De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||
Caput XXXVIII.
|
1. Honora medicum propter necessitatem: etenim illum creavit Altissimus. | 1. Eer den arts vanwege de behoefte, want hem gaf het aanzijn de AllerhoogsteGa naar voetnoot1). |
2. A Deo est enim omnis medela, et a rege accipiet donationem. | 2. Van God toch komt alle genezing, en van den koning ontvangt hij geschenkenGa naar voetnoot2). |
3. Disciplina medici exaltabit caput illius, et in conspectu magnatorum collaudabitur. | 3. De wetenschap van den arts verheft zijn hoofd, en bij de grooten wordt hij geprezenGa naar voetnoot3). |
4. Altissimus creavit de terra medicamenta, et vir prudens non abhorrebit illa. | 4. De Allerhoogste schiep uit de aarde de artsenijen, en een wijs man zal ze niet versmadenGa naar voetnoot4). |
5. Nonne a ligno indulcata est aqua amara? Exod. XV 25. | 5. Werd niet door het hout zoet gemaakt het [bittere] water? |
6. Ad agnitionem hominum virtus illorum, et dedit hominibus scientiam Altissimus, honorari in mirabilibus suis. | 6. De menschen zouden hare kracht leeren kennenGa naar voetnoot5). En aan de menschen gaf de Allerhoogste inzicht, om verheerlijkt te worden in zijne wonderbare dadenGa naar voetnoot6). |
7. In his curans mitigabit dolorem, et unguentarius faciet pigmenta suavitatis, et unctiones conficiet sanitatis, et non consummabuntur opera ejus. | 7. Door deze geneest en lenigt hij de pijn, en de artsenijbereider maakt er verzachtende pleisters van [en stelt heilzame zalven saam]; zoo gaan zijne werken niet te gronde. |
8. Pax enim Dei super faciem terrae. | 8. Want het heil van God is op de aardeGa naar voetnoot7). |
[pagina 518]
9. Fili in tua infirmitate ne despicias te ipsum, sed ora Dominum, et ipse curabit te. Isai. XXXVIII 3. | 9. Mijn zoon, in de ziekte verwaarloos u nietGa naar voetnoot8), maar bid tot den Heer, en Hij zal u gezond maken. |
10. Averte a delicto et dirige manus, et ab omni delicto munda cor tuum. | 10. Keer u af van de zonde en richt uwe handen en zuiver van alle misdadigheid uw hart. |
11. Da suavitatem et memoriam similaginis, et impingua oblationem, et da locum medico: | 11. Draag een geuroffer en een gedenkoffer van meelbloem op en maak de offerande vetGa naar voetnoot9) en verleen den arts toegangGa naar voetnoot10); |
12. Etenim illum Dominus creavit: et non discedat a te, quia opera ejus sunt necessaria. | 12. want de Heer heeft hem het aanzijn gegeven. En laat hem niet van u heengaan, dewijl zijne diensten onontbeerlijk zijn. |
13. Est enim tempus quando in manus illorum incurras: | 13. Want er is een tijd, dat gij onder hunne handen moet komen. |
14. Ipsi vero Dominum deprecabuntur, ut dirigat requiem eorum, et sanitatem, propter conversationem illorum. | 14. En zij zelf bidden tot den Heer, opdat Hij hen rust en herstel doe aanbrengen, tot behoud huns levensGa naar voetnoot11). |
15. Qui delinquit in conspectu ejus, qui fecit eum, incidet in manus medici. | 15. Wie zondigt vóór het aangezicht zijns Scheppers, zal komen onder de handen van den artsGa naar voetnoot12). |
16. Fili in mortuum produc lacrymas, et quasi dira passus incipe plorare, et secundum judicium contege corpus illius, et non despicias sepulturam illius. | 16. Mijn zoon, over een doode stort tranen en hef als door een zwaar verlies getroffen den klaagzang aan en kleed naar behooren zijn lijk en blijf niet weg van zijne begrafenisGa naar voetnoot13). |
