David, et Ezechiam, et Josiam, omnes peccatum commiserunt: | 5. Behalve David en Ezechias en Josias bedreven allen zondeGa naar voetnoot5); |
6. Nam reliquerunt legem Altissimi reges Juda, et contempserunt timorem Dei. | 6. want de koningen van Juda verlieten de wet van den Allerhoogste en versmaadden de vreeze GodsGa naar voetnoot6). |
7. Dederunt enim regnum suum aliis, et gloriam suam aliegenae genti. | 7. Zoo leverden zijGa naar voetnoot7) hun rijk over aan anderen en hun roem aan een vreemd volk. |
8. Incenderunt electam sanctitatis civitatem, et desertas fecerunt vias ipsius in manu Jeremiae. IV Reg. XXV 9. | 8. Dezen staken de uitverkoren stad des heiligdomsGa naar voetnoot8) in brand en maakten hare straten eenzaam - vanwege JeremiasGa naar voetnoot9). |
9. Nam male tractaverunt illum, qui a ventre matris consecratus est propheta, evertere, et eruere, et perdere, et iterum aedificare, et renovare. | 9. Want men had hem mishandeld, hem, die reeds in den moederschoot geheiligd was als profeet, om neer te werpen en uit te roeien en te verderven en om wederom op te bouwen en te vernieuwenGa naar voetnoot10). |
10. Ezechiel qui vidit conspectum gloriae, quam ostendit illi in curru Cherubini. Ez. I 4. | 10. Ezechiël zag het visioen van glorie, hem getoond op den wagen der CherubijnenGa naar voetnoot11). |
11. Nam commemoratus est inimicorum in imbre, benefacere illis, qui ostenderunt rectas vias. | 11. En hij gedacht de vijanden in den slagregen, om goeds te zeggen aan hen, die de rechte wegen toondenGa naar voetnoot12). |
[pagina 566]
12. Et duodecim prophetarum ossa pullulent de loco suo: nam corroboraverunt Jacob, et redemerunt se in fide virtutis. | 12. Ook der twaalf profeten gebeente moge uitbotten van hunne rustplaatsGa naar voetnoot13); want zij versterkten Jacob en redden zich zelf door hun deugdelijk geloofGa naar voetnoot14). |
13. Quomodo amplificemus Zorobabel? nam et ipse quasi signum in dextera manu: I Esdr. III 2; Agg. I 1, 14 et II 3, 5, 22, 24, | 13. Hoe zullen wij Zorobabel prijzen? Hij ook toch was als een zegelring aan de rechterhandGa naar voetnoot15). |
14. Sic et Jesum filium Josedec? qui in diebus suis aedificaverunt domum, et exaltaverunt templum sanctum Domino, paratum in gloriam sempiternam. Zach. III 1. | 14. En hoe Jesus, den zoon van Josedec? Zij bouwden in hunne dagen het huisGa naar voetnoot16) en richtten den heiligen tempel op voor den Heer, die bestemd is voor de glorie der eeuwenGa naar voetnoot17). |
15. Et Nehemias in memoria multi temporis, qui erexit nobis muros eversos, et stare fecit portas et seras, qui erexit domos nostras. | 18. Ook Nehemias' gedachtenis is van langen duur; hij trok onze neergeworpen muren op en deed de poorten met hare grendels verrijzen, hij bouwde onze huizen opGa naar voetnoot18). |
16. Nemo natus est in terra qualis | 16. Geen mensch werd er op aarde |
[pagina 567]
