De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||
Caput XXXVI
|
1. Miserere nostri Deus omnium, et respice nos, et ostende nobis lucem miserationum tuarum: | 1. Ontferm U onzer, God van het al, en zie [op ons] neder [en laat ons het licht uwer ontfermingen zien]. |
2. Et immitte timorem tuum super gentes, quae non exquisierunt te, ut cognoscant quia non est Deus nisi tu, et enarrent magnalia tua. | 2. En zend uwen schrik over de volkenGa naar voetnoot1) [, die U niet zoeken, opdat zij erkennen dat er geen God is buiten U, en uwe groote daden verkondigen]. |
3. Alleva manum tuam super gentes alienas, ut videant potentiam tuam. | 3. Hef uwe hand op tegen de vreemde volken, opdat zij uwe machtGa naar voetnoot2) zien. |
4. Sicut enim in conspectu eorum sanctificatus es in nobis, sic in conspectu nostro magnificaberis in eis, | 4. [En] gelijk Gij U voor hunne oogen heilig betoond hebt door ons, zoo verheerlijk U voor onze oogen door henGa naar voetnoot3), |
5. Ut cognoscant te, sicut et nos cognovimus quoniam non est Deus praeter te Domine. | 5. opdat zij U erkennen, gelijk ook wij erkend hebbenGa naar voetnoot4), dat er geen God is buiten U, o Heer. |
6. Innova signa, et immuta mirabilia. | 6. Vernieuw de teekenen en herhaal de wonderen; |
7. Glorifica manum, et brachium dextrum. | 7. verheerlijk uwe hand en uwen rechterarmGa naar voetnoot5). |
8. Excita furorem, et effunde iram. | 8. Wek op uwe verbolgenheid en stort uit uwe gramschapGa naar voetnoot6); |
9. Tolle adversarium, et afflige inimicum. | 9. verdelg den tegenstander en tuchtig den vijand. |
[pagina 510]
10. Festina tempus, et memento finis, ut enarrent mirabilia tua. | 10. Verhaast den tijd en denk aan het einde, opdat zij uwe groote daden verheerlijkenGa naar voetnoot7). |
11. In ira flammae devoretur qui salvatur: et qui pessimant plebem tuam, inveniant perditionem. | 11. Door de woede des vuurs worde verslonden wie ontkwam; en wie uw volk kwellen mogen hun verderf vindenGa naar voetnoot8). |
12. Contere caput principum inimicorum, dicentium: Non est alius praeter nos. | 12. Verpletter den kop der vijandige vorsten, die zeggen: Er is niemand buiten onsGa naar voetnoot9). |
13. Congrega omnes tribus Jacob: ut cognoscant quia non est Deus nisi tu, et enarrent magnalia tua: et hereditabis eos, sicut ab initio. | 13. Verzamel alle stammen van Jacob, [opdat zij erkennen dat er geen God is buiten U, en uwe groote daden verheerlijkenGa naar voetnoot10),] en geef hun het erfdeel gelijk in den beginneGa naar voetnoot11). |
14. Miserere plebi tuae, super quam invocatum est nomen tuum: et Israël, quem coaequasti primogenito tuo. Exod. IV 22. | 14. Ontferm U over uw volk, dat naar uwen naam genoemd is, en over Israël, dien Gij behandeld hebt als uwen eerstgeboreneGa naar voetnoot12). |
15. Miserere civitati sanctificationis tuae Jerusalem, civitati requiei tuae. | 15. Ontferm U over de stad van uw heiligdomGa naar voetnoot13), over Jerusalem, de stad uwer rust. |
16. Reple Sion inenarrabilibus verbis tuis, et gloria tua populum tuum. | 16. Vervul Sion met uwe onuitsprekelijke woorden, en met uwe heerlijkheid uw volkGa naar voetnoot14). |
17. Da testimonium his, qui ab initio creaturae tuae sunt, et suscita praedicationes, quas locuti sunt in nomine tuo prophetae priores. | 17. Geef getuigenis aan hen, die van den beginne uwe schepselen zijn, en doe [de] voorspellingen herleven [, welke de vroegere profeten verkondigden] in uwen naamGa naar voetnoot15). |
18. Da mercedem sustinentibus te, | 18. Geef belooning aan wie op |
[pagina 511]
ut prophetae tui fideles inveniantur: et exaudi orationes servorum tuorum. | U hopen, opdatGa naar voetnoot16) uwe profeten betrouwbaar worden bevonden; [en] verhoor de gebeden uwer dienstknechten |
19. Secundum benedictionem Aaron de populo tuo, et dirige nos in viam justitiae, et sciant omnes qui habitant terram, quia tu es Deus conspector saeculorum. Num. VI 24. | 19. naar den zegen van Aäron over uw volkGa naar voetnoot17) [, en leid ons op den weg der gerechtigheid] en laat allen, die op aarde wonen, erkennen dat Gij de God zijt, der eeuwen [doorgronder]Ga naar voetnoot18). |
