De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLIV.
|
1. Laudemus viros gloriosos, et parentes nostros in generatione sua. | 1. Laat ons prijzen de beroemde mannen en onze vaderen naar hun geslachtGa naar voetnoot1). |
2. Multam gloriam fecit Dominus magnificentia sua a saeculo. | 2. Veel roem bewerkte de Heer door zijne heerlijkheid van den beginne afGa naar voetnoot2). |
3. Dominantes in potestatibus suis, homines magni virtute, et prudentia sua praediti, nuntiantes in prophetis dignitatem prophetarum, | 3. Heerschers waren zij in hun koningschap, mannen groot door macht en begaafd met eigen inzicht, die als profeten de waardigheid der profeten verkondigdenGa naar voetnoot3), |
[pagina 545]
4. Et imperantes in praesenti populo, et virtute prudentiae populis sanctissima verba. | 4. en machthebbers onder het volk van hun tijd, en door hun verstandig beleid aan de volkeren het heiligste (gevend). |
5. In peritia sua requirentes modos musicos, et narrantes carmina scripturarum. | 5. Anderen, die in hunne kunst zangen dichtten op maat en liederen op schrift stelden, |
6. Homines divites in virtute, pulchritudinis studium habentes: pacificantes in domibus suis. | 6. mannen rijk in macht, behartigers van het schoone, vredestichters in hunne woonplaatsen. |
7. Omnes isti in generationibus gentis suae gloriam adepti sunt, et in diebus suis habentur in laudibus. | 7. Allen dezen verwierven eere onder de tijdgenooten [bij hun volk] en werden in hunne dagen beroemd. |
8. Qui de illis nati sunt, reliquerunt nomen narrandi laudes eorum: | 8. Wie uit hen geboren werden, lieten eenen naam achter om te verkondigen hunnen lofGa naar voetnoot4). |
9. Et sunt quorum non est memoria: perierunt quasi qui non fuerint: et nati sunt, quasi non nati, et filii ipsorum cum ipsis. | 9. Ook zijn er, die men niet herdenkt; zij gingen heen als waren zij niet geweest, en geboren waren zij als niet geboren, en hunne kinderen met hen. |
10. Sed illi viri misericordiae sunt, quorum pietates non defuerunt: | 10. Maar genen waren brave mannen, wier vroomheid niet ondergingGa naar voetnoot5). |
11. Cum semine eorum permanent bona, | 11. Bij hun zaad verblijven hunne goederen; |
12. Hereditas sancta nepotes eorum, et in testamentis stetit semen eorum: | 12. [heilige] erfgenamen zijn hunne kindskinderen, en in het verbond staat vast hun zaad, |
13. Et filli eorum propter illos usque in aeternum manent: semen eorum et gloria eorum non derelinquetur. | 13. en hunne kinderen [blijven] om hunnentwil altijd door; hun zaad en hun roem zullen niet ondergaan. |
[pagina 546]
14. Corpora ipsorum in pace sepulta sunt, et nomen eorum vivit in generationem et generationem. | 14. Hunne lichamen werden in vrede begraven, maar hun naam leeft van geslacht tot geslacht. |
15. Sapientiam ipsorum narrent populi, et laudem eorum nuntiet ecclesia. | 15. Van hunne wijsheid zullen gewagen de volken, en hun lof zal verkondigen de gemeenteGa naar voetnoot6). |
16. Henoch placuit Deo, et translatus est in paradisum, ut det gentibus poenitentiam. Gen. V 24; Hebr. XI 5. | 16. Henoch behaagde aan God en werd ontvoerd [naar het Paradijs], om aan de volken boetvaardigheid te predikenGa naar voetnoot7). |
17. Noe inventus est perfectus, justus, et in tempore iracundiae factus est reconciliatio. Gen. VI 9. | 17. Noë, de gerechte, werd volmaakt bevonden en ten tijde der gramschap strekte hij ter verzoeningGa naar voetnoot8). |
18. Ideo dimissum est reliquum terrae, cum factum est diluvium. | 18. Daarom werd aan de aarde een overblijfsel gelaten, toen de zondvloed gekomen wasGa naar voetnoot9). |
19. Testamenta saeculi posita sunt apud illum, ne deleri possit diluvio omnis caro. Gen. VI 14 et VII 1; Hebr. XI 7. | 19. Een verbond voor altijd werd met hem gesloten, dat niet weder door een vloed alle vleesch zou worden verdelgd. |
20. Abraham magnus pater multitudinis gentium, et non est inventus similis illi in gloria; qui conservavit legem Excelsi, et fuit in testamento cum illo. Gen. XII 2 et XV 5 et XVII 4. | 20. Abraham was de groote vader eener menigte van volkenGa naar voetnoot10), en zijns gelijke in roem vindt men nietGa naar voetnoot11); hij onderhield de wet des Allerhoogsten en ging een verbond met Hem aan. |
21. In carne ejus stare fecit testamentum, et in tentatione inventus | 21. In zijn vleesch bezegelde hij het verbondGa naar voetnoot12), en in de beproe- |
