De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XLIII.
|
1. Altitudinis firmamentum pulchritudo ejus est, species coeli in visione gloriae. | 1. Het uitspansel in den hooge is zijn pronkstuk, de schoonheid des hemels - een visioen van heerlijkheidGa naar voetnoot1)! |
2. Sol in aspectu annuntians in | 2. De zon, bij haar uitgang toont zij |
[pagina 540]
exitu, vas admirabile opus excelsi. | zich aan den blik als een wonderbaar gewrocht, als een werk van den AllerhoogsteGa naar voetnoot2). |
3. In meridiano exurit terram, et in conspectu ardoris ejus quis poterit sustinere? Fornacem custodiens in operibus ardoris: Ps. XVIII 7. | 3. In het middaguur verzengt zij de aarde, en wie kan het uithouden in haar gloed? Den oven houdt men aan voor werken in het vuur: |
4. Tripliciter sol exurens montes, radios igneos exsufflans, et refulgens radiis suis obcaecat oculos. | 4. driemaal zoo sterk is de zon, die de bergen verzengt, vurige stralen uitzendt en met haar glinsterende stralen de oogen verblindtGa naar voetnoot3). |
5. Magnus Dominus qui fecit illum, et in sermonibus ejus festinavit iter. | 5. Groot is de Heer, die haar schiep, en op zijn woord doorsnelt zij de baanGa naar voetnoot4). |
6. Et luna in omnibus in tempore suo, ostensio temporis, et signum aevi. Ps. CIII 19. | 6. Ook de maan, steeds is zij op haar tijd, tot aanwijzing van den tijd en een teeken voor eeuwigGa naar voetnoot5). |
7. A luna signum diei festi, luminare quod minuitur in consummatione. | 7. Van de maan - de bepaling der feestelijke dagen; zij is een licht, dat afneemt tegen het einde. |
8. Mensis secundum nomen ejus est, crescens mirabiliter in consummatione. | 8. De maand wordt naar haar genoemd; zij wast wonderbaarlijk totdat zij vol wordtGa naar voetnoot6). |
9. Vas castrorum in excelsis, in firmamento coeli resplendens gloriose. | 9. Een werktuig van het heerleger in de hoogte is zij, aan het uitspansel des hemels glorievol lichtend. |
10. Species coeli gloria stellarum, mundum illuminans in excelsis Dominus. | 10. De schoonheid des hemels is de glans der sterren; hij, die aan de wereld het licht geeft, is de Heer in den hooge. |
11. In verbis sancti stabunt ad judicium, et non deficient in vigiliis suis. | 11. Op het woord van den Heilige staan zij naar diens beschikking, en zij worden niet moede op hare wachtpostenGa naar voetnoot7) |
[pagina 541]
12. Vide arcum, et benedic eum, qui fecit illum: valde speciosus est in splendore suo. Gen. IX 13. | 12. Zie den regenboog en prijs zijnen Maker, overschoon is hij in zijn glans. |
13. Gyravit coelum in circuitu gloriae suae, manus Excelsi aperuerunt illum. | 13. Hij omvademt den hemel met zijn [prachtigen] kring; de handen van den Allerhoogste spanden hem uit. |
14. Imperio suo acceleravit nivem, et accelerat coruscationes emittere judicii sui. | 14. Door zijn bevel jaagt Hij voort de sneeuw, en ijlings slingert Hij neder de bliksems van zijn gerichtGa naar voetnoot8). |
15. Propterea aperti sunt thesauri, et evolaverunt nebulae sicut aves. | 15. Daarom openen zich de voorraadkamers, en de wolken vliegen uit gelijk vogelsGa naar voetnoot9). |
16. In magnitudine sua posuit nubes, et confracti sunt lapides grandinis. Job XXXVIII 22. | 16. Door zijne macht pakt Hij wolken opeen, en de hagelsteenen brokkelen zich afGa naar voetnoot10). |
17. In conspectu ejus commovebuntur montes, et in voluntate ejus aspirabit Notus. Ps. CIII 32. | 17. Vóór zijn aangezicht beven de bergen, en naar zijnen wil blaast de zuidenwind. |
18. Vox tonitrui ejus verberabit terram, tempestas aquilonis, et congregatio spiritus: | 18. De stem van zijn donder schokt de aarde, de storm van het Noorden en de wervelwindGa naar voetnoot11). |
19. Et sicut avis deponens ad sedendum, aspergit nivem, et sicut locusta demergens descensus ejus. | 19. En gelijk vogels omlaag vliegen om zich neer te laten, zoo strooit Hij de sneeuw uit, en gelijk de sprinkhanen neervallen, zoo valt zij nederGa naar voetnoot12) |
[pagina 542]
