De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXVII.
|
1. Omnis amicus dicet: Et ego amicitiam copulavi: sed est amicus solo nomine amicus. Nonne tristitia inest usque ad mortem? | 1. Alle vriend zegt: Ook ik heb vriendschap gesloten; maar er zijn vrienden, slechts vrienden in naam. Geeft dat geene droefenis tot aan den dood? |
2. Sodalis autem et amicus ad inimicitiam convertentur. | 2. Een makker en een vriend slaan over tot vijandschapGa naar voetnoot1)! |
3. O praesumptio nequissima, unde | 3. O meer dan booze gedachte, |
[pagina 513]
creata es cooperire aridam malitia, et dolositate illius? | van waar zijt gij voortgekomen, om de aarde te bedekken met slechtheid [en hare arglist]? |
4. Sodalis amico conjucundatur in oblectationibus, et in tempore tribulationis adversarius erit. | 4. Een makker geniet mede met den vriend in het vermaak, maar ten tijde van tegenspoed wordt hij een tegenstander. |
5. Sodalis amico condolet causa ventris, et contra hostem accipiet scutum. | 5. Een makker heeft medelijden met den vriend - om den broode; [zelfs] grijpt hij tegen diens vijand naar het schildGa naar voetnoot2). |
6. Non obliviscaris amici tui in animo tuo, et non immemor sis illius in opibus tuis. | 6. Laat de gedachte aan uwen vriend niet wijken uit uw hart, en vergeet hem niet in uwen rijkdomGa naar voetnoot3). |
7. Noli consiliari cum eo, qui tibi insidiatur, et a zelantibus te absconde consilium. | 7. [Houd geen raad met wie u belaagt, en voor wie u benijden verberg uw planGa naar voetnoot4).] |
8. Omnis consiliarius prodit consilium, sed est consiliarius in semetipso. | 8. Alle raadgever geeft raad ten besteGa naar voetnoot5), maar menigeen is raadgever in zijn eigen belang. |
9. A consiliario serva animam tuam: prius scito quae sit illius necessitas: et ipse enim animo suo cogitabit: | 9. Tegen een raadgever wees op uwe hoede; tracht eerst te achterhalen wat hij van noode heeft; want ook hij kan zijn eigenbelang op het oog hebben; |
10. Ne forte mittat sudem in terram, et dicat tibi: | 10. opdat hij wellicht geen staak in den grond stekeGa naar voetnoot6) en tot u zegge: |
11. Bona est via tua; et stet e contrario videre quid tibi eveniat. | 11. Goed is uw weg, en tegenover u post vatte om te zien wat u overkomtGa naar voetnoot7). |
[pagina 514]
12. Cum viro irreligioso tracta de sanctitate, et cum injusto de justitia, et cum muliere de ea, quae aemulatur: cum timido de bello, cum negotiatore de trajectione, cum viro livido de gratiis agendis, | 12. RaadpleegGa naar voetnoot8) [een ongodsdienstig man over heiligheid en een ongerechte over gerechtigheid en] eene vrouw over hare mededingster, een bloohartige over krijg, een koopman over ruiling, [een kooper over verkooping,] een nijdigaard over dankbaarheid. |
13. Cum impio de pietate, cum inhonesto de honestate, cum operario agrario de omni opere, | 13. een goddelooze over vroomheid, [een oneerbare over eerbaarheid,] een akkerknecht over eenigen arbeid, |
14. Cum operario annuali de consummatione anni, cum servo pigro de multa operatione: non attendas his in omni consilio. | 14. een voor een jaar gehuurden arbeider over de taak van het jaar, een luien dienstknecht over veel arbeid. Houd u aan geen dezer bij welke beraadslaging ookGa naar voetnoot9). |
15. Sed cum viro sancto assiduus esto, quemcumque cognoveris observantem timorem Dei, | 15. Maar verkeer gestadig met den vromen man, met ieder, dien gij de vreeze Gods ziet bewarenGa naar voetnoot10), |
16. Cujus anima est secundum animam tuam: et qui, cum titubaveris in tenebris, condolebit tibi. | 16. wiens gezindheid gelijk is aan uwe gezindheid, en die, wanneer gij struikelt [in de duisternis], medelijden met u toont. |
17. Cor boni consilii statue tecum: non est enim tibi aliud pluris illo. | 17. Bereid [in u] een hart van [goeden] raad; want niets heeft voor u meer waarde dan dit. |