Henoch: nam et ipse receptus est a terra. | geboren gelijk aan Henoch; want ook hij werd opgenomen van de aardeGa naar voetnoot19). |
17. Neque ut Joseph, qui natus est homo, princeps fratrum, firmamentum gentis, rector fratrum, stabilimentum populi: Gen. XLI 40 et XLII 3 et XLV 5 et L 20. | 17. Noch ook werd een mensch geboren als Joseph, die de vorst was zijner broeders, de steun zijns volks [, de beheerscher zijner broeders, de stut zijns volksGa naar voetnoot20)]; |
18. Et ossa ipsius visitata sunt, et post mortem prophetaverunt. | 18. en wiens gebeente verzorgd werd [en na zijn dood profeteerdeGa naar voetnoot21)]. |
19. Seth, et Sem apud homines gloriam adepti sunt: et super omnem animam in origine Adam. Gen. IV 25 et V 31. | 19. Seth en Sem verwierven roem onder de menschenGa naar voetnoot22); maar boven al wat leeft verheven is door zijn oorsprong AdamGa naar voetnoot23). |
- voetnoot1)
- Strophe en tegenstrophe VI tellen elk in Hebr. 11 verzen. De strophe (v. 1-10) prijst den laatsten goeden koning, Josias, tegelijk met Jeremias en Ezechiël; de tegenstrophe (v. 11-19) verheerlijkt Job, de kleine profeten, Zorobabel en Jesus Josedec's zoon, alsmede Nehemias, en van de oudste aartsvaders: Henoch, Joseph, Sem, Seth, Enos en Adam. Zoo keert de dichter ten slotte tot zijn aanhef terug. - Naar Hebr. met geringe verbetering luidt v. 1: ‘De naam van Josias is als eene specerij met zout vermengd, het werk van den balsembereider’. Vgl. Exod. XXX 35, XXXI 41; Cant. I 3.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘in den mond’.
- voetnoot3)
- Naar Hebr. met noodige verbetering: ‘Want hij treurde (nechelah - zie Amos VI 6 - voor nachal, d.i. hij erfde) over onze afvalligheid’. Intusschen schijnt de lezing van Gr. en Vulgaat met het oog op II Par. XXIV 32 en 33 boven die van Hebr. te verkiezen.
- voetnoot4)
- Zie IV Reg. XXII en XXIII 1-27; II Par. XXIV en XXV.
- voetnoot5)
- D.i. hier afgoderij, welke zij of zelf bedreven of gedoogden.
- voetnoot6)
- Naar Hebr.: ‘Want van 's Allerhoogsten wet weken af de koningen van Juda, totdat het verderf kwam’. Ook overigens vrome koningen als Asa, Josaphat, Joas, Amasias en Azarias worden gelaakt, omdat zij de hoogten niet opruimden of met heidensche vorsten een verbond sloten.
- voetnoot7)
- Lees naar Hebr.: ‘Daarom gaf Hij (de Allerhoogste, v. 6) hun rijk over’ enz.
- voetnoot8)
- Volgens Hebr.: ‘de stad van den Heilige’. Zie IV Reg. XXIV 10-20, XXV 1-22.
- voetnoot9)
- Vanwege Jeremias. Het Latijn in manu is een Hebraïsme, dat hier ‘vanwege’ beteekent.
- voetnoot10)
- Die reeds.... geheiligd was. Men moet Hebr. vertalen: ‘ofschoon hij.... geheiligd was’. Lees hetgeen volgt naar Hebr.: ‘om uit te roeien, te verbrijzelen, te verdelgen, maar ook om op te bouwen en te planten’. Vgl. voor v. 9 a en b Jer. XXXVIII, voor c en d Jer. I 5.
- voetnoot11)
- Slot van strophe VI. Vgl. Ez. I 4. II 1.
