De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||
Caput XXXV.
|
1. Qui conservat legem, multiplicat oblationem. | 1. WieGa naar voetnoot1) de Wet onderhoudt, draagt vele offeranden op. |
2. Sacrificium salutare est attendere mandatis, et discedere ab omni iniquitate. I Reg. XV 22. | 2. Eene heilzame offerande is het, de geboden te onderhoudenGa naar voetnoot2) [en alle ongerechtigheid te vluchten. |
3. Et propitiationem litare sacrificii super injustitias, et deprecatio pro peccatis, recedere ab injustitia. | 3. En als een zoenoffer voor ongerechtigheden opdragen en als vergiffenis vragen van zonden is het vluchten voor de ongerechtigheid.] |
4. Retribuet gratiam qui offert similaginem: et qui facit misericordiam, offert sacrificium. | 4. Dankbaar betoont zich wie een spijsoffer opdraagt, en wie barmhartigheid oefent, draagt eene offerande opGa naar voetnoot3). |
5. Beneplacitum est Domino recedere ab iniquitate: et deprecatio pro peccatis recedere ab injustitia. Jer. VII 3 et XXVI 13. | 5. Welgevallig is het den Heer, het kwade te mijden, en eene verbidding voor de zondenGa naar voetnoot4) is het de ongerechtigheid te vluchten. |
6. Non apparebis ante conspectum Domini vacuus. Exod. XXIII 15 et XXXIV 20. | 6. Vóór het aangezicht des Heeren verschijn niet ledig; |
7. Haec enim omnia propter mandatum Dei fiunt. | 7. want dit alles geschiedt vanwege het gebodGa naar voetnoot5) [Gods]. |
8. Oblatio justi impinguat altare, et odor suavitatis est in conspectu Altissimi. | 8. De offerande van den gerechte maakt vet het altaarGa naar voetnoot6), en zij is een zoete reuk vóór den Allerhoogste. |
9. Sacrificium justi acceptum est, et memoriam ejus non obliviscetur Dominus. | 9. Het offer van den gerechte is aangenaam, en de heugenis daarvan geraakt niet in vergetelheid [bij den Heer]. |
10. Bono animo gloriam redde Deo: et non minuas primitias manuum tuarum. | 10. WelgemoedGa naar voetnoot7) geef Gode eere, en houd niets achter van de eerstelingen uwer handen. |
11. In omni dato hilarem fac vul- | 11. Bij al uwe gaven vertoon een |
[pagina 507]
tum tuum, et in exsultatione sanctifica decimas tuas. II Cor. IX 7. | vroolijk gelaat, en draag met blijdschap [uwe] tienden opGa naar voetnoot8). |
12. Da Altissimo secundum datum, ejus, et in bono oculo adinventionem facito manuum tuarum: Tob. IV 9. | 12. Geef den Allerhoogste naar zijne gave, en offer met blij gelaat wat uwe handen vindenGa naar voetnoot9). |
13. Quoniam Dominus retribuens est, et septies tantum reddet tibi. | 13. Want de Heer is een vergelder en zal u zevenmaal zooveel teruggeven. |
14. Noli offere munera prava, non enim suscipiet illa. Lev. XXII 21; Deut. XV 21. | 14. Offer geene slechte gaven; want Hij zal ze niet aannemen. |
15. Et noli inspicere sacrificium injustum, quoniam Dominus judex est, et non est apud illum gloria personae. Deut. X 17; II Par. XIX 7; Job XXXIV 19; Sap. VI 8; Act. X 34; Rom. II 11; Gal. II 6; Col. III 25; I Petr. I 17. | 15. En verwacht niets van een ongerecht offerGa naar voetnoot10); want de Heer is Richter, en niets geldt bij Hem het aanzien van een persoonGa naar voetnoot11). |
16. Non accipiet Dominus personam in pauperem, et deprecationem laesi exaudiet. | 16. Niet is de Heer partijdig tegen den arme, en Hij verhoort het gebed van den onderdrukte. |