18. Anima viri sancti enuntiat aliquando vera, quam septem circumspectores sedentes in excelso ad speculandum. | 18. Het hart van een [heilig] man verkondigt dikwerf meer waarheid dan zeven wachters, die op de hoogte zitten uit te zienGa naar voetnoot11). |
19. Et in his omnibus deprecare Altissimum ut dirigat in veritate viam tuam. | 19. En bij dit alles roep den Allerhoogste aan, opdat Hij in de waarheid leide uwe schredenGa naar voetnoot12). |
[pagina 515]
20. Ante omnia opera verbum verax praecedat te, et ante omnem actum consilium stabile. | 20. Vóór alle werken lichte u voor een [waarachtig] woord, en vóór elke daad een [vaste] raadGa naar voetnoot13). |
21. Verbum nequam immutabit cor: ex quo partes quatuor oriuntur, bonum et malum, vita et mors: et dominatrix illorum est assidua lingua. Est vir astutus multorum eruditor, et animae suae inutilis est. | 21. Het [booze] woord bederft het hart; daaruit ontspringen vier dingen: goed en kwaad, leven en dood, en daarover voert gestadig de tong heerschappijGa naar voetnoot14). Er zijn schrandere mannen, die velen tot leering zijn, maar voor zich zelf van geen nut. |
22. Vir peritus multos erudivit, et animae suae suavis est. | [22. Er zijn mannen van ervaring, die velen onderrichten, tevens nuttig voor zich zelf.] |
23. Qui sophistice loquitur, odibilis est: in omni re defraudabitur. | 23. Wie drogredenen bezigt, maakt zich gehaat; van alles zal hij verstoken zijnGa naar voetnoot15). |
24. Non est illi data a Domino gratia: omni enim sapientia defraudatus est. | 24. Hem werd door God geene genade gegeven; het ontbreekt hem immers aan alle wijsheidGa naar voetnoot16). |
25. Est sapiens animae suae sapiens: et fructus sensus illius laudabilis. | 25. Er zijn wijzen, die wijs zijn voor zich zelf, en de vrucht van hun inzicht is lofwaardigGa naar voetnoot17). |
26. Vir sapiens plebem suam eru- | 26. Er zijn wijzen, die leermees- |
[pagina 516]
dit, et fructus sensus illius fideles sunt. | ters zijn van hun volk, en de vruchten van hun verstand zijn blijvendGa naar voetnoot18). |
27. Vir sapiens implebitur benedictionibus, et videntes illum laudabunt. | 27. Een wijs man is rijk aan zegeningen, en wie hem zien prijzen hemGa naar voetnoot19). |
28. Vita viri in numero dierum: dies autem Israel innumerabiles sunt. | 28. 's Menschen leven is telbaarheid van dagen, maar de dagen van Israël zijn ontelbaar. |
29. Sapiens in populo hereditabit honorem, et nomen illius erit vivens in aeternum. | 29. De wijze verwerft onder zijn volk eere, en zijn naam blijft leven in eeuwigheidGa naar voetnoot20). |
30. Fili in vita tua tenta animam tuam: et si fuerit nequam, non des illi potestatem: | 30. Mijn zoon, let in uw leven op u zelf, en is iets schadelijk, laat het dan niet de overhand krijgenGa naar voetnoot21). |
31. Non enim omnia omnibus expediunt, et non omni animae omne genus placet. | 31. Want niet bekomt alles aan allen goed, en niet behaagt aan elkeen een en hetzelfdeGa naar voetnoot22). |
32. Noli avidus esse in omni epulatione, et non te effundas super omnem escam: | 32. Wees niet tuk op alle smullerij, en val niet gulzig aan op elken schotel; |
33. In multis enim escis erit infirmitas, et aviditas appropinquabit usque ad choleram. | 33. want uit veel eten ontstaat ziekte, en gulzigheid leidt tot braken. |
34. Propter crapulam multi obierunt: qui autem abstinens est, adjiciet vitam. | 34. Ten gevolge van onmatigheid zijn velen gestorven; wie echter matig is, verlengt zijn leven. |
- voetnoot1)
- Naar Hebr. luiden v. 1 en 2 duidelijker: ‘Ieder vriend zegt: Ik ben vriend; maar er zijn vrienden - (enkel) de naam is vriend. Is het niet een leed, dat reikt tot aan den dood: een vriend des harten in een vijand veranderd?’ Zoo iemand, die een trouwen vriend meent te hebben, tot de ontdekking komt dat hij zich bedroog en dat die vriend hem in den steek laat en zelfs zijn vijand wordt, dan kan hij de smart daarover zijn leven lang niet van zich afzetten. Zoo wordt onechte vriendschap de bron van onnoembaar veel leed onder de menschen (v. 3).
