De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||
Caput XLVII.
|
1. Post haec surrexit Nathan propheta in diebus David. II Reg. XII 1. | 1. Daarna stond Nathan, de profeet, op in de dagen van DavidGa naar voetnoot1). |
2. Et quasi adeps separatus a carne, sic David a filiis Israel. | 2. En gelijk het vet wordt afgescheiden van het vleesch, zoo David van de kinderen van IsraëlGa naar voetnoot2). |
3. Cum leonibus lusit quasi cum agnis: et in ursis similiter fecit sicut in agnis ovium in juventute sua. I Reg. XVII 34. | 3. Met leeuwen speelde hij als met lammeren en evenzoo deed hij met beren als met schapelammetjes in hunne jonkheidGa naar voetnoot3). |
4. Numquid non occidit gigantem, et abstulit opprobrium de gente? I Reg. XVII 46. | 4. Heeft hij niet verslagen den reus en de schande weggenomen van het volk? |
5. In tollendo manum, saxo fundae dejecit exsultationem Goliae: | 5. Hij verhief zijne hand en verdelgde met den slingersteen het gepraal van GoliathGa naar voetnoot4). |
6. Nam invocavit Dominum omnipotentem, et dedit in dextera ejus | 6. Want hij riep den Heer, den Almachtige, aan, en Hij gaf kracht aan zijne rechterhand, om den ster- |
[pagina 557]
tollere hominem fortem in bello, et exaltare cornu gentis suae. | ken krijgsheld neer te vellen en den hoorn zijns volks te verheffenGa naar voetnoot5). |
7. Sic in decem millibus glorificavit eum, et laudavit eum in benedictionibus Domini in offerendo illi coronam gloriae: I Reg. XVIII 7, | 7. Daarom verheerlijkte men hem voor tienduizend en prees hem om de zegeningen des HeerenGa naar voetnoot6) en reikte hem de kroon der glorie. |
8. Contrivit enim inimicos undique et exstirpavit Philisthiim contrarios usque in hodiernum diem: contrivit cornu ipsorum usque in aeternum. | 8. Hij toch verdelgde de vijanden rondom en roeide de vijandige Philistijnen uit tot op den dag van heden; hij verbrijzelde hun hoorn voor altoosGa naar voetnoot7). |
9. In omni opere dedit confessionem Sancto, et Excelso in verbo gloriae. | 9. Bij alles wat hij verrichtte verheerlijkte hij den Heilige en Allerhoogste in woorden van lofprijzing. |
10. De omni corde suo laudavit Dominum, et dilexit Deum, qui fecit illum: et dedit illi contra inimicos potentiam: | 10. Uit geheel zijn hart prees hij [den Heer] en beminde hij God, zijnen Schepper. [En Hij verleende hem macht tegen de vijandenGa naar voetnoot8).] |
11. Et stare fecit cantores contra altare, et in sono eorum dulces fecit modos. | 11. Ook stelde hij zangers op voor het altaar, en door hun zang liet hij liefelijke zangwijzen uitvoeren. |
12. Et dedit in celebrationibus decus, et ornavit tempora usque ad consummationem vitae, ut laudarent nomen sanctum Domini, et amplificarent mane Dei sanctitatem. | 12. En hij omgaf met luister de plechtigheden en regelde de feesttijden ten einde [des levens] toe, opdat zij 's Heeren heiligen naam zouden prijzen en in den morgen Gods heiligheid zouden verheerlijkenGa naar voetnoot9). |
13. Dominus purgavit peccata ipsius, et exaltavit in aeternum cornu ejus: et dedit illi testamentum regni, et sedem gloriae in Israël. II Reg. XII 13. | 13. De Heer zuiverde hem van zijne zondenGa naar voetnoot10) en verhief voor altoos zijn hoorn, en gaf hem het testament des koninkrijksGa naar voetnoot11) en den troon der heerlijkheid in Israël. |
