De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLV.
|
1. Dilectus Deo, et hominibus Moyses: cujus memoria in benedictione est. Exod. XI 3. | 1. Bemind bij God en de menschen was Moses; zijne gedachtenis is in zegeningGa naar voetnoot1). |
[pagina 548]
2. Similem illum fecit in gloria sanctorum, et magnificavit eum in timore inimicorum, et in verbis suis monstra placavit. | 2. Als een, die de glorie der heiligen deelt, maakte Hij hem en Hij verheerlijkte hem door den schrik der vijandenGa naar voetnoot2) en op zijn woord staakte Hij de schrikwekkende teekenen. |
3. Glorificavit illum in conspectu regum, et jussit illi coram populo suo, et ostendit illi gloriam suam. Exod. VI 7, 8. | 3. Hij verheerlijkte hem voor het aangezicht der koningenGa naar voetnoot3) en gaf hem bevelen ten aanschouwe van zijn volk en Hij liet hem zijne heerlijkheid zien. |
4. In fide et lenitate ipsius sanctum fecit illum, et elegit eum ex omni carne. Num. XII 3, 7; Hebr. III 2, 5. | 4. Om zijne trouw en zachtmoedigheid heiligde Hij hem en Hij verkoos hem uit alle vleeschGa naar voetnoot4). |
5. Audivit enim eum, et vocem ipsius, et induxit illum in nubem. | 5. En hij hoorde Hem en zijne stem en Hij leidde hem in de wolkGa naar voetnoot5), |
6. Et dedit illi coram praecepta, et legem vitae et disciplinae, docere Jacob testamentum suum, et judicia sua Israel. | 6 en Hij gaf hem mond aan mond de gebodenGa naar voetnoot6) en de wet des levens en der tucht, om aan Jacob te leeren zijn verbond, en zijne bevelen aan IsraëlGa naar voetnoot7). |
7. Excelsum fecit Aaron fratrem ejus, et similem sibi de tribu Levi: | 7. En gelijk hem verhief Hij zijnen broeder Aäron uit den stam van LeviGa naar voetnoot8). |
8. Statuit ei testamentum aeternum, et dedit illi sacerdotium gentis: et beatificavit illum in gloria, | 8. Met hem sloot Hij een eeuwig verbond en Hij verleende hem het priesterschap onder het volk en verheerlijkte hem met luisterGa naar voetnoot9) |
9. Et circumcinxit eum zona gloriae, et induit eum stolam gloriae, et coronavit eum in vasis virtutis. | 9. en omgordde hem met den eeregordel en bekleedde hem met het eerekleed en kroonde hem met de versierselen der macht. |
10. Circumpedes, et femoralia, et humerale posuit ei, et cinxit illum | 10. Het beenkleed en het dijkleed en het schouderkleed legde Hij |
[pagina 549]
tintinnabulis aureis plurimis in gyro, | hem aan, en Hij omhing hem met talrijke gouden schelletjes rondom, |
11. Dare sonitum in incessu suo, auditum facere sonitum in templo in memoriam filiis gentis suae. Exod. XXVIII 35. | 11. opdat zij zouden klingelen bij zijne schreden en zich zouden doen hooren in den tempel tot een teeken voor de kinderen zijns volksGa naar voetnoot10). |
12. Stolam sanctam, auro, et hyacintho, et purpura, opus textile, viri sapientis, judicio et veritate praediti: | 12. (Hij bekleedde hemGa naar voetnoot11)) met het heilige gewaad van goud en donkerblauw en purper, het weefstuk van een bedreven man, met oordeel en waarheid begaafd, |
13. Torto cocco opus artificis, gemmis pretiosis figuratis in ligatura auri, et opere lapidarii sculptis in memoriam secundum numerum tribuum Israel. | 13. uit getwijnd scharlaken, eens kunstenaars werk; met kostbare edelgesteenten, in gouden kassen gevat, door den steensnijder bewerkt, tot eene gedachtenis, naar het getal der twaalf stammen van Israël. |
14. Corona aurea super mitram ejus expressa signo sanctitatis, et gloria honoris: opus virtutis, et desideria oculorum ornata. | 14. De gouden kroon op zijne hoofdwrong prijkte met het teeken der heiligheid, en het sieraad van zijne waardigheid was een kostbaar werk en in zijne pracht een lust voor de oogen. |
15. Sic pulchra ante ipsum non fuerunt talia usque ad originem. | 15. Zoo schoon was er vóór hem niets van dien aard van den beginne af. |
16. Non est indutus illa alienigena aliquis, sed tantum filii ipsius soli, | 16. Daarmede werd nooit een vreemdeling bekleed, maar enkel zijne |
[pagina 550]
et nepotes ejus per omne tempus. | zonen alleen en zijne nakomelingen te allen tijde. |
17. Sacrificia ipsius consumpta sunt igne quotidie. | 17. Zijne offeranden werden dagelijks door het vuur verteerdGa naar voetnoot12). |
18. Complevit Moyses manus ejus, et unxit illum oleo sancto. Lev. VIII 12. | 18. Moses vulde zijne handenGa naar voetnoot13) en zalfde hem met heilige olie. |