- voetnoot2)
- Schoon niet onbegrijpelijk, passen v. 4 en 5 naar de Vulgaat toch niet goed in den samenhang. Naar Hebr. luiden zij beter: ‘Slecht is (handelt) de vriend, die naar den disch ziet (op de gastvrijheid van den vriend aast), maar ten tijde van den nood tegenover (den vriend) staat. De goede vriend strijdt tegen den vijand en grijpt naar het schild tot wering van den tegenstander’.
- voetnoot3)
- Ook hier treft de Vulgaat niet den zin van Hebr.: ‘Vergeet den vriend niet in den strijd, en laat hem niet in den steek bij uwen buit’; d.i. betoon u een goed vriend zoowel door den vriend te helpen in den strijd alsook door hem te doen deelen in den buit, dien gij maakt. - Het volgende gedeelte (v. 7-14) beveelt voorzichtigheid aan in het kiezen van raadgevers.
- voetnoot4)
- Dit vers behoort naar Hebr. achter v. 11; zie noot 8.
- voetnoot5)
- Vrije vertaling van Hebr.: ‘Ieder raadgever zegt: Zie!’ d.w.z. biedt u zijnen raad aan.
- voetnoot6)
- Naar den met behulp van Gr. herstelden grondtekst moeten v. 9 c en 10 (één vers) luiden: ‘Want ook hij denkt aan zich; waarom zal hij over u (het lot) werpen?’ d.i. ook hij heeft zijn eigenbelang; 't is daarom onvoorzichtig, hem blindelings de beslssing over uw lot toe te vertrouwen. De Latijnsche vertaling: ‘ne mittat sudem in terram’, te verstaan van een op den weg gelegd struikelblok, schijnt veroorzaakt door verschrijving van het toevoegsel (Gr.) klêron (lot) tot ‘sklêron’, wat een hard voorwerp beteekent.
- voetnoot7)
- Lees naar Hebr. met geringe verbetering: ‘En hij zegt tot u: Goed is uw weg; maar hij zal tegenover u staan, om neer te zien op uwe armoede’. Wanneer hij, de schijnbaar welmeenende raadgever, u door zijn uit eigenbelang gegeven raad in het ongeluk gestort heeft, dan zal hij als een vijand tegenover u staan en minachtend op uwe ellende neerzien.
- voetnoot8)
- Vóór v. 12 behoort v. 7 te worden gelezen. De verschuiving daarvan is oorzaak dat v. 12-14 b in Gr. en Vulgaat het tegendeel zeggen van hetgeen de schrijver bedoelde, wat de toevoeging van v. 14 c noodig maakte. Men zal de plaats in haar geheel naar den met behulp van Gr. en Syr. verbeterden grondtekst als volgt mogen lezen: ‘Raadpleeg uwen benijder niet, en voor den ijverzuchtige verberg uw plan. (Raadpleeg niet) de vrouw over hare mededingster en den lafaard over den krijg, den koopman over den handel en den verkooper over de waar, den afgunstige over liefdebetoon en den onbarmhartige over barmhartigheid, den luiaard over den arbeid en den slechten bewaker (wachter) over het ontdekken van kwaad’.
- voetnoot9)
- Deze zin komt in Hebr. niet voor. Zie noot 8 aan het begin.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘Maar (raadpleeg) den altijd (God) vreezenden man, van wien gij weet dat hij de geboden bewaakt’ (tegenstelling van den slechten bewaker van v. 14 c naar Hebr.), d.i. onderhoudt.
- voetnoot11)
- Naar Hebr. luiden v. 17 en 18 beter: ‘Let echter ook op den raad van uw geweten, want niemand is u getrouwer dan dit’. Het geweten des menschen geeft beter berichten dan zeven wachters op de hoogte’.
- voetnoot12)
- Tot besluit van de verhandeling over de keuze van vrienden en raadgevers volgt v. 21-29 eene min of meer dichterlijke lofprijzing (naar Hebr. eene strophe van 10 verzen) van wie waarachtig wijs zijn en zich door hunne goede raadgevingen nuttig maken voor hun volk en onvergankelijken roem verwerven.