14. Post ipsum surrexit filius sen- | 14. Na hem trad op een wijze |
[pagina 558]
satus, et propter illum dejecit omnem potentiam inimicorum. | zoon, en om zijnentwille wierp Hij alle macht [der vijanden] ter aarde. |
15. Salomon imperavit in diebus pacis, cui subjecit Deus omnes hostes, ut conderet domum in nomine suo, et pararet sanctitatem in sempiternum: quemadmodum eruditus es in juventute tua. III Reg. III 1. | 15. Salomon was koning in dagen van vrede, en God onderwierp hem alle vijanden, opdat hij een huis zou bouwen in zijnen naam en een heiligdom stichten voor altoosGa naar voetnoot12). Hoe verstandig waart gij in uwe jeugd! |
16. Et impletus es, quasi flumen, sapientia, et terram retexit anima tua. III Reg. IV 31. | 16. En vol waart gij, gelijk een stroom, van wijsheid, en uw geest overdekte de aarde; |
17. Et replesti in comparationibus aenigmata: ad insulas longe divulgatum est nomen tuum, et dilectus es in pace tua. | 17. en gij reegt in zinspreuken raadsel aan raadselGa naar voetnoot13); tot de verre eilanden verspreidde zich uwe faam, en bemind werdt gij om uwen vredeGa naar voetnoot14). |
18. In cantilenis, et proverbiis, et comparationibus, et interpretationibus miratae sunt terrae. | 18. Over uwe liederen en spreuken en gelijkenissen en verklaringen stonden verbaasd de landen. |
19. Et in nomine Domini Dei, cui est cognomen, Deus Israel, | 19. En in den naam van den Heere God, die bijgenaamd is Israël 's GodGa naar voetnoot15), |
20. Collegisti quasi aurichalcum aurum, et ut plumbum complesti argentum. III Reg. X 27. | 20. verzameldet gijGa naar voetnoot16) goud als blik en hooptet gij zilver opeen als lood. |
21. Et inclinasti femora tua mulieribus: potestatem habuisti in corpore tuo. | 21. Maar gij keerdet uwe lenden tot de vrouwen - macht hadt gij in uw lichaamGa naar voetnoot17) - |
[pagina 559]
22. Dedisti maculam in gloria tua, et profanasti semen tuum inducere iracundiam ad liberos tuos, et incitari stultitiam tuam, | 22. gij wierpt een smet op uwen roem en ontheiligdet uw zaadGa naar voetnoot18); zoo bracht gij gramschap over uwe kinderen en liet gij u vervoeren door uwe dwaasheid, |
23. Ut faceres imperium bipartitum, et ex Ephraim imperare imperium durum. III Reg. XII 16. | 23. zoodat gij het rijk in tweeën deedt scheuren en uit Ephraïm deedt opstaan het hardnekkige rijkGa naar voetnoot19). |
24. Deus autem non derelinquet misericordiam suam, et non corrumpet, nec delebit opera sua, neque perdet a stirpe nepotes electi sui: et semen ejus, qui diligit Dominum, non corrumpet. | 24. Toch laat God niet af van zijne barmhartigheid, noch vernietigt [of verdelgt] Hij zijne werkenGa naar voetnoot20), noch roeit Hij uit met wortel en tak de nakomelingen van zijnen uitverkorene, noch vernietigt Hij het zaad van wie Hem [, den Heer,] liefheeft. |
25. Dedit autem reliquum Jacob, et David de ipsa stirpe. | 25. Doch Hij lietGa naar voetnoot21) een overblijfsel aan Jacob en aan David een spruit van zijn wortel. |
26. Et finem habuit Salomon cum patribus suis. | 26. En Salomon giug bij zijn einde tot zijne vaderenGa naar voetnoot22). |
27. Et dereliquit post se de semine suo, gentis stultitiam. | 27. En hij liet als opvolger na een spruit, eene dwaasheid des volks |