[pagina 547]
est fidelis. Gen. XVII 10; Gal. III 6; Gen. XXII 1. | ving werd hij getrouw bevondenGa naar voetnoot13). |
22. Ideo jurejurando dedit illi gloriam in gente sua, crescere illum quasi terrae cumulum. | 22. Daarom verleende Hij hem roem [bij zijn volk] door hem te zweren, dat hij talrijk zou worden als een berg van stof, |
23. Et ut stellas exaltare semen ejus, et hereditare illos a mari usque ad mare, et a flumine usque ad terminos terrae. | 23. en dat Hij als de sterren zijn zaad zou verheffen, en dat zij heerschappij zouden beërven van zee tot zee en van den stroom tot aan het einde van het landGa naar voetnoot14). |
24. Et in Isaac eodem modo fecit propter Abraham patrem ejus. | 24. En aan Isaäc deed HijGa naar voetnoot15) evenzoo vanwege Abraham, zijnen vader. |
25. Benedictionem omnium gentium dedit illi Dominus, et testamentum confirmavit super caput Jacob. | 25. Den zegen van alle volken gaf hem [de Heer], en Hij bekrachtigde het verbond op het hoofd van JacobGa naar voetnoot16). |
26. Agnovit eum in benedictionibus suis, et dedit illi hereditatem, et divisit illi partem in tribubus duodecim. | 26. Hij erkende hem door zijne zegeningen en gaf hem een erve en wees hem zijn aandeel toe naar de twaalf stammenGa naar voetnoot17). |
27. Et conservavit illi homines misericordiae, invenientes gratiam in oculis omnis carnis. | 27. En Hij wekte bij voortduring uit hem begenadigde mannen, die gunst vonden in de oogen van alle vleeschGa naar voetnoot18). |
- voetnoot1)
- Op de verheerlijking van God als schepper en bestierder van het heelal volgt (v. 1 - XLIX 19) passend een overzicht van Israël's geschiedenis, met name van hare glanspunten. Terwijl toch de dichter de groote mannen van zijn volk verheerlijkt, verheerlijkt hij tevens en meer nog den God des Verbonds, die door bedoelde mannen zijn volk wonderbaar bestierde en leidde. Zoo verschijnt God, die wonderbaar is in zijne schepping, niet minder wonderbaar in de leiding van zijn uitverkoren volk. Zijne stof putte de dichter geheel uit de gewijde boeken; veelal volgt hij die woordelijk. Zijn doel is blijkbaar het godsdienstig en nationaal gevoel van zijn volk te versterken en te verheffen. Geheel het dichtstuk bestaat in Hebr. uit zesvoeters, met groote kunst tot strophen, tegenstrophen en beurtzangen gegroepeerd. Het eerste deel (XLIV en XLV) bezingt den lof der aartsvaderen Noë, Henoch, Abraham Isaäc, Jacob, Moses, Aäron en Phineës. Het wordt ingeleid door strophe I en tegenstrophe I, beide van 9 verzen (Hebr.). Van eerstbedoelde (v. 1-7) is de hoofdgedachte: Velen der vaderen hebben met Gods hulp groote en roemwaardige dingen gedaan. - Naar Hebr. luidt v. 1: ‘Laat ik nu prijzen de vrome mannen, onze vaderen naar hunne geslachten’, d.i. onze vaderen alle eeuwen door.
- voetnoot2)
- Naar Hebr.: ‘Veel roem verleende hun de Allerhoogste, en groot waren zij van de dagen van ouds’.
- voetnoot3)
- Van v. 3-7 laat de tekst evenzeer in Gr. als in de Vulgaat te wenschen over. Lees naar Hebr. met geringe verbetering: ‘Heerschers (waren zij) over het land bij hun koningschap en mannen van naam door hunne macht; raadgevers door hunne wijsheid en alles ziende (voorziende) door (in) hunne profetieën; hoofden der volken door hun beleid en vorsten door hunne geestesgaven; wijs in woorden bij hunne leering en vol wijze spreuken in hunne lessen; liederen dichtend naar de maat, spreuken neerleggend in geschrift; mannen van macht en gesteund door vermogen en vreedzaam levend in hunne woonplaatsen. Allen dezen waren geëerd in hun tijd en van hunne dagen af beroemd’. Aan het laatste vers dezer strophe beantwoordt het laatste der tegenstrophe (v. 15) door verwantschap van gedachte. In de eerste verzen worden de mannen vermeld, die zich door daden verdienstelijk maakten, vorsten, profeten en volksleiders; in de volgende wijzen en raadgevers, psalmen spreukdichters, in het laatste mannen van macht en vermogen. In Gr. en Vulgaat vielen eenige versleden uit en werden niet bijeenhoorende tot één vers saamgetrokken. In de Vulgaat is sanctissima (v. 4 b) verschreven uit sapientissima. - Van tegenstrophe I (v. 8-15) is de inhoud: Terwijl de gedachtenis van velen vergaat, blijven naam en geslacht der vromen steeds voortbestaan.