17. Propter delaturam autem amare fer luctum illius uno die, et consolare propter tristitiam, | 17. [En vanwege de opspraak] draag over hem bitteren rouw [éénen dag], en wees dan getroost over uwen kommer, |
[pagina 519]
18. Et fac luctum secundum meritum ejus uno die, vel duobus propter detractationem. | 18. en draag rouw naar zijn verdienste, één dag, of twee, om de kwaadsprekendheidGa naar voetnoot14). |
19. A tristitia enim festinat mors, et cooperit virtutem, et tristitia cordis flectit cervicem. Prov. XV 13 et XVII 22. | 19. Want droefgeestigheid verhaast den dood [en overmant de kracht], en treurigheid des harten drukt neer den nekGa naar voetnoot15). |
20. In abductione permanet tristitia: et substantia inopis secundum cor ejus. | 20. Bij het wegbrengen blijft de smart, en het leven van den behoeftige is overeenkomstig zijn hartGa naar voetnoot16). |
21. Ne dederis in tristitia cor tuum, sed repelle eam a te: et memento novissimorum. | 21. Geef niet aan de droefheid over uw hart, maar weer haar van u af en denk aan het eindeGa naar voetnoot17). |
22. Noli oblivisci: neque enim est conversio, et huic nihil proderis, et te ipsum pessimabis. | 22. Vergeet het niet; want men keert niet terug, en hem zijt gij niet tot nut, en u zelf doet gij kwaadGa naar voetnoot18). |
23. Memor esto judicii mei: sic enim erit et tuum: mihi heri, et tibi hodie. | 23. Denk aan mijn vonnis; want zoo zal ook het uwe zijn: gisteren mij en heden uGa naar voetnoot19). |
24. In requie mortui requiescere | 24. Als de doode ter ruste is ge- |
[pagina 520]
fac memoriam ejus, et consolare illum in exitu spiritus sui. II Reg. XII 21. | gaan, laat dan ook zijne gedachtenis rusten, en troost hemGa naar voetnoot20) bij het uitgaan van zijnen geest. |
25. Sapientia scribae in tempore vacuitatis: et qui minoratur actu, sapientiam percipiet: qua sapientia replebitur | 25. De wijsheid van den schriftgeleerde eischt ledigen tijd; en wie zonder bedrijf is, kan kennis verwervenGa naar voetnoot21). Hoe zal met wijsheid vervuld worden |
26. Qui tenet aratrum, et qui gloriatur in jaculo, stimulo boves agitat, et conversatur in operibus eorum, et enarratio ejus in filiis taurorum. | 26. hij, die den ploeg hanteert en groot gaat op den stok, die met den prikkel de runderen aandrijft en in hun werk opgaat, en wiens gesprek over jonge stieren gaatGa naar voetnoot22)? |
27. Cor suum dabit ad versandos sulcos, et vigilia ejus in sagina vaccarum. | 27. Hij zet zijn hart op het trekken van voren, en richt zijne zorg op het mesten van koeienGa naar voetnoot23). |
28. Sic omnis faber et architectus, qui noctem tamquam diem transigit, qui sculpit signacula sculptilia, et assiduitas ejus variat picturam: cor suum dabit in similitudinem picturae, et vigilia sua perficiet opus. | 28. Evenzoo elk handwerker en bouwmeester, die den nacht doorbrengt als den dag, die gesneden zegels steekt en wiens gestadige arbeid afwisseling brengt in de beeltenissen. Hij zet zijn hart op het treffen der beeltenis en het is zijne zorg het karwei af te werkenGa naar voetnoot24). |
[pagina 521]
29. Sic faber ferrarius sedens juxta incudem, et considerans opus ferri: vapor ignis uret carnes ejus, et in calore fornacis concertatur: | 29. Evenzoo de ijzersmid, die bij het aambeeld zit en op het smeewerk letGa naar voetnoot25). De damp van het vuur schroeit zijn vleesch, en met de hitte van den oven heeft hij te kampen. |