- voetnoot12)
- De Grieksche vertaler las dit vers verkeerd. Hebr. heeft: ‘En ook herdacht hij Job, die de wegen der gerechtigheid bewandelde’. Sommigen houden dezen tekst voor geheel zuiver en verklaren dien door verwijzing naar Ez. XIV 14: ‘Al waren de drie mannen, Noë, Daniël en Job te midden van hetzelve (het land), zij zouden door hunne gerechtigheid (alleen) hun leven redden’. De dichter, zoo zegt men, vervolgde in zijne verheerlijking der vaderen als nevendoel ook de vermelding of opsomming der heilige boeken. Hij kon echter Job, die niet tot Israël's voorvaders behoorde, niet als een der ‘vaderen’ vermelden. Om nu te voorkomen, dat met de vermelding van Job ook die van het Boek Job achterwege zou blijven, prees hij het als een verdienste van Ezechiël, Job genoemd te hebben. Deze redeneering houdt intusschen geen steek. Het blijkt geenszins, dat de dichter het hem toegeschreven bijoogmerk had. Buitendien behoorde Job toch tot de vrome mannen uit het verleden (XLIV 1), die in Israël om hunne trouw aan den waren God als geestelijke vaderen vereerd werden. Eindelijk past het veel beter in den samenhang, dat de dichter in eigen naam Job prijst, dan dat hij hem vermeldt als door Ezechiël herdacht. Men zal daarom met kleine wijziging van Hebr. moeten lezen: ‘En ook Job zal ik herdenken’. De Grieksche vertolker nu las ʾijjob (Job) verkeerd als ʾojêb, d.i. vijand, en vertaalde den (vermoedelijk reeds verschreven en daarom ook geglosseerden) tekst: ‘en hij gedacht den vijand in den slagregen (d.i. vergeleek hem daarmede) en maakte goed de wegen der rechtvaardigheid’ (d.w.z. voorspelde heil aan de rechvaardigen). Vermoedelijk had hij bij de weergave der eerste vershelft Ez. XIII 13 op het oog. Op die foutieve vertaling, door afschrijvers buitendien foutief gecopieerd, berust de lezing der Vulgaat.
- voetnoot13)
- Vgl. Zach. VI 12; Job XIV 7; Is. XI 1. De twaalf (kleine) profeten worden vergeleken met een schijnbaar dooden boomstronk, waaruit nieuwe spruiten ontkiemen. Moge evenzoo de geest en het voorbeeld dier mannen, schoon zij gestorven zijn, mannen van gelijken aard wekken.
- voetnoot14)
- Naar Gr. en Syr. (Hebr. is hier niet volledig): ‘want zij herstelden Jacob (diens volk) en redden hem door het geloof der hope’ (op de Messiaansche toekomst). Vgl. Hebr. XI 1.
- voetnoot15)
- Zie Agg. II 24.
- voetnoot16)
- Zie I Esdr. III 2.
- voetnoot17)
- Zie I Esdr. III 8-10 en V 2 volg. Gelijk v. 12 (zie noot 14) treedt Sirachzoon ook hier op als getuige van de Messiaansche verwachting. Vgl. Agg. II 10.
- voetnoot18)
- Zie II Esdr. II 13-20.
- voetnoot19)
- Zie XLIV 16 en noot 7.
- voetnoot20)
- Hebr. heeft enkel: ‘Werd ooit een man als Joseph geboren?’ Wat de Vulgaat meer heeft is het hierheen verschoven eerste lid van L 1 (zie de betreffende noot) in dubbele vertaling.
- voetnoot21)
- Naar Hebr.: ‘Zelfs ook zijn gebeente werd verzorgd’, d.i. men bewees zelfs aan zijn gebeente eene eere als aan dat van geen ander. Zie Gen. L 23; Exod. XIII 19, XXIV 32. En na zijn dood profeteerde (vgl. XLV III 14) is eene glosse, welker zin wel deze is: Daar overeenkomstig Joseph's voorspelling (Gen. L 23 en 24) de uittocht uit Egypte en de verheffing van zijne overblijfselen plaats had, bewezen deze overblijfselen dat Joseph een waarachtig profeet was.
- voetnoot22)
- Naar Hebr.: ‘Ook Sem en Seth en Enos (worden geprezen)’. Zie Gen. IV 25 en 26, VI 6-8 en X 21.
- voetnoot23)
- Als onmiddeliijk door God geschapen en als stamvader van het menschelijk geslacht.