De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXXIII.
|
1. Timenti Dominum non occurrent mala, sed in tentatione Deus illum conservabit, et liberabit a malis. | 1. Wie den Heer vreest, dien treft geen onheil; maar in de beproeving behoedt Hij [God] hem [en verlost hem van het boozeGa naar voetnoot1)]. |
2. Sapiens non odit mandata et justitias, et non illidetur quasi in procella navis. | 2. De wijze haat niet de wetten en de geboden, en hij wordt niet rondgeslingerd als een schip in den stormGa naar voetnoot2). |
3. Homo sensatus credit legi Dei, et lex illi fidelis. | 3. De wijze mensch gelooft aan de wet [Gods], en de wet is hem getrouwGa naar voetnoot3). |
[pagina 497]
4. Qui interrogationem manifestat, parabit verbum, et sic deprecatus exaudietur, et conservabit disciplinam, et tunc respondebit. | 4. Wie een vraagstuk wil voorstellen, zorge voor het woord; en wordt hij dan gevraagd, dan zal men naar hem luisteren; en hij onderhoude den regel en antwoorde danGa naar voetnoot4). |
5. Praecordia fatui quasi rota carri, et quasi axis versatilis cogitatus illius. Supra XXI 17. | 5. Het hart van den dwaas is als een wagenrad, en als eene ronddraaiende as zijn zijne gedachtenGa naar voetnoot5). |
6. Equus emissarius, sic et amicus subsannator, sub omni suprasedente hinnit. | 6. Als een dekhengst is een spotzieke vriend; hij hinnikt onder iederen ruiterGa naar voetnoot6). |
7. Quare dies diem superat, et iterum lux lucem et annus annum a sole? | 7. Waarom overtreft de eene dag den anderen [en eveneens het eene licht het andere en het eene jaar het andere] - van de(zelfde) zonGa naar voetnoot7)? |
[pagina 498]
8. A Domini scientia separati sunt, facto sole, et praeceptum custodiente. | 8. Door 's Heeren wijsheid zijn zij onderscheiden [, doordat de zon werd geschapen en zij het bevel onderhoudt]. |
9. Et immutavit tempora, et dies festos ipsorum, et in illis dies festos celebraverunt ad horam. | 9. En Hij bracht verschil in de tijden en [hunne] feestdagen [, en men vierde op hen de feestdagen tot uur en tijd]. |
10. Ex ipsis exaltavit et magnificavit Deus, et ex ipsis posuit in numerum dierum. Et omnes homines de solo, et ex terra, unde creatus est Adam. Gen. II 7. | 10. Sommige van hen heeft God verhoogd en verheerlijkt, en andere heeft Hij gesteld in de reeks der gewone dagen. En alle menschen zijn uit den bodem en uit de aarde, waaruit Adam geschapen werdGa naar voetnoot8). |
11. In multitudine disciplinae Dominus separavit eos, et immutavit vias eorum. | 11. In den rijkdom zijner wijsheid heeft de Heer scheiding tusschen hen gemaakt en verschillend gemaakt hunne wegen. |
12. Ex ipsis benedixit, et exaltavit: et ex ipsis sanctificavit, et ad se applicavit; et ex ipsis maledixit, et humiliavit, et convertit illos a separatione ipsorum. | 12. Sommigen van hen zegende en verhief Hij, en sommigen van hen heiligde Hij en trok Hij tot zich, en sommigen van hen vloekte en vernederde Hij, en Hij beroofde hen van hunne onderscheidingGa naar voetnoot9). |
13. Quasi lutum figuli in manu ipsius, plasmare illud et disponere. Rom. IX 21. | 13. Gelijk het leem des pottenbakkers in diens hand [ter kneding en boetseeringGa naar voetnoot10)] |
14. Omnes viae ejus secundum dispositionem ejus: sic homo in manu illius, qui se fecit, et reddet illi secundum judicium suum. | 14. - al deszelfs wordingen zijn onder zijne beschikking - zoo is de mensch in de hand van Hem, die hem schiep, en Hij geeft hem wat Hij goedvindtGa naar voetnoot11). |
15. Contra malum bonum est, et contra mortem vita: sic et contra virum justum peccator. Et sic intuere in omnia opera Altissimi. Duo et duo, et unum contra unum. | 15. Tegenover het kwade staat het goede en tegenover den dood het leven; zoo ook tegenover den gerechten man de zondaar. En zoo beschouw alle werken van den Allerhoogste: twee aan twee, [en] het eene tegenover het andere. |
16. Et ego novissimus evigilavi, et quasi qui colligit acinos post vindemiatores. | 16. Als de jongste ben ook ik ontwaakt en als een, die achter de wijnlezers druiven verzamelt. |