20. Omnem escam manducabit venter, et est cibus cibo melior. | 20. Met elke spijs voedt zich de buik; maar de eene spijs is beter dan de andere. |
21. Fauces contingunt cibum ferae, et cor sensatum verba mendacia. | 21. Het gehemelte onderkent het wildbraad, en een verstandig hart de leugentaalGa naar voetnoot19). |
22. Cor pravum dabit tristitiam, et homo peritus resistet illi. | 22. Een bedrieglijk hart veroorzaakt leed, maar een man van ondervinding zal daaraan weerstaanGa naar voetnoot20). |
23. Omnem masculum excipiet mulier: et est filia melior filia. | 23. Elken man neemt de vrouw aan; maar de eene dochter is beter dan de andereGa naar voetnoot21). |
24. Species mulieris exhilarat faciem viri sui, et super omnem concupiscentiam hominis superducit desiderium. | 24. De schoonheid der vrouw verblijdt het aangezicht [haars mans] en wekt een verlangen, dat alles te boven gaat wat 's mans hart begeertGa naar voetnoot22). |
25. Si est lingua curationis, est et mitigationis et misericordiae: non est vir illius secundum filios hominum. | 25. Is hare tong lenigend, is zij ook zachtzinnig [en medelijdend], dan is haar man niet als een van de menschenkinderenGa naar voetnoot23). |
[pagina 512]
26. Qui possidet mulierem bonam, inchoat possessionem: adjutorium secundum illum est, et columna ut requies. | 26. Wie eene [goede] vrouw verwerft, legt den grond tot welstand; hij heeft eene hulp, die hem voegt, en eene zuil, waarop hij rustGa naar voetnoot24). |
27. Ubi non est sepes, diripietur possessio: et ubi non est mulier, ingemiscit egens. | 27. Waar geen heg is, wordt de bezitting vernield, en waar geene vrouw is, daar zucht een noodlijdendeGa naar voetnoot25). |
28. Quis credit ei, qui non habet nidum, et deflectens ubicumque obscuraverit, quasi succinctus latro exsiliens de civitate in civitatem? | 28. Wie vertrouwt iemand, die geen nest heeft en zijn inkeer neemt waar ook het donker hem overvalt, gelijk een opgeschort roover ronddwalend van de eene stad naar de andereGa naar voetnoot26)? |
- voetnoot1)
- Het smeeklied bestaat naar Hebr. uit eene strophe en eene tegenstrophe, beide van 8 verzen. Inhoud der strophe (v. 1-12): Betoon, Heer, uwe macht aan de heidenen, die ons verdrukken. Mogen zij U erkennen gelijk wij of te gronde gaan. Inhoud der tegenstrophe (v. 13-18): Verzamel en en herstel Israël. - Naar Hebr. is in v. 1 ook en zie neder niet oorspronkelijk, en vormt v. 2 a met v. 1 a één vers. Het licht der ontfermingen. Het licht is zinnebeeld van gunst en heil. Met de volken (heidenen) zijn voornamelijk de Syriërs en de Egyptenaren bedoeld, voor welker koningen Israël de gestadige twistappel was. Hetgeen in v. 2 der Vulgaat verder volgt is grootendeels aan v. 5 en v. 10 ontleend.
- voetnoot2)
- Hebr.: ‘uwe groote daden’.
- voetnoot3)
- De dichter erkent dat de tegenwoordige verdrukking van Israël verdiend is. Ten aanschouwe der heidenen heeft God zijn zondig en trouweloos volk vernederd en zich aan hen als den Heilige geopenbaard. Moge Hij nu ten aanschouwe van Israël de heidenen vernederen en zich aan hen als den machtige openbaren.
- voetnoot4)
- Naar Hebr. beter: ‘opdat zij weten, gelijk wij weten’.
- voetnoot5)
- Vgl. Jer. XVI 21; Ez. XXVIII 22, XXXVIII 22 en 23.
- voetnoot6)
- Van den lankmoedigen God wordt gezegd, dat zijne verbolgenheid rust; van den wrekenden God, dat Hij die opwekt.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘Laat spoedig het einde komen en denk aan den vastgestelden tijd (wellicht eene zinspeling op Dan. VIII 19, XI 27 en 35); wie zal (anders) verhalen wat Gij gedaan hebt?’
- voetnoot8)
- Dit vers komt in Hebr. niet voor en is zeker ook niet oorspronkelijk, daar het de strophe langer maakt dan de tegenstrophe. Wie ontkwam, te weten aan de vroegere wraakgerichten.
- voetnoot9)
- Voor der vijandige vorsten heeft Hebr.: ‘der vorsten van Moab’, als oude erfvijand vertegenwoordiger van alle vijanden van Israël. Eene andere lezing van Hebr. stemt intusschen met Gr. en Vulgaat overeen. Er is niemand enz., d.i. wij alleen zijn machtig.