19. Factum est illi in testamentum aeternum, et semini ejus sicut dies coeli, fungi sacerdotio, et habere laudem, et glorificare populum suum in nomine ejus. | 19. Verleend werdGa naar voetnoot14) aan hem tot een eeuwig verbond alsook aan zijn zaad, zoolang als de dagen des hemels duren, het priesterschap te bekleeden, te lofzingen en het volk te zegenen in zijnen naamGa naar voetnoot15). |
20. Ipsum elegit ab omni vivente, offerre sacrificium Deo, incensum, et bonum odorem, in memoriam placare pro populo suo: | 20. Hem verkoos Hij uit alle levenden, om aan God op te dragen de offeranden, het reukwerk en den liefelijken geur ter herinnering, om verzoening te vragen voor zijn, volkGa naar voetnoot16). |
21. Et dedit illi in praeceptis suis potestatem, in testamentis judiciorum, docere Jacob testimonia, et in lege sua lucem dare Israel. | 21. En Hij gaf hem bevoegdheid om te richten naar zijne geboden, naar het verbond zijner oordeelen, om aan Jacob de getuigenissen te leeren en Israël door zijne wet te verlichtenGa naar voetnoot17). |
22. Quia contra illum steterunt alieni, et propter invidiam circumdederunt illum homines in deserto, qui erant cum Dathan et Abiron, et congregatio Core in iracundia. Num. XVI 1, 3. | 22. Toen weerbarstigen tegen hem opstonden en door afgunst gedreven menschen hem omringden in de woestijn, de aanhangers van Dathan en Abiron en het verbitterde rot van CoreGa naar voetnoot18), |
23. Vidit Dominus Deus, et non placuit illi, et consumpti sunt in impetu iracundiae. | 23. toen zag het de Heere God, en het behaagde Hem niet; en zij werden vernietigdGa naar voetnoot19) door de uitbarsting zijner gramschap. |
[pagina 551]
24. Fecit illis monstra, et consumpsit illos in flamma ignis. | 24. Hij deed aan hen schrikwekkende teekenen en verdelgde hen door den vuurgloed. |
25. Et addidit Aaron gloriam, et dedit illi hereditatem, et primitias frugum terrae divisit illi. | 25. Maar Aäron's eer vermeerderde Hij en Hij gaf hem een erfdeelGa naar voetnoot20) en wees hem de eerstelingen van de vruchten [der aarde] toe. |
26. Panem ipsis in primis paravit in satietatem: nam et sacrificia Domini edent, quae dedit illi, et semini ejus. | 26. Brood bereidde Hij hun van het beste ter verzadiging; buitendien zouden zij ook eten van de offeranden des Heeren, welke Hij aan hem toewees en aan zijn zaadGa naar voetnoot21). |
27. Ceterum in terra gentes non hereditabit, et pars non est illi in gente: ipse est enim pars ejus, et hereditas. | 27. Maar van de volken in het land zoude hij geen erfbezit krijgen en hij zoude geen erfdeel hebben onder het volk; want Hij zelf is zijn aandeel en zijn erveGa naar voetnoot22). |
28. Phinees filius Eleazari tertius in gloria est, imitando eum in timore Domini: Num. XXV 7; Mach. II 26, 54. | 28. Phineës, de zoon van Eleazar, was de derde in eereGa naar voetnoot23), omdat hij hem navolgde in de vreeze des Heeren |
29. Et stare in reverentia gentis: in bonitate et alacritate animae suae placuit Deo pro Israel. | 29. en standvastig bleef bij de schande des volks. Door de gewilligheid en den ijver zijner ziel behaagde hij aan God tot heil van IsraëlGa naar voetnoot24). |
30. Ideo statuit illi testamentum pacis, principem sanctorum et gentis suae, ut sit illi et semini ejus sacerdotii dignitas in aeternum. | 30. DaaromGa naar voetnoot25) sloot Hij met hem het heilverbond, dat hij zoude zijn de overste van het heiligdom en van zijn volk; dat aan hem en zijn zaad de waardigheid zoude blijven van het priesterschap voor altijd |
[pagina 552]
31. Et testamentum David regi filio Jessae de tribu Juda, hereditas ipsi et semini ejus, ut daret sapientiam in cor nostrum judicare gentem suam in justitia, ne abolerentur bona ipsorum, et gloriam ipsorum in gentem eorum aeternam fecit. | 31. - een verbond als dat met koning David, den zoon van Jesse, van den stam Juda, als erfenis voor hem en zijn zaad - om ons wijsheid te geven in het hart, om zijn volk te richten in gerechtigheid, opdat hun bezit niet teniet zoude gaan. En hij maakte hun roem onder hun volk eeuwigdurend. |
- voetnoot1)
- De aanhef van strophe II (XLIV 27 b en XLV 1) zal naar Hebr. met verbeterde rangschikking der versleden moeten luiden: ‘En Hij verwekte uit hem (uit Israël; zie XLIV noot 18) een man, Moses - zijn naam zij gezegend - den vriend van God en de menschen, die gunst vond bij alle vleesch’.