[pagina 499]
17. In benedictione Dei et ipse speravi: et quasi qui vindemiat replevi torcular. | 17. Op Gods zegen heb ook ik gehoopt, en als een, die druiven oogst, heb ik de pers gevuldGa naar voetnoot12). |
18. Respicite quoniam non mihi soli laboravi, sed omnibus exquirentibus disciplinam. Supra XXIV 47. | 18. Ziet hoe ik niet heb gewerkt voor mij alleen, maar voor allen, die naar tucht strevenGa naar voetnoot13). |
19. Audite me magnates, et omnes populi, et rectores Ecclesiae auribus percipite. | 19. Luistert naar mij, gij vorsten en gij volken allen, en gij hoofden der gemeente, leent het oorGa naar voetnoot14)! |
20. Filio et mulieri, fratri et amico non des potestatem super te in vita tua: et non dederis alii possessionem tuam; ne forte poeniteat te, et depreceris pro illis. | 20. Aan zoon noch vrouw, aan broeder noch vriend geef macht over u, zoolang gij leeft, en draag aan geen ander uwe goederen over, opdat gij er geen spijt van krijgt en er om zoudt moeten vragen. |
21. Dum adhuc superes et aspiras, non immutabit te omnis caro. | 21. Zoo lang gij leeft en ademt, laat niemand u koopenGa naar voetnoot15). |
22. Melius est enim ut filii tui te rogent, quam te respicere in manus filiorum tuorum. | 22. Want beter is het, dat uwe kinderen u vragen, dan dat gij moet zien naar de handen uwer kinderen. |
23. In omnibus operibus tuis praecellens esto. | 23. Blijf meester van al uwe handelingen; |
24. Ne dederis maculam in gloria tua. In die consummationis dierum vitae tuae, et in tempore exitus tui distribue hereditatem tuam. | 24. laat geen vlek komen op uwe eerGa naar voetnoot16). Op den dag, waarop de dagen uws levens ten einde gaan en ten tijde van uw heengaan verdeel uwe nalatenschap. |
25. Cibaria, et virga, et onus asino: panis, et disciplina, et opus servo. | 25. Voeder en stok en last voegen den ezel; brood en tucht en arbeid den slaafGa naar voetnoot17). |
26. Operatur in disciplina, et quae- | 26. Hij werkt onder tucht, en ver |
[pagina 500]
rit requiescere: laxa manus illi, et quaerit libertatem. | langt te schaftenGa naar voetnoot18); maak hem de handen vrij, en hij verlangt de vrijheid. |
27. Jugum et lorum curvant collum durum, et servum inclinant operationes assiduae. | 27. Juk en toom buigen den [harden] nekGa naar voetnoot19) [, en den slaaf buigt gestadige arbeid]. |
28. Servo malevolo tortura et compedes, mitte illum in operationem, ne vacet: | 28. Voor den onwilligen knecht zijn folter en voetboeien. Zet hem aan het werk, opdat hij niet ledig zij; |
29. Multam enim malitiam docuit otiositas. | 29. want lediggang leert veel kwaadwilligheid. |
30. In opera constitue eum: sic enim condecet illum. Quod si non obaudierit, curva illum compedibus, et non amplifices super omnem carnem: verum sine judicio nihil facias grave. | 30. Zet hem aan het werk; want dat voegt hem. Gehoorzaamt hij niet, sluit hem in boeien; leg echter niet aan ieder wat zwaar is op, en doe niets [hards] zonder oordeelGa naar voetnoot20). |
31. Si est tibi servus fidelis, sit tibi quasi anima tua: quasi fratrem sic eum tracta: quoniam in sanguine animae comparasti illum. Supra VII 23. | 31. Hebt gij een [getrouwen] knecht, hij zij u als uwe eigen ziel; als een broeder behandel hem; want gij verwierft hem met uw eigen bloedGa naar voetnoot21). |
32. Si laeseris eum injuste, in fugam convertetur: | 32. Indien gij hem [onrechtvaardig] kwaad doet, dan zal hij wegloopen; |
[pagina 501]
33. Et si extollens discesserit: quem quaeras, et in qua via quaeras illum, nescis. | 33. [en als hij zich opmaakte en wegliep, dan weet gij niet, wien gij zult vragen en] op wat weg gij hem moet zoeken?Ga naar voetnoot22) |
- voetnoot1)
- Vs. 1 schijnt in geen enkelen tekst ongerept. Naar Hebr., met behulp van Gr.: aangevuld, zal het moeten luiden: ‘Wie Jahwe vreest, dien treft geen onheil; want in de beproeving redt Hij hem weder’. De zin is: De godvreezende wordt nooit geheel ongelukkig; want hoe zwaar hij ook beproefd worde, God redt hem op het laatst steeds uit den nood.