20. Pulchritudinem candoris ejus admirabitur oculus, et super imbrem ejus expavescet cor. | 20. Het schoon harer blankheid bewondert het oog, maar voor haren stortvloed wordt het hart beduchtGa naar voetnoot13). |
21. Gelu sicut salem effundet super terram: et dum gelaverit, fiet tamquam cacumina tribuli. | 21. Rijp strooit Hij als zout uit over de aarde, en terwijl die bevriest, wordt hij als de stekels van een doornstruik.Ga naar voetnoot14) |
22. Frigidus ventus aquilo flavit, et gelavit crystallus ab aqua, super omnem congregationem aquarum requiescet, et sicut lorica induet se aquis. | 22. De kille noordenwind waait, en ijskristal vormt zich uit het water; het laat zich neder op elken waterplas, en deze bekleedt zich met wateren als met een pantserGa naar voetnoot15). |
23. Et devorabit montes, et exuret desertum, et exstinguet viride, sicut igne. | 23. En Hij verteert de bergen en verzengt de woestijn en verdelgt het groen als met vuurGa naar voetnoot16). |
24. Medecina omnium in festinatione nebulae: et ros obvians ab ardore venienti humilem efficiet eum. | 24. Ter heeling van alles komen de nevelen aangespoed, [en] de dauw gaat in tegen de komende hitte en tempert haarGa naar voetnoot17). |
25. In sermone ejus siluit ventus, et cogitatione sua placavit abyssum, et plantavit in illa Dominus insulas. | 25. [Op zijn woord zweeg de wind en] Hij deed naar zijne beschikking de wijde zee bedaren en [de Heer] plantte in haar eilandenGa naar voetnoot18). |
26. Qui navigant mare, enarrent pericula ejus: et audientes auribus nostris admirabimur. | 26. Wie de zee bezeilen, laat hen verhalenGa naar voetnoot19) van hare gevaren; en wij hooren het met onze ooren en staan verbaasd. |
27. Illic praeclara opera, et mira- | 27. Aldaar zijn zeldzame werken |
[pagina 543]
bilia: varia bestiarum genera, et omnium pecorum, et creatura belluarum. | en wonderbare wezens, onderscheidene soorten van beesten [en van allerlei gedierte] en het geslacht der zeemonsters. |
28. Propter ipsum confirmatus est itineris finis, et in sermone ejus composita sunt omnia. | 28. Door Hem wordt bepaald het doel der reize, en op zijn woord rangschikt zich allesGa naar voetnoot20). |
29. Multa dicemus, et deficiemus in verbis; consummatio autem sermonum, ipse est in omnibus. | 29. Nog veel wilden wij zeggenGa naar voetnoot21), schieten echter tekort [in de woorden]; maar het besluit der redeneering luidt: Hij is in alle dingen. |
20. Gloriantes ad quid valebimus? ipse enim omnipotens super omnia opera sua. | 30. Met onze lofprijzing - wat vermogen wij? Hij toch, de Almachtige, gaat al zijne werken te boven. |
31. Terribilis Dominus, et magnus vehementer, et mirabilis potentia ipsius. | 31. Ontzagwekkend is de Heer en groot bovenmate [, en wonderbaar is zijne macht. |
32. Glorificantes Dominum quantumcumque potueritis, supervalebit enim adhuc, et admirabilis magnificentia ejus. | 32. Verheft den Heer, zooveel gij vermoogt; want toch is Hij nog hooger], en wonderbaar is zijne heerlijkheid. |
33. Benedicentes Dominum, exaltate illum quantum potestis: major enim est omni laude. | 33. Prijst den Heer, verheft Hem zooveel gij vermoogt; want Hij gaat allen lof te boven. |
34. Exaltantes eum replemini virtute: ne laboretis: non enim comprehendetis. | 34. Gij, die Hem verheft, verdubbelt uwe kracht en wordt niet moede; want gij doorgrondt Hem niet. |
35. Quis videbit eum, et enarrabit? et quis magnificabit eum sicut est ab initio? Ps. CV 2. | 35. Wie zag Hem en verhaalt er van? En wie verheft Hem zoo hoog als Hij is [van den beginne]? |
36. Multa abscondita sunt majora | 36. Veel nog is er verborgen, groo- |
[pagina 544]
his: pauca enim vidimus operum ejus. | ter dan dit; want slechts weinig zag ik van zijne werken. |
37. Omnia autem Dominus fecit, et pie agentibus dedit sapientiam. | 37. Alles toch heeft de Heer gemaakt, en aan hen, die een vroom leven leiden, geeft Hij wijsheid. |
- voetnoot1)
- Naar Hebr., met behulp van Gr. verbeterd: ‘De schoonheid der hoogte (des hemels) is het schitterend firmament, en de veste des hemels verkondigt zijne glorie’. Zie Ps. XVIII 1.