28. Et imminutum a prudentia, Roboam, qui avertit gentem consilio suo: | 28. en verstoken van alle verstand, Roboam, die door zijn besluit het volk deed afvallenGa naar voetnoot23); |
29. Et Jeroboam filium Nabat, qui | 29. en Jeroboam, den zoon van |
[pagina 560]
peccare fecit Israël, et dedit viam peccandi Ephraim, et plurima redundaverunt peccata ipsorum. III Reg. XII 28. | Nabat, die Israël tot zonde verleidde. En deze bracht Ephraïm op den weg der overtreding, zoodat de maat overliep van hunne vele zonden. |
30. Valde averterunt illos a terra sua. | 30. Verre bracht men hen weg van hun land. |
31. Et quaesivit omnes nequitias usque dum perveniret ad illos defensio, et ab omnibus peccatis liberavit eos. | 31. En men was uit op alle euveldaden, totdat hen de wrake achterhaalde [en hen louterde van alle zondenGa naar voetnoot24)]. |
- voetnoot1)
- Strophe en tegenstrophe III tellen in Hebr. beide 5 verzen, beurtzang III heeft er 10. De strophe (v. 1-5) verheerlijkt na vermelding van Nathan de heldendaden van den jongen David; de tegenstrophe (v. 6-8) werkt zijne overwinning op Goliath en de Philistijnen verder uit. Van den beurtzang roemt de eerste helft (v. 9-12) de verdiensten van koning David omtrent den eeredienst en verhaalt het tweede (v. 13-14 d), den overgang vormend tot de behandeling van Salomon, hoe God die verdiensten beloonde. Niet enkel schonk hij vergiffenis aan den zondaar David, maar bestendigde ook de heerschappij van zijn huis en gaf hem tevens tot opvolger den wijzen zoon, die door het bouwen van den tempel het werk zijns vaders zou bekronen. - Lees v. 1 naar Hebr., aangevuld en verbeterd: ‘En na dezen trad Nathan, de profeet, op, om te staan vóór het aangezicht van David’, d.w.z. om hem met raad en daad te dienen. Zie II Reg. VII 2-17, XII 1-14.
- voetnoot2)
- Beter naar Hebr.: ‘Gelijk toch (v. 2 geeft de reden aan, waarom Nathan vóór David's aangezicht moest staan) het vet wordt gescheiden van de offerande, zoo (onderscheidt zich) David van Israël’. Bij de vredeoffers (zie Lev. III 3 volg., 7 volg.) werden de vetstukken van de offerstukken afgescheiden en ter verbranding aan God opgedragen.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘Met leeuwen speelde hij als met geitebokjes, en met beren als met jongen van Basan’ (d.i. kalveren; vgl. Deut. XXXII 4 a, waar ook jongen van Basan als parallel bij ‘geitebokjes’ gebezigd wordt. Basan was beroemd om zijn vee). Zie I Reg. VII 4-17, XII 1-25.
- voetnoot4)
- Lees v. 4 en 5 naar Hebr., met behulp van Gr. aangevuld: ‘Nog jong zijnde, versloeg hij den sterke en nam de schande weg van het volk. Toen hij met de hand den slinger zwaaide, verdelgde hij de glorie van Goliath’. Zie I Reg. XVII 49.
- voetnoot5)
- Naar bekende bijbelsche beeldspraak: zijn volk machtig te maken.
- voetnoot6)
- Naar Hebr. met noodige aanvulling: ‘Daarom zongen hem toe de meisjes en roemden hem (als den verwinnaar van) tienduizend’. Zie I Reg. XVIII 7. En prees.... Heeren is ontstaan uit een verschreven tekst van Hebr.
- voetnoot7)
- Het slot der tegenstrophe (v. 7 c en 8) naar Hebr. aldus te lezen: ‘Toen hij zich de kroon had opgezet, voerde hij oorlogen en verwon de vijanden rondom. En hij plunderde de steden der Philistijnen en brak hun hoorn voor altoos’. Zie II Reg. VIII 1.