- voetnoot4)
- Lees v. 8 en 9, aanhef van tegenstrophe I, naar Hebr.: ‘Sommige van hen (van de voorvaderen) verwierven naam, zoodat zij met lof (wijd en zijd) geprezen worden; sommige van hen bleven zonder roem en eindigden met hun einde (bij hun dood geraakten zij terstond in vergetelheid); zij leefden als hadden zij niet geleefd, gelijk ook hunne zonen na hen’. De Latijnsche vertaler verstond in den aanhef van dit vers Gr. eisin aytôn (van hen zijn er) verkeerd als: ‘er zijn uit hen geboren’.
- voetnoot5)
- Naar Hebr., met behulp van Gr. en Syr. aangevuld en verbeterd, schijnt men v. 10-13 ongeveer als volgt te moeten lezen: ‘Maar genen (de mannen in de strophe genoemd) waren brave mannen, en hunne hoop was niet ijdel. Hunne goederen bleven aan hunne nakomelingen en hun erfdeel aan hunne kindskinderen. In hun verbond (hun trouw aan den Heer) bleef hun zaad, en hunne kindskinderen om hunnentwil. In eeuwigheid leeft voort hunne gedachtenis en hunne vroomheid wordt niet vergeten’.
- voetnoot6)
- Naar Hebr. (het vers verdween uit den tekst, maar staat op den rand van een handschrift) met noodige verbetering luidt het slotvers der tegenstrophe: ‘Hunne wijsheid prijst de volksvergadering, en hun roem verkondigt de bijeenkomst’. - Beurtzang I (v. 16-27 a) verheerlijkt Henoch, Noë, Abraham, Isaäc en Jacob. In Hebr. bestaat hij uit 4 + 8 + 4 verzen.
- voetnoot7)
- Hebr. woordelijk: ‘Henoch werd volmaakt bevonden en wandelde met Jahwe en werd ontvoerd, een teeken (wonder) van (of ter) kennis (Hebr. daʽath) voor alle geslachten’. Zie Gen. V 24; Hebr. XI 5. De zin der laatste zinsnede is òf: een teeken (wonder), dat gekend zou worden (bekend zou blijven) van geslacht tot geslacht, òf (waarschijnlijker): Henoch, die met God wandelde, werd door dien omgang voor alle tijden een wonder van kennis Gods. Daʽath wordt dikwerf (zie b.v. Is. XI 2; Job IV 1, VI 6; Prov. II 5) van kennis Gods gebezigd. Henoch gold bij de Israëlieten en Babyloniërs (Enmedoer-anki) als kenner der mysteriën van hemel en aarde, en op zijn naam werd niet lang na Ecclus. een boek geschreven, het apokriefe ‘Boek Henoch’, dat vol is van ‘openbaringen’ over Gods wereldbestuur enz. en aangehaald wordt door den apostel Judas (Ep. Jud. V 14-16).
- voetnoot8)
- Zie Gen. V 7 en VI 9.
- voetnoot9)
- Voor daarom heeft Hebr.: ‘zijnentwege’. Naar Hebr. luidt v. 18b: ‘en vanwege het verbond met hem week de zondvloed’. Zie Gen. IX 8-17 en Sap. XIV 6.
- voetnoot10)
- Zie Gen. XVII 4, naar den grondtekst.
- voetnoot11)
- Hebr.: ‘hij bevlekte niet zijn roem’.
- voetnoot12)
- Zie Gen. XVII 4-14.
- voetnoot13)
- Zie Gen. XXII 1-12.
- voetnoot14)
- Van v. 22 en 23 is de tekst in de Vulgaat onvolledig en minder duidelijk. Lees naar Hebr.: ‘Daarom beloofde Hij (God) hem onder eede, door zijnen stam de volken te zegenen, hen te vermenigvuldigen als het stof der aarde en zijn zaad te verheffen als de sterren, hem alles te geven van zee tot zee (van de Roode tot de Middellandsche Zee) en van den stroom (Euphraat) tot aan de uiteinden van het land’ (Chanaän). Vgl. Gen. XII 2, 3, XIII 14-16, XV 18-21, enz.
- voetnoot15)
- Hebr.: ‘beloofde Hij’.
- voetnoot16)
- Naar Hebr. en ten deele naar Gr.: ‘Den zegen van alle menschen gaf Hij hem, en deze daalde neder op het hoofd van Israël’, d.i. van Jacob.
- voetnoot17)
- Het slot van den beurtzang schijnt in oorspronkelijke lezing als volgt te hebben geluid: ‘En Hij bevestigde hem in het recht der eerstgeboorte en gaf hem zijn erfbezit. En Hij maakte hem tot stammen, tot een aandeel van twaalf’. - Strophe II, v. 27 b - XLV 6, Hebr. 9 zesvoeters gelijk tegenstrophe II, verheerlijkt Moses.
- voetnoot18)
- Zie XLV noot 1.