- voetnoot2)
- De Vulgaat trof hier niet den oorspronkelijken zin. Lees ten deele naar Hebr. en ten deele naar Gr.: ‘Wie de Wet haat, is niet wijs en wordt rondgeslingerd als een schip in den storm’.
- voetnoot3)
- Van dit vers luidt naar Hebr. het eerste lid: ‘De wijze man geeft acht op (onderhoudt) het woord’. Daar de aanhef van het onvolledige tweede lid begint met: ‘en zijne wet’ (oe-terôthô), viel achter woord vermoedelijk uit: ‘van Jahwe’. Van het tweede lid bleef behalve genoemden aanhef niets over dan drie letters: de twee eerste (kaph en aleph) van het volgende en ééne onduidelijke (mogelijk een waw) van het daarop volgende woord. Gr. bevat de gegevens om het ontbrekende aan te vullen. Daar luidt v. 3 b naar de meeste en beste handschriften: ‘kai ho nomos aytôi pistos hos erôtêma dêlôn’, d.i. naar het spraakgebruik der Septuagint: ‘en de Wet is hem getrouw als het orakel (woordelijk: de vraag) oerim’. Met dêlôn toch geeft de Septuagint steeds het Hebr. ha-oerim weder. Het is dus zoo goed als zeker, dat de kaph en de aleph een overblijfsel zijn van ka-oerim. Orakel schijnt een verklarend toevoegsel. In zijn geheel zal het halfvers geluid hebben: ‘oe-terôthô ka-oerim lô (een lamed met waw) ʾemoenah’. Maar ten onrechte meenen de Grieksche vertaler en de nieuweren op zijn voetspoor dat met oerim het voormalige orakel van Oerim en Thoemmim bedoeld is. Evenals. II Reg. XXVIII 6 (zie noot 7. ald.) beteekent het ‘haardvuur’ (vgl. Is. XLVII 14; Ez. II 5). Nergens in de Schrift wordt oerim alléén voor Oerim en Thoemmim gebezigd. Buitendien kon Sirachzoon bezwaarlijk het reeds bijna duizend jaren te voren verstomde orakel gebruiken als een beeld van de getrouwheid der Wet. Naar allen schijn zal men daarom v. 3 in zijn geheel aldus moeten lezen: ‘De wijze man slaat acht op het woord van Jahwe, en zijne (Jahwe's) wet is hem als het haardvuur getrouw. Het steeds brandende, heilige haardvuur is een treffend beeld van de gestadige hulp en leiding, welke 's Heeren wet geeft aan wie haar onderhouden.
- voetnoot4)
- De duisterheid van dit vers naar de Vulgaat vindt haar verklaring hierin, dat de Latijnsche vertaler erôtêma dêlôn van v. 3 (zie noot 3) geheel verkeerd begreep en bij dit vers voegde, hetwelk naar Gr. luidt: ‘Bereid u voor op het spreken, en zoo zult gij hoorders vinden; verzamel tucht en antwoord’. Het laatste wil zeggen: Antwoord nooit lichtzinnig, maar doe het steeds met zelfbeheersching, naar de regels der tucht.
- voetnoot5)
- In de oudheid gebruikte men naast wagens met vaste ook wagens met draaiende assen. Draaiende raderen en assen zijn een treffend beeld van de ongestadigheid der beginsellooze of dwaze menschen.