- voetnoot13)
- De zin van den oorspronkelijken tekst valt uit de Vulgaat nauwelijks te erkennen. Lees naar Hebr. en Gr.: ‘Het begin van alle werk is het woord, en vóór elke daad (is) het overleg’. Woord heeft hier den zin van ‘gedachte’, is synoniem met overleg. Het vers wil zeggen: Alle handelingen van den mensch, goede en kwade, gaan uit van overleg.
- voetnoot14)
- Van deze plaats geven de verschillende teksten de meest uiteenloopende lezingen. Alleen Hebr. heeft een volmaakt goeden zin: ‘De wortel der overleggingen is het hart; hij (de wortel) laat vier takken ontspruiten, goed en kwaad, leven en dood; en daarover voert volkomen de tong heerschappij’. Gaat aan alle handeling overleg vooraf, dat overleg is ten goede of ten kwade naar gelang het hart of de gezindheid des menschen goed of kwaad is. Uit een boos hart komen voort kwaad en dood (vgl. Matth. XV 19), uit een goed hart goed en leven. Over alles echter voert de tong volkomen heerschappij (vgl. Jac. III), in zooverre de uiting der goede en kwade gevoelens door het woord die gevoelens versterkt en bij anderen ingang doet vinden; vgl. Prov. XVIII 21. Wie nu, die wijs is, heeft van zijne wijsheid genot en sticht er nut mede? Op die vraag antwoordt hetgeen tot v. 29 volgt.
- voetnoot15)
- Naar den gezuiverden grondtekst zal men v. 21c-23 aldus moeten lezen: ‘Er zijn wijzen, die voor velen wijs handelen, maar voor zich zelf dwaas (v. 22 der Vulgaat is herhaling van dit vers naar andere lezing). Er zijn wijzen, die met hunne woorden veracht worden, en wien het aan alle genot (geluk) ontbreekt’. Twee soorten van wijzen worden hier genoemd, wien hunne wijsheid geen geluk aanbrengt. Die van de eerste soort zijn, schoon wijs voor anderen, onwijs voor zich; die van de tweede worden miskend en uitgelachen; zoo wordt juist hunne wijsheid voor hen eene oorzaak van verlatenheid en verdriet. Naar de Vulgaat zijn die van de tweede soort waanwijzen, die zich door hunne betweterij, door hunne twist- en drogredenen hatelijk maken.
- voetnoot16)
- Dit vers komt in Hebr. niet voor en is blijkbaar eene glosse op v. 23.
- voetnoot17)
- Hebr.: ‘Vertoont zich aan hun lichaam’. De zin schijnt: Men ziet het hun aan dat zij (voor zich) verstandig leven.
- voetnoot18)
- Tegenover de twee soorten van wijzen, die van hunne wijsheid geen profijt hebben, plaatsen v. 25 en 26 twee andere, die er wel van genieten: wijzen, die voor zich zelf wijs zijn en daarom voor den duur huns levens den zegen der wijsheid ondervinden, en wijzen, die zich nuttig weten te maken voor hun volk en zoodoende nog na hun dood door hunne wijsheid nut stichten. Deze laatste gedachte wordt in de drie volgende verzen verduidelijkt.
- voetnoot19)
- Naar eene lezing van Hebr.: ‘Wie voor zich zelf wijs is, verzadigt zich met geneugten, en allen, die hem zien, prijzen hem gelukkig’. Zijne wijsheid brengt dus vrucht, maar enkel voor den duur zijns levens. Dat leven echter is kort. Israël daarentegen blijft voortbestaan (v. 28). Wie daarom het heil van Israël bevordert, diens wijsheid levert blijvende vrucht op (v. 29).
- voetnoot20)
- Naar Hebr.: ‘Wie wijs voor zijn volk is, verkrijgt eere, en zijn naam blijft tot het eeuwige leven’. - De volgende verhandeling (v. 30 - XXXVIII 15) beveelt de zorg voor het behoud der gezondheid aan. Men moet vooreerst matig zijn (v. 30-34).
- voetnoot21)
- In uw leven, d.i. in uwe wijze van leven. Naar Hebr. luidt v. 30 b duidelijker: ‘en zie wat u slecht bekomt, en gun het u niet’.
- voetnoot22)
- Hebr.: en niet elkeen moet elke spijze kiezen’.