17. Non despiciet preces pupilli: nec viduam, si effundat loquelam gemitus. | 17. Niet verwerpt Hij het smeeken van den wees, noch de weduwe, als zij hare jammerklacht uitstort. |
18. Nonne lacrymae viduae ad maxillam descendunt, et exclamatio ejus super deducentem eas? | 18. Vloeien de tranen der weduwe niet van hare wangen, en komt haar zuchten niet op hem, die ze haar uitperstGa naar voetnoot12)? |
19. A maxilla enim ascendunt usque ad coelum, et Dominus ex- | 19. [Van de wang toch gaan zij op ten hemel, en de Heer, die haar |
[pagina 508]
auditor non delectabitur in illis. | verhoort, zal er geen behagen in scheppenGa naar voetnoot13)]. |
20. Qui adorat Deum in oblectatione, suscipietur, et deprecatio illius usque ad nubes propinquabit. | 20. Wie [God] aanbidt met welbehagen, zal verhoord worden, en zijn gebed zal reiken tot de wolkenGa naar voetnoot14). |
21. Oratio humiliantis se, nubes penetrabit: et donec propinquet non consolabitur: et non discedet donec Altissimus aspiciat. | 21. Het gebed van wie zich vernedert zal door de wolken dringen, en hij zal niet getroost zijn, totdat het genaderd is, en hij laat niet af, voordat de Allerhoogste er op ziet. |
22. Et Dominus non elongabit, sed judicabit justos, et faciet judicium: et Fortissimus non habebit in illis patientiam, ut contribulet dorsum ipsorum: | 22. En de Heer zal niet talmen, maar de gerechten oordeelen en recht doen. En de Almachtige zal geen geduld met hen hebben, om hun den rug te kastijdenGa naar voetnoot15). |
23. Et gentibus reddet vindictam donec tollat plenitudinem superborum: et sceptra iniquorum contribulet. | 23. En aan de volken zal Hij wraak nemen, totdat Hij de menigte der stoutmoedigen wegvaagt en de schepters der goddeloozen stuk slaat; |
24. Donec reddat hominibus secundum actus suos, et secundum opera Adae, et praesumptionem illius. | 24. totdat Hij den menschen vergeldt naar hunne werken en [naar] de werken van Adam [en] naar zijne overtreding; |
25. Donec judicet judicium plebis suae, et oblectabit justos misericordia sua. | 25. totdat hij richtend recht doet aan zijn volk, en de gerechten verblijdt door zijne barmhartigheid. |
26. Speciosa misericordia Dei, in tempore tribulationis, quasi nubes pluviae in tempore siccitatis. | 26. Heerlijk is de ontferming Gods ten tijde der beproeving, gelijk regenwolken ten tijde der droogte. |
- voetnoot1)
- Zie over den samenhang met het voorafgaande XXXIV noot 15.
- voetnoot2)
- Met v. 1 en 2 a (één vers) drukt v. 4 (eveneens één vers; v. 2 b en 3 zijn glossen) eene en dezelfde gedachte uit: Wie de geboden Gods onderhoudt, zich Gode dankbaar betoont en barmhartig is, die is als wie aan God vele Hem welgevallige offeranden opdraagt.
- voetnoot3)
- Lees naar Gr.: ‘Wie dank (aan God) teruggeeft, draagt een spijsoffer op, en wie barmhartigheid oefent, brengt een lofoffer’.
- voetnoot4)
- Gr.: ‘verzoening (een zoenoffer) voor de zonden’.
- voetnoot5)
- Vgl. Exod. XXIII 15, XXXIV 20; Deut. XVI 16.
- voetnoot6)
- Zie Ps. XIX 4 met noot 6.
- voetnoot7)
- Gr.: ‘Met een goed oog’, d.i. met blij gelaat.
- voetnoot8)
- Van v. 11 - XXXVIII 29 a werd de grondtekst teruggevonden.
