De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLVI.
|
1. Fortis in bello Jesus Nave successor Moysi in prophetis, qui fuit magnus secundum nomen suum, | 1. Een heldGa naar voetnoot1) in den krijg was Jesus Nave, de opvolger van Moses onder de profeten, die [groot] was overeenkomstig zijnen naam, |
2. Maximus in salutem electorum Dei, expugnare insurgentes hostes, ut consequeretur hereditatem Israel. | 2. zeer groot om te redden Gods uitverkorenen, om te verwinnen de stoutmoedige vijanden, opdat Israël een erfbezit zou verkrijgenGa naar voetnoot2). |
[pagina 553]
3. Quam gloriam adeptus est in tollendo manus suas, et jactando contra civitates romphaeas? | 3. Welk een roem verwierf hij, toen hij zijne handen ophief en de zwaarden tegen de steden deed zwaaienGa naar voetnoot3)! |
4. Quis ante illum sic restitit? Nam hostes ipse Dominus perduxit. | 4. Wie hield er vóór hem zoo stand? Want de Heer zelf dreef de vijanden heenGa naar voetnoot4). |
5. An non in iracundia ejus impeditus est sol, et una dies facta est quasi duo? Jos. X 14. | 5. Werd niet, toen hij wraak oefende, de zon teruggehouden en één dag gemaakt als tweeGa naar voetnoot5)? |
6. Invocavit Altissimum potentem in oppugnando inimicos undique, et audivit illum magnus et sanctus Deus in saxis grandinis virtutis valde fortis. | 6. Hij riep tot den Allerhoogste, den Machtige, terwijl hij de vijanden van alle kanten bestookte; en hem verhoorde de groote [en heilige] God door een bui van hagelsteenen van geweldige kracht. |
7. Impetum fecit contra gentem hostilem, et in descensu perdidit contrarios, | 7. Hij wierp ze neder op het vijandige volk en richtte op den afgaanden wegGa naar voetnoot6) de tegenstanders te gronde, |
8. Ut cognoscant gentes potentiam ejus, quia contra Deum pugnare non est facile. Et secutus est a tergo potentis: | 8. opdat de volken zouden erkennen zijne macht, dat tegen God niet gemakkelijk te strijden valtGa naar voetnoot7). En hij volgde van nabij den Almachtige |
9. Et in diebus Moysi misericordiam fecit ipse, et Caleb filius Jephone, stare contra hostem, et prohibere gentem a peccatis, et perfringere murmur malitiae. Num. XIV 6. | 9. en in de dagen van Moses oefende hij vroomheidGa naar voetnoot8), hij en Caleb, de zoon van Jephone, doordat zij pal stonden tegen den vijandGa naar voetnoot9) en het volk weerhielden van zonden en smoorden het boosaardig gemor. |
10. Et ipsi duo constituti, a periculo liberati sunt a numero sexcentorum millium peditum, inducere illos in hereditatem, in terram, quae manat lac et mel. | 10. Daarom werden zij met hun tweeën gespaard van de zesmaal honderd duizend man voetknechten, om hen binnen te leiden in het erfdeel, in het land, dat van melk en honig vloeitGa naar voetnoot10). |
[pagina 554]
11. Et dedit Dominus ipsi Caleb fortitudinem, et usque in senectutem permansit illi virtus, ut ascenderet in excelsum terrae locum, et semen ipsius obtinuit hereditatem: | 11. En de Heer verleende aan Caleb sterkte, en tot in zijn ouderdom bleef zijne kracht hem bij, zoodat hij kon trekken op het gebergte des lands; en zijn zaad verkreeg het tot erfdeelGa naar voetnoot11), |
12. Ut viderent omnes filii Israel quia bonum est obsequi sancto Deo. | 12. opdat alle kinderen van Israël zouden erkennen dat het goed is te gehoorzamen aan den heiligen GodGa naar voetnoot12). |
13. Et judices singuli suo nomine, quorum non est corruptum cor: qui non aversi sunt a Domino, | 13. Ook de rechters, hoe zij ook heetten, wier hart niet bedorven werd, die niet afweken van den Heer - |
14. Ut sit memoria illorum in benedictione, et ossa eorum pullulent de loco suo, | 14. moge hunne gedachtenis in zegen zijn en hun gebeente uitbotten op hunne rustplaatsGa naar voetnoot13) |
15. Et nomen eorum permaneat in aeternum, permanens ad filios illorum, sanctorum virorum gloria. | 15. en hun naam blijven in eeuwigheid, voortgaande tot hunne zonen als der [heilige] mannen roemGa naar voetnoot14). |
16. Dilectus a Domino Deo suo Samuel propheta Domini, renovavit imperium, et unxit principes in gente sua. | 16. Bemind door den Heer, zijnen God, was Samuel, de profeet des Heeren; hij stelde het [nieuwe] koningschap in en zalfde de vorsten onder zijn volkGa naar voetnoot15). |