- voetnoot8)
- Naar Gr., met behulp van Syr. verbeterd: ‘Met heel zijn hart beminde hij zijnen Schepper, en elken dag prees hij Hem met gezangen’.
- voetnoot9)
- Naar Hebr., ten deele naar I Par. XVI 4 verbeterd, zal men v. 11 en 12 aldus moeten lezen: ‘Citherspelers plaatste hij voor het altaar en door den klank van het psalter maakte hij lieflijk de gezangen. En hij zette aan de feesten luister bij en regelde de plechtigheden naar orde. Wanneer zij (de zangers) zijnen (Gods) heiligen naam prezen, dan weergalmde vroeg in den morgen het heiligdom’.
- voetnoot10)
- Naar Hebr., met het oog op II Reg. XII 13 verbeterd: ‘Maar ook vergaf Jahwe hem zijne zonde’.
- voetnoot11)
- D.i. stelde voor hem en zijne nakomelingen het koningschap vast.
- voetnoot12)
- Lees v. 14 en 15 naar den verbeterden grondtekst: ‘Om zijnentwil (d.i. om de belofte hem gegeven, zie II Reg. VII 12 volg.) trad op na hem een wijze zoon, die leefde in veilige rust. Salomon regeerde in dagen van vrede, en God gaf hem rust rondom, opdat hij’ enz. Zie I Par. XXII 9, 10. - Strophe IV en tegenstrophe IV tellen in Hebr. elk 5 verzen, beurtzang IV bestaat uit tweemaal 6 verzen. In de strophe (v. 15 c-19) verheerlijkt de dichter, Salomon zelf aansprekend, diens wijsheid; in de tegenstrophe (v. 20-24) laakt hij zijne zondige weelde, oorzaak van Gods gramschap, die vloek bracht over zijn geslacht en scheuring in zijn rijk. De eerste helft van den beurtzang (v. 25-29 a) werkt het slot der tegenstrophe verder uit, waarna de tweede helft (v. 29 b - XLVIII 3) verhaalt hoe de goddeloosheid in het rijk Ephraïm gestadig toenam, totdat Elias Gods straffen over de goddeloozen deed komen.
- voetnoot13)
- Naar Hebr., met behulp der vertalingen aangevuld en verbeterd, zal de aanhef van strophe IV moeten luiden: ‘Hoe verstandig waart gij in uwe jeugd en stroomdet gij, als de Nijl, van wijsheid over! Gij doordrongt (doorvorschtet) de aarde met uwen geest en waart rijk aan spreuken en liederen’.
- voetnoot14)
- Naar Gr., met behulp van Syr. (in Hebr. ontbreekt v. 17) verbeterd: ‘en zij (de eilanden) begeerden u te hooren’.
- voetnoot15)
- Naar Hebr. luidt het slot der strophe: ‘Door liederen, gelijkenissen, raadsels en geestige gezegden sloegt gij de volken met bewondering (vgl. III Reg. IV 32-34). Gij werdt benaamd naar den naam van den Geëerde, die wordt aangeroepen over Isräël’. De dichter zinspeelt op den II Reg. XII 15 door Nathan aan Salomon gegeven bijnaam Jedidjah, d.i. door God bemind.
- voetnoot16)
- Lees naar Hebr. (aanhef der tegenstrophe): ‘Gij verzameldet goud als ijzer’ enz, Zie III Reg. X 27.
- voetnoot17)
- Foutief voor (Hebr.): ‘macht gaaft gij (haar) over uw lichaam’. Zie III Reg. XI.
- voetnoot18)
- Hebr.: ‘uw bed’.
- voetnoot19)
- Het slot der tegenstrophe, in Hebr. slechts ten deele behouden, zal ongeveer als volgt moeten luiden: ‘zoodat gij schande bracht over uwe spruiten, en gezucht op uw geslacht, zoodat het volk werd gescheiden in twee rijken en uit Ephraïm (ontstond) een misdadig rijk’. Zie III Reg. XII 26 volg.