- voetnoot9)
- Naar Hebr.: ‘Geef den Allerhoogste, zooals Hij geeft (d.i. gul en onbekrompen), en met stralend gelaat, gelijk uwe hand het schaft’. De Vulgaat heeft overeenkomstig eene verkeerde Grieksche lezing adinventionem voor ‘ad inventionem’, wat de toevoeging van facito in den zin van ‘draag op’ of ‘offer’ (vgl. Exod. XXXIX noot 33 en Judic. XIII noot 10) noodig maakte.
- voetnoot10)
- Naar Hebr. luiden v. 14 en 15ʽa: ‘Geef geene geschenken (d. i beproef niet God om te koopen met uwe gaven), want Hij neemt niets aan, en vertrouw niet op eene offerande na afpersing’, d.i. en meen niet door eene offerande te ontkomen aan de straf, die gij verdiendet door aan weduwen en weezen (v. 16-19) het hunne te ontnemen. Hiermede vat de dichter de XXXIV 21-27 behandelde gedachte weder op, om die verder uit te werken in eene strophe en eene tegenstrope, elk van 7 verzen. De strophe (v. 14-22) beschrijft hoe de klacht van weduwen en weezen doordringt tot God; de tegenstrophe (v. 23-26), hoe God, de verdrukten wrekend, niet rust voor en aleer Hij de verdrukkers heeft uitgedelgd.
- voetnoot11)
- Van een rijke, die Hem offeranden kan opdragen, tegenover een arme, die het niet vermag.
- voetnoot12)
- Naar Hebr. met geringe verbetering: ‘Vloeit niet de traan over de wang, en komt het gezucht niet op hem, die ze (de traan) deed vloeien?’ Veroorzaakt den verdrukte het onrecht, dat hij onderging, geen grievend leed, en zullen zijne tranen en zuchten niet Gods wraak doen neerkomen op den verdrukker?
- voetnoot13)
- Dit ook in Hebr. niet voorkomende vers is verklarende glosse.
- voetnoot14)
- Het slot der strophe (v. 20-22 b) laat ten gevolge van misvatting en van dubbele vertaling in de Vulgaat, ten deele ook in Gr., veel te wenschen over. Lees naar den vetbeterden grondtekst: ‘De bitterheid (het misbaar) van den verdrukte wordt verhoord, en zijn geroep spoedt zich naar de wolken. Het gezucht van den vernederde dringt door de wolken, en totdat het aankomt, rust het niet; het wijkt niet, totdat de Allerhoogste neerziet en rechtvaardig richt en recht doet’.
- voetnoot15)
- Lees de tegenstrophe (v. 22 c-26) naar Hebr. verbeterd en aangevuld: ‘Ook talmt God niet, en de Sterke toomt zich niet in, totdat Hij de heupen van den wreedaard (het ontbreken van dit laatste in v. 22 c der Vulgaat verstoort daar den zin) verpletterd en aan den trotschaard wraak geoefend heeft; totdat Hij den schepter der stoutmoedigen vernietigd en den staf der goddeloozen verbroken heeft; totdat Hij den mensch vergolden heeft en het Adamskind gestraft heeft naar zijne (booze) raadsslagen; totdat Hij den strijd voor zijn volk volstreden heeft en hen verblijdt door zijn heil. Hoe liefelijk is het meewaren (Gr. eleos, waaraan vermoedelijk Hebr. chesed beantwoordde) ten tijde van den nood, gelijk de weerlichtende wolk ten tijde der droogte’. Van de verdrukking der weduwen en weezen komt Sirachzoon op de verdrukking van zijn volk door de toenmalige heidensche vorsten en leidt door zijne verwachting, dat de Heer ook Israël zal wreken en redden, over tot het XXXVI 1-19 volgend smeekgebed om redding. Dat hij die redding nabij achtte, leert de vergelijking in het laatste vers. In v. 24 naar de Vulgaat is Adam niet de eerste mensch, maar gelijk ook elders ‘de mensch’.