- voetnoot10)
- Het ook in Hebr. niet voorkomende gedeelte van v. 13 is herhaling van v. 5.
- voetnoot11)
- Het herstel van Israël sloot twee zaken in: de hereeniging van al de in de verstrooiing wonende Joden (v. 13 a) en de herovering van hun erfdeel, hun land, dat grootendeels in heidensche handen en van heidensche vorsten afhankelijk was (v. 13 c). Vgl. Is. XL 11; Ez. XXXVI 9; Am. IX 14; Mich. VII 14.
- voetnoot12)
- Vgl. Exod. IV 22.
- voetnoot13)
- Waar Uw heiligdom staat.
- voetnoot14)
- Hebr.: ‘Vervul Sion met uwe majesteit, en met uwe heerlijkheid uwen tempel’. Vgl. Ps. LXXV 3, LXXVII 69; Is. II 2; Mich. IV 1. Met uwe onuitsprekelijke woorden is vertaling van Gr. arrêta logia soy, verschreven uit ‘arêtalogias soy’, d.i. met de macht uwer stem, en in den gewonen tekst der Septuagint misvormd tot: ‘arai ta logia soy’.
- voetnoot15)
- Naar Hebr.: ‘Geef getuigenis aan het eerste uwer werken (d.i. aan het volk, dat vanouds door U werd gevormd) en wek op profetie in uwen naam’.
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘en laat.... worden.’
- voetnoot17)
- Vgl. Num. VI 23-26.
- voetnoot18)
- Vgl. XXIII 29. De oorspronkelijke lezing is vermoedelijk: ‘dat Gij de oude God zijt’. Slot van het smeeklied. - In het volgende gaat Sirachzoon opnieuw in prozaïschen toon onderrichten. Een verstandig man, zoo leert hij, weet te onderscheiden tusschen oprechte en arglistige menschen, tusschen vrouwen en vrouwen (v. 20-28), tusschen goede en kwade vrienden en raadgevers (XXXVII 1-29).
- voetnoot19)
- De zin der vergelijking is: Ofschoon de buik alles wat voedsel is aanneemt, weet toch de smaak te onderscheiden tusschen uitgelezen en minder goede spijs. Zoo verneemt ook het oor wel allerlei gesprekken, maar de wijze erkent spoedig het verschil tusschen leugenachtige en waarheidlievende menschen.
- voetnoot20)
- Hebr.: ‘zendt het (het leed) daarop terug’, d.i. weet het daarheen te leiden, dat wie het leed wil veroorzaken, het zelf ondergaat.
- voetnoot21)
- In de oudheid koos gemeenlijk de vader voor zijne dochter den bruidegom, en mocht de dochter den gekozene niet weigeren. Maar de zoons konden en moesten zich zelf eene vrouw zoeken en kiezen. Vandaar de raad aan de jongelingen: Ziet goed uit uwe oogen; want de vrouwen zijn niet alle even goed. Om aan dien raad kracht bij te zetten volgt eene beschrijving van het geluk, dat eene goede vrouw den man bezorgt.
- voetnoot22)
- Hebr.- ‘en boven alles gaat de lust der oogen’ (eigenl. des oogs). Bij de keuze eener vrouw is het wijs ook op de schoonheid te letten, omdat deze een der grondslagen is van de echtelijke liefde.
- voetnoot23)
- Hebr.: ‘Bezit zij daarenboven zachtzinnigheid van tong (vgl. Prov. XV 4), dan’ enz. De zin van het tweede verslid is: dan is hij de gelukkigste der menschen.
- voetnoot24)
- Naar Hebr.: ‘Verwerf eene vrouw, de eerste (d.i. beste) bezitting; eene die u gelijk is, en eene zuil tot steun’. Waarom het raadzaam is, een (natuurlijk goed) huwelijk te sluiten, zeggen v. 27 en 28.
- voetnoot25)
- Woordelijk naar Hebr.: ‘Waar geen muur is, wordt de wijnberg vernield, en waar geene vrouw is - onvast en zwervend’, d.w.z. een man, die ongehuwd is en de huiselijkheid mist, wordt een zwerver. En een zwerver ontmoet alom wantrouwen (v. 28).
- voetnoot26)
- Hebr.: ‘Wie vertrouwt eene legerbent, die van stad tot stad trekt? Zoo is het met den man, die geen nest (tehuis) heeft, die rust maakt waar het avond wordt’. Met de legerbent zullen wel ontslagen huurtroepen bedoeld zijn, gelijk die in oorlogstijden als de toenmalige rondzwierven en het land onveilig maakten. In de Vulgaat wordt met latro succinctus een roover bedoeld, die zijne kleedij heeft opgeschort om gemakkelijk te kunnen vluchten.