17. In lege Domini congregationem judicavit, et vidit Deus Jacob, | 17. Naar de wet des Heeren richtte hij de gemeente, en God zag neder |
[pagina 555]
et in fide sua probatus est propheta, | op JacobGa naar voetnoot16), en om zijne waarachtigheid werd hij een echt profeet bevonden. |
18. Et cognitus est in verbis suis fidelis, quia vidit Deum lucis: | 18. [En hij betoonde zich in zijne woorden waarachtig, omdat hij zag den God des lichtsGa naar voetnoot17).] |
19. Et invocavit Dominum omnipotentem, in oppugnando hostes circumstantes undique in oblatione agni inviolati. 1 Reg. VII 9, 10. | 19. En hij riep den Heer, den Almachtige, aan, toen hij de vijanden, die hem rondom benauwden, ging bevechten, en hij droeg een vlekkeloos lam opGa naar voetnoot18). |
20. Et intonuit de coelo Dominus, et in sonitu magno auditam fecit vocem suam, | 20. En de Heer donderde van den hemel en deed in geweldig gedreun zijne stem hooren. |
21. Et contrivit principes Tyriorum, et omnes duces Philisthiim: | 21. En hij versloeg de vorsten der TyriërsGa naar voetnoot19) en alle legerhoofden der Philistijnen. |
22. Et ante tempus finis vitae suae et saeculi, testimonium praebuit in conspectu Domini, et Christi, pecunias et usque ad calceamenta ab omni carne non accepit, et non accusavit illum homo. I Reg. XII 3. | 22. En vóór zijn scheiden uit leven en tijd betuigde hij vóór het aanschijn van den Heer en den gezalfde, dat hij noch geld, noch zelfs maar schoenen van iemand had aangenomen; en er was niemand, die hem beschuldigdeGa naar voetnoot20). |
23. Et post hoc dormivit, et notum fecit regi, et ostendit illi finem vitae suae, et exaltavit vocem suam de terra in prophetia delere impietatatem gentis. I Reg. XXV 1. | 23. En daarna ontslapen gaf hij nog den koning kondschap en maakte hem zijns levens einde bekend en verhief uit de aarde zijne stem om te voorspellen de uitdelging van de goddeloosheid des volksGa naar voetnoot21). |
- voetnoot1)
- Het tweede deel van den lof der vaderen (XLV 1 - XLIX 19) bezingt de groote mannen van Josue tot Nehemias en bestaat uit zes strophenparen, waarvan de eerste vijf door beurtzangen gevolgd worden. Strophe I (v. 1-4; Hebr. 5 verzen, evenals de tegenstrophe) heeft tot inhoud: Overeenkomstig zijnen naam was Josue de redder van Gods uitverkoren volk; strophe II (v. 5-8a) bevestigt het gezegde door herinneringen uit zijne geschiedenis. Beurtzang I (v. 8b-12; Hebr. 8 zesvoeters) verhaalt hoe alleen Josue en Caleb zich waardig maakten om het volk Gods in het beloofde land binnen te leiden.
- voetnoot2)
- Naar den verbeterden grondtekst zijn v. 1 en 2 aldus te lezen: ‘Een held in den krijg was Josue, de zoon van Nun (Nun heet in de Septuagint Nave), de dienaar van Moses bij (het ontvangen van) de profetie (d.i. de openbaringen Gods; zie Exod. XXIV 13, XXXIII 11; Jos. I 1), die bestemd werd om te zijn overeenkomstig zijnen naam (Josue beteekent redder), een groot redder voor zijne (Gods) uitverkorenen, om wraak te oefenen aan de vijanden en het erfdeel te geven aan Israël’. Zie Deut. I 38 en Jos. XII 7.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘toen hij zijne hand uitstrekte en de lans zwaaide tegen de stad’. Zie Jos. VIII 18 en 26.
- voetnoot4)
- Hebr. zeker beter (zie Jos. I 5): ‘Wie kon vóór hem stand houden? Hij toch voerde den krijg van Jahwe’. Daarom was hij onoverwinlijk. Vgl. I Reg. XVIII 17, XXV 28.
- voetnoot5)
- Naar Hebr., met behulp van Gr. aangevuld: ‘Stond niet door zijne hand (d.i. op zijn bevel) de zon stil, en werd (niet) één dag tot twee?’ Het stuk betreffende het stilstaan der zon is Jos. X 12-14 uit een poëtisch werk ingevoegd en breekt daar den samenhang van het verhaal. Noch de bewerker van het Boek Josue, die het daar heeft ingevoegd, noch de schrijver van Ecclus. geven aan dat dichterlijke stuk meer waarde dan het als zoodanig heeft.
- voetnoot6)
- Van Bethoron. Zie Jos. X noot 9 en 10.
- voetnoot7)
- Ten deele naar Gr. en ten deele naar Hebr.: ‘opdat al de volken van den ban (de ten ondergang gedoemde Chanaänietiesche volken; zie Jos. VI noot 4) zouden erkennen dat tegen Jahwe was hun krijg’. Met eene tegenstelling van deze gedachte wordt, gelijk hier de tegenstrophe, v. 12 de beurtzang besloten.