- voetnoot2)
- Naar Hebr. vermoedelijk te lezen: ‘De zon giet bij haar opgang gloed uit; hoe wonderbaar is het werk van Jahwe!’
- voetnoot3)
- Lees v. 3 c en 4 naar den verbeterden grondtekst: ‘De aangeblazen oven kookt het erts, maar het stralen der zon verzengt de bergen. Door haar vuur wordt verteerd de bewoonde aarde, en door haar straal het oog verblind’.
- voetnoot4)
- Naar Hebr. met geringe verbetering meer dichterlijk: ‘en op zijn woord rept zij de wieken’.
- voetnoot5)
- Lees naar den verbeterden grondtekst: ‘En ook de maan volbrengt haren loop op tijd, als heerscheres over den tijd en een teeken voor eeuwig’. Schoon telkens slechts korten tijd met haar licht den nacht beheerschend, is de maan toch steeds de aanwijzer der maanden.
- voetnoot6)
- De vergelijking van Hebr. en Gr. maakt het waarschijnlijk dat v. 8 aldus te lezen is: De nieuwe maan, volgens haar naam vernieuwt zij zich. Hoe bewonderenswaardig is zij bij haar nieuw worden!’
- voetnoot7)
- Naar den grondtekst is er v. 9-11 nog steeds sprake van de maan. Men zal de plaats aldus mogen lezen: ‘Het sieraad der heerlegers (der sterren) in den hooge (is zij), en zij verbaast den hemel door haar glans, (zij) de schoonheid des hemels en de glans der sterren, een stralend getuige in Gods hoogten. Op Gods bevel volbrengt zij haar taak en zij wordt niet moede op hare wachtposten’. - Strophe II en haar tegenstrophe bestaan in Hebr. uit 12 (6 + 6) zesvoeters. De eerste helft der strophe (v. 12-18 a) verheerlijkt Gods wonderen in de lucht (regenboog, bliksem, regen, wolken, hagel en donder); de tweede (v. 18b-22) de verbazingwekkende natuurverschijnselen op de aarde (wind, sneeuw, ijs en rijp). Van de tegenstrophe schilderen de eerste zes verzen (v. 23-28) hoe de Schepper na de droogte de aarde verkwikt en de wonderwereld der zee bestiert naar zijn wil, dien zijne engelen uitvoeren; de laatste zes (v. 29-37) besluiten den zang met eene geestdriftige herhaling van de gedachte in den aanhef uitgesproken.
- voetnoot8)
- De Grieksche en de Latijnsche vertaler meenen ten onrechte dat de dichter hier onder het beeld van een orkaan gewaagt van Gods wraakgericht. Er is slechts sprake van Gods almacht. De Grieksche vertaling berust zeker op een bedorven tekst. Naar Hebr. vermoedelijk te lezen; ‘Zijne macht richt (den loop van) den bliksem en zendt vonken uit in den hooge’.
- voetnoot9)
- Voor daarom vermoedelijk naar eene verbeterde lezing van Hebr. te lezen: ‘op zijn wenk’. Het regenwater (d.i. het ‘water boven het uitspansel’, Gen. I 7) bevond zich volgens de voorstelling der Hebreeuwen in voorraadkamers en werd door de wolken over de aarde uitgestort.
- voetnoot10)
- Naar Gr. (het vers ontbreekt in Hebr.): ‘Door zijne macht maakt Hij stijf de wolken’, enz. De ijle wolken worden tot ijsklompen, die zich in hagelsteenen verbrokkelen.
- voetnoot11)
- Door verschuiving der versleden geraakten v. 17 en 18 in het ongereede. Lees: ‘De stem van zijn donder schokt de aarde (v. 18 a) en uit vrees voor Hem beven de bergen (v. 17 a. Einde van de 1e helft der strophe). Op zijn bevel ontstaat de zuidenwind (v. 17 b), ook de noordenwind, orkaan en wervelstorm’ (v. 18 b).