- voetnoot2)
- Naar eene lezing van Hebr: ‘En Jahwe maakte hem heerlijk als een God (bekleedde hem als met een goddelijk gezag) en stond hem bij met schrikwekkende teekenen’. De Grieksche vertaler heeft wel opzettelijk het 1e verslid in verzwakten vorm weergegeven.
- voetnoot3)
- Vs. 2 c en 3 a naar Gr. en ten deele naar Hebr.: ‘Op zijne woorden verrichtte Hij gestadig teekenen (zie Exod. VIII en IX passim; de vertaling der Vulgaat slaat op Exod. IX 33, X 18 en 19) en Hij sterkte hem tegen den koning’.
- voetnoot4)
- Naar Hebr. is heiligde Hij hem en een toevoegsel.
- voetnoot5)
- Hebr. en Gr.: ‘En Hij liet hem zijne stem hooren en liet hem in de duisternis (der wolk) treden’. Zie Exod. XXIV 12-15.
- voetnoot6)
- Zie Exod. XXXIII 11.
- voetnoot7)
- Tegenstrophe II (v. 7-11) prijst Aäron.
- voetnoot8)
- Naar Hebr., met behulp van Gr. aangevuld: ‘En Hij verhief een heilige, aan hem (Moses) gelijk, Aäron uit den stam Levi’.
- voetnoot9)
- Naar den grondtekst met eenige verbetering: ‘En Hij verleende hem een eeuwigdurend ambt en gaf hem het priesterschap des volks en legde op hem zijne majesteit en bevestigde hem in zijne glorie’.
- voetnoot10)
- In grondtekst en vertalingen zijn v. 9-11 door verschrijving en verschuiving zeer in het ongereede geraakt. Men zal de plaats met het oog op Exod. XXVIII 4 volg. en 38 en 39 volg. (zie de noten aldaar) aldus mogen lezen: ‘En hij omhing hem met prachtige gewaden, en omhulde hem met heerlijkheid (anderen vertalen: en deed hem antilopenhoornen aan). En Hij bekleedde hem met het gansche ambtsgewaad en tooide hem met de teekenen des gezags: met beenkleed en geweven rok en onderkleed, hoofdwrong en gordel. En hij omhing hem met schelletjes en met vele granaatappelen om de heup, opdat zij lieflijk zouden klingelen als hij ging, en (opdat) uit het Allerheiligste vernomen werd zijn geluid, tot een teeken voor de kinderen zijns volks, voor de kinderen van Israël voor altijd’. - Beurtzang II, in Hebr. uit 8 + 8 zesvoeters bestaande, beschrijft uitvoerig de pracht der heilige gewaden (v. 12-16) en de waardigheid van het hoogepriesterschap (v. 17-22).
- voetnoot11)
- Ook v. 12-16 zijn door verschrijving, verschuiving en andere oorzaken bedorven; echter minder in Hebr. dan in de vertalingen. Naar den grondtekst schijnen zij ongeveer te moeten luiden: ‘De heilige gewaden (waren gemaakt uit) goud, hemelsblauw, purper, karmozijn; borstschild, ephod, gordel, een werk, geweven en met de naald beschilderd. De kostbare steenen (van het borstschild waren) als ringen (zegels) gegraveerd, in goud gevat, werk van den steensnijder, ter gedachtenis met ingesneden letters, naar het getal der stammen van Israël. Een gouden kroon (was) op de hoofdwrong, en eene plaat, waarin gegraveerd was: Heilig. Een prachtig ambtsgewaad, alle lof overwaardig, een lust voor de oogen, een werk van volmaakte schoonheid. Te voren was er niets van dien aard geweest, en nooit werd er een ongewijde mede bekleed. Hij (God) bestemde het (alleen) voor hem (Aäron) en zijne zonen en voor de zonen zijner zonen naar hun geslacht’. Zie ter verklaring Exod. XXVIII t.a.p. met de noten.