30. Vox mallei innovat aurem ejus, et contra similitudinem vasis oculus ejus: | 30. De slag van den hamer verkwiktGa naar voetnoot26) zijn oor, terwijl zijn oog gevestigd is op het model van het stuk. |
31. Cor suum dabit in consummationem operum, et vigilia sua ornabit in perfectionem. | 31. Hij zet zijn hart op de voltooiing van zijn karwei, en het is zijne zorg het schoon te maken tot in het volmaakte. |
32. Sic figulus sedens ad opus suum, convertens pedibus suis rotam, qui in sollicitudine positus est semper propter opus suum, et in numero est omnis operatio ejus: | 32. Evenzoo de pottenbakker, die aan zijn werk zit en met zijne voeten de schijf draait. Hij is gedurig in zorg vanwege zijn bedrijf, en op het getal richt zich al zijn arbeidGa naar voetnoot27). |
33. In brachio suo formabit lutum, et ante pedes suos curvabit virtutem suam: | 33. Met zijnen arm vormt hij de klei, en met zijne voeten maakt hij haar lenig. |
34. Cor suum dabit ut consummet linitionem et vigilia sua mundabit fornacem. | 34. Hij zet zijn hart op de voltooiing van het verglaassel, en het is zijne zorg den oven te reinigenGa naar voetnoot28). |
35. Omnes hi in manibus suis speraverunt, et unusquisque in arte sua sapiens est. | 35. Allen dezen vertrouwen op hunne handenGa naar voetnoot29), en ieder is in zijne kunst ervaren. |
36. Sine his omnibus non aedificatur civitas. | 36. Zonder hen [allen] wordt geene stad gebouwd. |
37. Et non inhabitabunt, nec inambulabunt. et in ecclesiam non transilient. | 37. En kan men daarin noch wonen noch verkeerenGa naar voetnoot30) noch ter vergadering opgaan. |
[pagina 522]
38. Super sellam judicis non sedebunt, et testamentum judicii non intelligent, neque palam facient disciplinam et judicium, et in parabolis non invenientur: | 38. (Maar) op den rechterstoel zitten zij niet, en de bepalingen van het recht begrijpen zij niet, en van geleerdheid en oordeel geven zij geen blijk, en zinrijke spreuken verneemt men niet van henGa naar voetnoot31). |
39. Sed creaturam aevi confirmabunt, et deprecatio illorum in operatione artis, accommodantes animam suam, et conquirentes in lege Altissimi. | 39. Doch zij houden de dingen dezer wereld in stand, en wat zij vragen bepaalt zich tot de uitoefening van hun bedrijfGa naar voetnoot32), waarbij zij zich regelen naar de wet des Allerhoogsten en die betrachten. |
- voetnoot1)
- Voor het behoud der gezondheid is het voorts noodig gedurig den arts te raadplegen (v. 1-8). Naar Hebr. luidt v. 1: ‘Verkeer met den arts, alvorens hij noodig is (de Vulgaat volgt de vermoedelijk verschreven lezing van Gr. pros tas chreias voor “pro tês chreias”); want ook Hem heeft God aangesteld’.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘Van God heeft de arts de wijsheid, en van den koning ontvangt hij geschenken’. Hij mag daarom niet geminacht worden.
- voetnoot3)
- Naar Hebr.: ‘en voor de grooten (vorsten) mag hij staan’, behoeft hij zich niet gelijk de hovelingen neer te werpen.
- voetnoot4)
- Hebr.: ‘veracht ze niet’.
- voetnoot5)
- Naar Gr. en Hebr.: ‘om aan alle menschen te openbaren zijne (Gods) kracht?’ Gelijk God, toen Hij door het hout het bittere water zoet maakte (Exod. XV 25), zijne macht toonde, zoo doet Hij dit voortdurend, als Hij door middel van artsenijen ziekten geneest.