- voetnoot20)
- Hebr.: ‘Noch laat Hij vallen (onuitgevoerd) een enkel van zijne woorden’ (besluiten).
- voetnoot21)
- Men moet met het oog op het voorafgaande Hebr. vertalen: ‘Hij gaf dan ook’, enz. Vanwege de barmhartigheid, aan David ook voor zijne nazaten beloofd (zie II Reg. VII 14 volg.), roeide God zijn afvallig volk en het geslacht van David niet geheel uit, maar liet volk en koningshuis voortbestaan, schoon niet meer glorievol als voorheen.
- voetnoot22)
- Aan het slot van dit halfvers beantwoordt in Hebr. een verminkt woord, welks overblijfselen geenszins doen denken aan ʿim abothaw, d.i. met zijne vaderen (zie III Reg. XI 43). Waarschijnijlk luidde de oorspronkelijke lezing: ‘te Jerusalem’, en ontstond het tekstbederf doordat de uitdrukking, verkort geschreven, niet als verkorting werd begrepen. Andere voorgestelde aanvullingen bevredigen om verschillende redenen minder. Zoowel de Grieksche alsook de Syrische vertaler schijnen reeds den tekst in verminkten staat voor zich te hebben gehad, daar eerstgenoemde blijkbaar uit III Reg. XI 43 met zijne vaderen inlaschte en de andere niets meer heeft dan: ‘En Salomon ontsliep’.
- voetnoot23)
- Naar alle waarschijnlijkheid moeten v. 27-29a aldus worden hersteld: ‘en hij liet achter een trotschen zoon, rijk aan dwaasheid, maar arm aan inzicht, die door zijn raad het volk deed afvallen (Roboam; zie III Reg. XII, 1-20). En er kwam een - moge zijne gedachtenis vergaan! - die Israël tot zonde verleidde’ (te weten Jeroboam; zie III Reg. XII 26-33). De namen Roboam en Jeroboam, den zoon van Nabat in Gr. en Vulgaat zijn als glossen te beschouwen.
- voetnoot24)
- Het slot van den beurtzang (v. 29 b - XLVIII 3), in de Vulgaat erg in het ongereede geraakt, luidt in zijn geheel naar Hebr., met behulp van Gr. herzien: ‘En hij gaf aan Ephraïm aanstoot, zoodat zij werden weggevaagd van hun land; en groot was hunne zonde bovenmate, en aan alle kwaad verkochten zij zich, totdat de wrake over hen kwam. En er stond op een profeet als vuur, en zijne woorden waren als een gloeiende oven (vgl. Mal. IV 1), en hij brak hun den staf des broods (d.i. gelijk de Vulgaat heeft, bracht hongersnood over hen; vgl. Lev. XXVI 6) en in zijn ijver maakte hij hen weinigen (zinspeling op III Reg. XIX 10 en 18). Door zijn woord sloot hij den hemel (vgl. Deut. XI 17; III Reg. XVII 1; II Par. XVII 13; Jac. V 17) en deed driemaal vuur nederdalen’ (vgl. IV Reg. X 12 en III Reg. XVIII 33). Het schijnt opvallend, dat in het eerste vers reeds sprake is van de wegvoering der tien stammen (v. 31 der Vulgaat zelfs van haar heilzaam gevolg, de bekeering der ballingen), welke eerst later (XLVIII 16) aan de orde is. De vraag rijst daarom, of men ondanks de overeenstemming van grondtekst en vertalingen dat eerste vers met het oog op III Reg. XIII 31 niet aldus zal mogen lezen: ‘En hij gaf aan Ephraïm aanstoot, zoodat hij werd weggevaagd van den aardbodem’. In dat geval slaat totdat de wrake over hen kwam niet, of althans niet voornamelijk, op den ondergang van het rijk Israël, maar op de wraakgerichten, welke blijkens hetgeen onmiddellijk volgt Elias over het afgodische volk bracht.