- voetnoot12)
- Lees v. 19 ten deele naar Hebr., ten deele naar Gr. in beteren vorm: ‘Gelijk vogels (of wellicht beter: gelijk vonken) strooit Hij uit zijne sneeuwvlokken, en zij dalen neder, gelijk sprinkhanen neervallen’.
- voetnoot13)
- Naar den grondtekst vermoedelijk te lezen: ‘Haar blanke witheid verblindt de oogen en om haar glans is het hart verbaasd’.
- voetnoot14)
- Beter naar Hebr.: ‘Ook den rijp giet hij uit als zout, die (de rijp) bloemen rondstrooit als safier’. De vertaling van Gr. en Vulgaat berust op een verschreven tekst.
- voetnoot15)
- Schooner van vorm naar den grondtekst: ‘Den killen noordenwind laat Hij blazen, en deze doet verstijven tot ijs de beek. Alle waterplassen bedekt hij met een korst, en als met een pantser bekleedt hij den poel’.
- voetnoot16)
- De aanhef der tegenstrophe is naar Hebr. te vertalen: ‘De vruchten der bergen verschroeit Hij als een vuur en de groenende weiden als eene vlam’. Met de bergen zijn bedoeld de vruchtvelden op de hellingen der heuvels, welke door wallen tegen de vernieling door bergstroomen beveiligd werden. De dichter schildert de gevolgen der zomerhitte op de hoogte en in de laagte, ten einde in het volgende vers te beschrijven, op hoedanige wijze de Schepper de zoo aangerichte schade weet te herstellen.
- voetnoot17)
- Naar Hebr. met geringe verbetering: ‘Alles herstelt de drup van den nevel; de dauw druipt neer om te bevochtigen het droge’. In de Vulgaat is venienti glosse en humilem verschreven uit humidum.
- voetnoot18)
- Naar Hebr. en Gr.: ‘Door zijn besluit deed Hij rusten den oceaan en in den afgrond plantte Hij eilanden’. Het eerste verslid werd in de Vulgaat tweemaal vertaald, de eerste maal in een door Marc. IV 39 ingegeven zin. De dichter wil zeggen dat de Almachtige bij de schepping de onstuimige en wijde zee toegankelijk maakte voor den mensch, doordat Hij de wilde golven tot bedaren bracht en hier en daar eilanden deed ontstaan naar welke de zeeman bij opkomenden storm kan vluchten. Zoo leidt hij de volgende verzen in.
- voetnoot19)
- Hebr. heeft eenvoudig ‘verhalen’.
- voetnoot20)
- Naar Hebr. is dit vers vermoedelijk aldus te lezen: ‘Door Hem heeft zijn bode welslagen, en door zijn woord volbrengt deze wat Hij wil’. Met zijn bode, collectief te nemen, zijn zeker Gods engelen bedoeld, welke de dichter aan het einde van zijne beschrijving der wonderen Gods in het heelal vermeldt als in den dienst Gods de deelen des heelals besturend. De duistere vertaling der Vulgaat berust op eene verschrijving van Gr.
- voetnoot21)
- Het slot der strophe, in de Vulgaat door glossen en herhalingen ontsierd, zal naar Hebr. en Gr. ongeveer aldus moeten luiden: ‘Wij zullen niet meer dusdanige dingen vermelden; doch het slot der woorden is: God is alles (begin, oorzaak en doel van alles). Zullen wij Hem nog verder prijzen, zonder Hem met onze woorden te kunnen achterhalen? Grooter is Hij dan al zijne werken! Ontzagwekkend is Jahwe bovenmate en wonderbaar in zijne krachten. Gij, die Hem prijst, herneemt uwe kracht; wordt niet moede, want zijn lof zult gij nooit voltooien. Veel van deze dingen (de geschapen dingen) zijn nog (den mensch) verborgen; slechts weinig zag ik van zijne werken. Want alles heeft Jahwe geschapen en aan de vromen geeft Hij wijsheid’. De vermelding der vromen, wien het gegeven is, door de wijsheid God in de schepping te bewonderen, vormt den overgang tot het volgende onderwerp. Vs. 5 komt in Hebr. niet voor en is, evenals v. 31 b en v, 32 a en b, eene glosse, daar het de strophe te lang maakt.