- voetnoot6)
- Hebr.: ‘door zijne macht’. De kennis van den arts komt van God; in de genezing van den zieke door den arts openbaart zich daarom 's Heeren macht.
- voetnoot7)
- Lees v. 7 en 8 naar Hebr. met kleine verbetering: ‘Door deze (de artsenijen) stilt de arts (het onderwerp van mitigabit is dus niet de Allerhoogste van v. 6) de pijn, en evenzoo bereidt de artsenijbereider het mengsel, opdat niet verdwijne zijn (Gods) werk en de redding (tesjoeʽa voor “toesjija”) van het aanschijn der aarde’, of, naar eene andere lezing: ‘van de kinderen der menschen’. Met redding is de door de artsenijen bewerkte genezing bedoeld. Gr. en Vulgaat geven het woord vrij weder. - In aansluiting aan het voorafgaande leert de volgende strophe (v. 9-14; Hebr. 7 verzen) hoe zich in geval van ziekte te gedragen. Men moet zijne toevlucht nemen tot God, maar tevens tot den arts.
- voetnoot8)
- Hebr.: ‘talm niet’.
- voetnoot9)
- Naar Hebr. vermoedelijk te lezen: ‘Draag welriekende offers (vgl. Gen. VIII 21; Lev. I 9, 13 en 17, II 2) en gedenkoffers (vgl. Lev. II 9, 16) op en recht vette (rijkelijke) offeranden aan tot de grens (naar de maat) van uw vermogen’.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘Maar ook aan den arts verleen toegang’. De volgende zinsnede want de Heer enz. staat niet in Hebr. en schijnt herhaling van v. 1 b.
- voetnoot11)
- Naar Hebr. luiden v. 13 en 14 beter: ‘Want er is een tijd, dat welslagen in zijne hand is; want ook hij bidt tot Jahwe, die hem de diagnose doet gelukken en de genezing tot behoud des levens’.
- voetnoot12)
- Daar ziekte veelal gevolg en straf is van zonde, eindigt Sirachzoon passend zijne raadgevingen over de bij eene ziekte te volgen gedragslijn met deze verzekering als waarschuwing. - De volgende strophe (v. 16-24; Hebr. 9 verzen) ontraadt overdreven en langdurige droefenis over den dood van dierbaren. Zoodanige droefenis is dikwerf oorzaak van ziekte; daarom sluit zich de strophe goed bij het voorafgaande aan.
- voetnoot13)
- Naar Hebr.: ‘Mijn zoon, laat om den afgestorvene uwe tranen vloeien, draag rouw en zing het klaaglied; gelijk het hem toekomt, begraaf zijn lijk, en verberg u niet bij zijne uitvaart’, d.w.z. laat de menschen gerust uwe tranen zien.
- voetnoot14)
- In de Vulgaat is deze plaats behalve door glossen ook door scheiding der bijeenhoorende zindeelen bedorven. Lees naar Hebr.: ‘Ween bitter en klaag hevig, treur over hem, gelijk het hem toekomt, één of twee dagen (alleen reeds) vanwege de opspraak; dan troost u over den kommer’. Sirachzoon verlangt dus geen stoïcijnsche onverschilligheid, maar wil dat men over de afgestorvenen rouw drage overeenkomstig de behoefte des harten en de menschelijke gewoonte. Men mag echter niet aan het treuren blijven.
- voetnoot15)
- Naar Hebr. met geringe verbetering: ‘Want uit droefgeestigheid ontstaat nadeel, en leed des harten sloopt de kracht’.