- voetnoot8)
- Zie, ook voor hetgeen volgt, Num. XIV; Deut. I 36, 37; Jos. XIV 6-14.
- voetnoot9)
- Naar Hebr. vermoedelijk: ‘aan het razende volk’.
- voetnoot10)
- Hen, de Israëlieten, het jonge geslacht, dat niet aan het verzet tegen God had deel genomen. Josue en Caleb verheugden zich om hunne stipte gehoorzaamheid bij het einde der rondzwerving in zulk eene gezondheid en levenskracht, dat zij nog in staat waren het nieuwe geslacht binnen te leiden in het land van belofte en bij de verovering daarvan eene groote rol te spelen (v. 11). Van de zesmaal honderd duizend mannen te voet. Zie Exod. XII 37 met de betreffende noot.
- voetnoot11)
- Zie Jos. XIV 6-15.
- voetnoot12)
- Hebr.: ‘aan Jahwe’. - Strophe en tegenstrophe II bestaan in Hebr. beide uit 3 + 2 zesvoeters. De strophe (v. 13-15) verheerlijkt eerst in het algemeen de goede rechters, om dan inzonderheid als den grootste van hen Samuel te roemen; de tegenstrophe (v. 16-18) prijst dezen in de eerste verzen als insteller van het koningschap, als leider van het volk en als getrouw profeet, en verhaalt daarna hoe hij bij den inval der Philistijnen door gebed en offerande Israël met God wist te verzoenen. Dan beschrijft de beurtzang (v. 18-23; Hebr. 6 verzen) de nederlaag der Philistijnen, om ten slotte van Samuel's rechtschapenheid en laatste dagen te gewagen.
- voetnoot13)
- Dit halfvers komt in Hebr. niet voor en is hier ook niet op zijne plaats, wel echter XLIX 12 (zie de betreffende noot).
- voetnoot14)
- Lees ten deele naar Hebr., ten deele naar Syr.: ‘en moge hun roem overgaan op hunne zonen en in aller mond hun lof zijn’.
- voetnoot15)
- Deze plaats is in Vulgaat en Gr. onvolledig. Naar Hebr. vielen een vers en nog eenige woorden uit, zoodat het slot der strophe en de aanhef der tegenstrophe teloor gingen. Men leze: ‘Bemind door zijn volk en aangenaam aan zijnen Schepper (was) de (aan God) geleende van den moederschoot af (zie I Reg. I 28 met noot 27), aan Jahwe toegewijd (nazireër) in profetie (zie I Reg. I 11 met noot 13), Samuel, rechter en priesterlijke bediening (zie v. 19) uitoefenend (einde van strophe II). Op Gods bevel stichtte hij het koningschap en zalfde vorsten voor het volk’ (Saül en David).
- voetnoot16)
- Zag genadig op Jacob (het volk van Israël) neder. Intusschen schijnt de oorspronkelijke lezing te zijn geweest: ‘en hij (Samuel) droeg zorg voor de tenten van Jacob’, zinspeling op I Reg. X 17-25.
- voetnoot17)
- Van dit in Gr. geheel ontbrekende vers is het eerste lid, zinspeling op I Reg. III 20 (zie de betreffende noot), echt en staat dan ook in Hebr.; het tweede komt alleen in de Vulgaat voor en schijnt andere vertaling van v. 17 b. In den zin van den vertaler wil het zeker zeggen dat Samuel zijne openbaringen van den waren God had.
- voetnoot18)
- Naar den verbeterden tekst van Gr. (Hebr. is hier erg verminkt) zal men het slot der strophe aldus mogen lezen: ‘Ook riep hij tot God, terwijl de vijanden hem van alle kanten omringden, toen hij een zuiglam opdroeg, een volmaakt brandoffer voor Jahwe’. Het laatste verslid, dat in de strophe niet kan gemist worden, is ontleend aan I Reg. VII 9.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘der vijanden’. De Grieksche vertaler verwisselde tsar (vijand) met tsor (Tyrus).
- voetnoot20)
- Naar den grondtekst met geringe verbetering: ‘En ten tijde dat hij zou (gaan) rusten in zijn graf, riep hij Jahwe en zijnen gezalfde tot getuige: ‘Van wien nam ik aan een geschenk, zelfs (maar) van een schoen (kopher oe-naʽal)? En niemand kon hem antwoorden’. Zie I Reg. XII 3 met noot 5 en Amos II 6, VIII 6.
- voetnoot21)
- Het slot van den beurtzang, in de vertalingen verminkt en geglosseerd, schijnt naar den gezuiverden grondtekst te moeten luiden: ‘En tot aan zijn dood betoonde hij zich profeet, en zelfs na zijn sterven werd hij geraadpleegd. En hij verkondigde den koning zijn lot en liet uit de aarde zijne stem hooren’; zie 1 Reg. XXVIII. Het slot van v. 23 naar Gr. en Vulgaat schijnt eene glosse, aan XLVII 4 ontleend.