- voetnoot12)
- Lees naar Hebr.: ‘Zijn spijsoffer en brandoffer moeten verbrand worden en dagelijks tweemaal de gedurige offerande’. Vgl. Lev. VI 15; Exod. XXIX 38.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘Daarom vulde Moses zijne hand’, d.i. wijdde hem; zie Exod. XXIX 24; Lev. VIII 27.
- voetnoot14)
- Hebr. ‘En (Moses) verleende....’.
- voetnoot15)
- Zie Num. VI 23-27.
- voetnoot16)
- Naar Hebr.: ‘...om op te dragen het brandoffer en de vetstukken en zoeten geur te branden ter gedachtenis (zie Lev. II 9) en uit te boeten de zonden der kinderen van Israël’ (zie Lev. XVI 34).
- voetnoot17)
- Naar Hebr. en Gr.: ‘En Hij gaf hem zijne bevelen en stelde hem over de wet en het recht, om aan het volk te leeren zijne wetten en zijne oordeelen aan de kinderen van Israël’. Zie Deut. XVII 10, XXI 5, XXXIII 10. - Strophe III (v. 23-26, Hebr. 9 zesvoeters, gelijk ook de tegenstrophe) verhaalt hoe God de oproerlingen Dathan, Abiron en Core bestrafte, Aäron als hoogepriester bevestigde en zijn geslacht voor het heilig ambt uitkoos; tegenstrophe III (v. 27-31) verhaalt hoe God in het huis van Phineës om diens ijver het hoogepriesterlijk ambt erfelijk maakte.
- voetnoot18)
- Hebr.: ‘En er verzetten zich tegen hem onheiligen en zij waren afgunstig op hem in de woestijn, de aanhangers.... en het rot van Core in hun grimmigen toorn’. Zie Num. XVI.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘En Jahwe zag het en ontstak in gramschap en verdelgde hen....’
- voetnoot20)
- Aäron's erfdeel bestond in hetgeen volgt.
- voetnoot21)
- Lees v. 25 b en 26 naar Hebr.: ‘De heilige eerstelingen gaf Hij hem tot brood (spijze), en de offeranden van Jahwe eten zij; de toonbrooden zijn hun aandeel, en de offergaven (behooren) hem en zijn zaad’. Zie Num. XVIII 1-32.
- voetnoot22)
- Naar den grondtekst: ‘Maar in het land van zijn volk zoude hij geen lot verkrijgen (de Vulgaat zegt hetzelfde in anderen vorm: hij zoude de volken in het land, d.i. de oude Chanaänietische bevolking, niet beërven, d.w.z. hun land niet bezitten), noch in hun midden een erve ontvangen’. Zie Num. XVIII 20.
- voetnoot23)
- Na Moses en Aäron. Zie Num. XXV.
- voetnoot24)
- Bij de schande zijns volks, bij het schandelijk gedrag van Israël. Reverentia wordt ook Ps. XXXIV 26 in de beteekenis van probrum gebezigd. Naar Hebr. met noodige verbetering luiden v. 28 b en 29: ‘omdat hij ijverde voor den God van het al en zich stelde in de bres zijns volks (door zijne Num. XXV 7 en 8 vermelde daad Gods gramschap van zijn volk afkeerde), toen hij zijn hart (moed) toonde en verzoening verwierf voor de kinderen van Israël’.
- voetnoot25)
- Reeds vóór het ontstaan van Gr. schijnt de tekst van v. 30 en 31 gedeeltelijk in het ongereede te zijn geraakt. Men zal ze aldus mogen lezen: ‘Daarom ook sloot Hij (God) met hem een verdrag, een verbond des heils, dat hij (Phineës) zou bewaken het heiligdom; dat aan hem en zijn zaad (zou toekomen) het hoogepriesterschap voor altijd. En ook (was) zijn verbond met David (gelijk ook Gods verbond met David was), den zoon van Jesse, uit den stam Juda. De koningserfenis (behoort) aan diens zoon, aan hem alleen, en (evenzoo) de erfenis van Aäron (alleen) aan diens zaad. En Hij verleende hun een wijs hart, om zijn volk te richten in gerechtigheid, opdat hunne deugd niet in vergetelheid zou geraken, noch hun roem in de volgende geslachten. En nu, verheerlijkt Jahwe, die u tooide met eere’. Het laatste vers, gelijk XXIX 41 buiten het strophisch verband staande en de verhandeling over den lof der aartsvaders besluitend, ontbreekt in Gr. en Vulgaat. Vroegtijdig was het ook in Hebr. uitgevallen, maar werd door een afschrijver weder ingevoegd, echter op de verkeerde plaats (vóór En Hij verleende hun een wijs hart). Het zoo misplaatste vers was oorzaak dat men toen in bedoeld verslid ‘ons’ schreef voor hun. Op die veranderde lezing berusten de teksten van Gr. en Vulgaat, in welke het uitgevallen vers echter niet weder werd opgenomen.