- voetnoot16)
- Dit zeer duistere vers komt in Hebr. niet voor. Ouderen vertalen en verklaren aldus: ‘Bij afzondering (van de buitenwereld, van de menschen) blijft de smart, en het leven van den arme is naar (de gesteldheid van) zijn hart’, d.w.z. het leven van hem, die zich in zijn rouw afzondert van de menschen, is overeenkomstig zijns harten gesteldheid diep treurig. Intusschen kan abductio bezwaarlijk ‘afzondering’ beteekenen; in den zin van den vertolker is er zeker het wegbrengen, begraven van den doode mede bedoeld. De Grieksche vertaling berust zeker op een verschreven tekst van Hebr., welke oorspronkelijk naar allen schijn luidde: ‘Bij harden arbeid (bʽabôda) gaat de smart heen, en het leven des arbeiders (ʽamêl) is als van een hond (ke-keleb, verschreven tot ke-lêb, d.i. naar het hart). De zin is: Gelijk de hond spoedig de smart vergeet, zoo ook de mensch, die zwaren arbeid te verrichten heeft (in de oudheid werd de arbeider veelal terecht met den hond vergeleken) en in dien arbeid opgaat. Hij treurt daarom ook niet lang over een doode, en in zooverre is hem die arbeid ten zegen. Zoo gelezen schijnt het vers wel oorspronkelijk, maar het staat hier vermoedelijk niet op zijne plaats. Zie noot 20.
- voetnoot17)
- Hebr. beter: ‘Richt uw hart niet op hem (den doode); laat zijne gedachtenis varen en denk aan het einde’. Het laatste wil zeggen: Bedenk dat allen eens moeten sterven.
- voetnoot18)
- Naar Hebr.: ‘Vergeet niet dat hij geene hoop meer heeft, en dat gij hem niet van nut zijt, maar u kwaad doet’.
- voetnoot19)
- Hebr.: ‘Denk aan zijn lot, dat het uw lot is: gisteren hij, heden gij’.
- voetnoot20)
- Beter naar Hebr. en Gr.: ‘en troost u’ enz. Illum schijnt ongeschikte verbetering voor ‘in illo’. - Achter v. 24 zal v. 20 (zie noot 16) moeten worden geplaatst. Dan toch vormt het een zeer passenden overgang tot het nieuwe onderwerp, dat Sirachzoon gaat behandelen: De wijze kan gestadig toenemen in wijsheid en steeds meer zegen om zich verspreiden, mits hij zich onverdeeld op de wijsheid toelegge. Op even dichterlijke als kunstige wijze wordt die gedachte ontwikkeld. Eerst wordt aan vier voorbeelden in evenveel strophen met refrein (v. 27, 28 aan het einde, 31 en 34) aangetoond hoe zij, die een bedrijf uitoefenen, in hun bedrijf geheel opgaan. Dan volgt eene tusschenstrophe (v. 35-39 a), inhoudend dat de genoemden wel nuttig, zelfs onontbeerlijk zijn, maar de wijsheid niet kunnen beoefenen en niet anderen kunnen voorgaan door hunne wijsheid. Ten slotte schilderen twee strophen (v. 39 b - XXXIX 15) hoe de ware beoefenaars der wijsheid gestadig hunne kennis weten te vermeerderen, zich onder Gods zegen steeds nuttiger maken en onvergankelijke eer verwerven.
- voetnoot21)
- Naar Hebr.: ‘De wijsheid van den schriftgeleerde vermeerdert de wetenschap (d.i. neemt steeds toe), en wie zonder bedrijf is, kan wijs worden’.
- voetnoot22)
- Vs. 25 c en 26 Hebr.: ‘Hoe kan wijs worden wie den prikkel voert (achter het trekvee loopt) en roemt op den drijfstok (als veehoeder), die de runderen uitdrijft en terugleidt met liederen (naar herderswijze een liedje neuriënd) en wiens gesprekken (zich richten) tot jonge koeien’, d.w.z. en die enkel met het vee omgaat.
- voetnoot23)
- Naar den grondtekst met geringe verbetering: ‘Hij richt zijn hart op het eggen over de voren en zijne zorg op het in orde brengen van den stal’. Aan het slot der drie volgende strophen wordt Hij richt zijn hart op.... en zijne zorg op.... als refrein herhaald. Vigilia is in de Vulgaat telkens in den zin van ‘zorg’ gebezigd.
- voetnoot24)
- Van het eerste halfvers dezer strophe geeft geene der oude vertalingen de oorspronkelijke lezing goed weder. Gelijk in de drie andere strophen is ook in deze sprake van den beoefenaar van slechts één bedrijf, te weten van den graveur of stempelsnijder. Gelukkig bleef in den grondtekst, die hier opnieuw gaat ontbreken, nog het eerste vers ten deele behouden. Hebr. heeft: ‘Aph asjah’, d.i. ook wie maakt. Dan volgen twee letters, een teth, en een mem of een beth. De samenhang doet vermoeden dat deze het overblijfsel zijn van tabaoth, d.i. zegelringen. Daarachter moet blijkens de overigens verkeerde lezing der vertalingen (faber et architectus, Gr. tektôn kai architektôn) nog en benevens de naam van een tweede soort voorwerpen gestaan hebben, die met de graveernaald bewerkt worden, b.v. vaatwerk. Het tweede halfvers luidt naar Gr.: ‘die bij nacht als bij dag zich inspant’. Daarvan bleef in Hebr. nog het door den druk onderscheiden gedeelte behouden. In haar geheel zal de strophe, verder met behulp van Gr. verbeterd, ongeveer als volgt moeten luiden: ‘(Zoo) ook wie zegelringen en vaatwerk vervaardigt, die bij nacht als bij dag zich inspant. Hij steekt zegels voor ringen, en zijn toeleg is, anders (d.i. rijk) te maken het lijnenspel. Hij richt zijn hart op het treffen der beeltenis en zijne zorg op de volmaaktheid van het werk’.
- voetnoot25)
- Naar eene lezing van Gr. beter: ‘en op het gloeiende ijzer ziet’.
- voetnoot26)
- Innovat kan evenals Gr. kaniei bezwaarlijk anders dan in de beteekenis van ‘verkwikt’ vertaald worden, schoon dat in den samenhang minder past. Men verwacht ‘verdooft’. Hoogstwaarschijnlijk las de Grieksche vertaler verkeerdelijk jechaddisj (vernieuwt) voor ‘jacharisj’ (verdooft).
- voetnoot27)
- Op het getal, d.w.z. op het aantal af te leveren stukken, of wellicht: op de juiste maat en de goede verhoudingen van zijn vaatwerk.
- voetnoot28)
- Uit vrees dat anders het bakken van het aardewerk mislukt.
- voetnoot29)
- Die in hun bedrijf geoefend zijn.
- voetnoot30)
- De beoefenaars der verschillende bedrijven zijn voor het maatschappelijk leven onontbeerlijk. Zonder hen geen steden en geen vertier. Vóór hetgeen in v. 37 nog volgt (één halfvers) viel naar Gr. en Syr. een verslid uit. Lees naar Gr., met behulp van Syr. aangevuld: ‘Echter in den raad des volks zullen zij niet gezocht zijn, en in de vergadering zullen zij niet uitblinken’.
- voetnoot31)
- Altemaal zaken, welke meer ontwikkeling en kennis eischen dan waarover een ambachtsman beschikt.
- voetnoot32)
- Hiermede eindigt naar Gr., en terecht, wat Sirachzoon over de beoefenaars der verschillende bedrijven te zeggen heeft: zij zijn nuttig en onontbeerlijk, daar zij de zaken van het dagelijksch leven gaande houden; maar hooger belangen en behoeften dan die hun bedrijf raken kennen zij niet. Hetgeen volgt leidt XXXIX 1-15 in en luidt naar Gr. met eene door maat en zin geëischte aanvulling: ‘Anders hij, die zijne ziel (zich) wijdt aan de wijsheid, en zich verdiept in de wet van den Allerhoogste’. Daaraan sluit zich XXXIX 1 naar Gr.: ‘De wijsheid van alle ouden zal hij doorvorschen’ enz. geregeld aan.