- voetnoot6)
- Als een dekhengst. Het Latijn equus emissarius (woordelijk: een los loopend, losgelaten paard, wat geen zin geeft) is blijkens sommige handschriften der Itala verschreven uit ‘equus admissarius’. Door wien ook bereden, hinnikt een dekhengst bij de nadering van elke merrie. Zoo neemt een spotter, in welk gezelschap hij zich ook bevinde, elke gelegenheid te baat om zijne hoorders aan het lachen te brengen, zelfs ten koste van zijne vrienden. - Opnieuw onderbreekt Sirachzoon v. 7-19 zijne onderrichtingen; nu met eene dichterlijke aanprijzing van zijne wijsheid. Naar Gr. schijnt het dichtstuk te bestaan uit eene strophe en eene tegenstrophe, elk van 5, en eene slotstrophe van 4 verzen. De inhoud der strophe (v. 7-10) is: Gelijk het verschil tusschen feestdagen en gewone dagen, zoo heeft het verschil tusschen menschen van hooger en menschen van lager rang alleen Gods beschikking tot oorzaak. De tegenstrophe (v. 11-15) werkt op dichterlijke wijze de gedachte, dat God naar zijn vrijen wil rang en stand der menschen regelt, uit. In den slotzang (v. 16-19) verklaart dan de dichter dat hij, door God geroepen om te leeraren, wijsheid verkondigt en daarom hoog en laag uitnoodigt om naar hem te luisteren.
- voetnoot7)
- In de Vulgaat zijn v. 7-10 a door misvattingen en toevoegsels verduisterd. Lees naar Gr.: ‘Waarom overtreft de eene dag den andere, terwijl toch alle licht van de dagen in het jaar (komt) van de zon? Door de wijsheid des Heeren werden zij onderscheiden; en Hij deed afwisselen de tijden en de feestdagen. Sommige verhoogde en heiligde Hij, en sommige stelde Hij in de reeks der (gewone) dagen’. De zin is duidelijk. Enkel door goddelijke beschikking onderscheiden zich feestdagen van gewone dagen. In de Vulgaat wordt ook op het onderscheid tusschen jaren en jaren (gewone en sabbat- of schrikkeljaren) gewezen,
- voetnoot8)
- Gr.: ‘En alle menschen (zijn) uit stof, en (d.i. gelijk) Adam werd geschapen uit de aarde’. Slot der strophe.
- voetnoot9)
- En sommigen vloekte en vernederde Hij, d.i. zegende Hij niet en verhief Hij niet. En beroofde hen van hunne onderscheiding, d.i. van rang en eer, die zij verworven hadden. Maar naar Gr. beter: ‘en verdreef hen uit hunne standplaats’. De Latijnsche vertaler las verkeerdelijk ‘apo apostaseôs’ voor apo staseôs.
- voetnoot10)
- Deze zinsnede is andere, mislukte vertaling van v. 14 a naar gr.
- voetnoot11)
- Vgl. Is. XLV 9; Jer. XVIII 6; Rom. IX 90.
- voetnoot12)
- Lees v. 16 en 17 (begin der [s]lotstrophe) naar Gr. en Syr. met eenige verbetering aldus: ‘Ook ik ben het laatst (d.i. in den jongsten tijd) gekomen (Syr.) als een arenlezer achter de maaiers, en door den zegen (de roeping, de genade) des Heeren ben ik anderen voorgegaan; en als een wijnlezer heb ik de pers gevuld’. God, die in vrije wilsbeschikking sommige menschen verheft (v. 10-12) en dus ook voorheen de leeraren en profeten beriep, riep in den jongsten tijd Sirachzoon als leeraar des volks. En deze volgt nu, als een arenlezer de maaiers, het voetspoor der groote mannen van het verleden. De woorden getuigen eenerzijds van des schrijvers goddelijke roeping, anderzijds van zijne groote bescheidenheid. Zie verder de Inleiding van zijn kleinzoon.
- voetnoot13)
- Vgl. XXIV 47.
- voetnoot14)
- Zie Judic. V 3 met noot 3. In het volgend gedeelte raadt Sirachzoon den huisvaders aan, hun gezag en hun vermogen niet uit de handen te geven (v. 20-24) en hunne lijfeigenen door goede behandeling, gestadigen arbeid en, zoo noodig, door kastijding onder tucht te houden (v. 25-33).
- voetnoot15)
- Naar den verbeterden tekst van Gr. beter: ‘en verkoop u aan niemand’.
- voetnoot16)
- Doordat gij u afhankelijk maakt van hen, die u ondergeschikt behooren te zijn.
- voetnoot17)
- Daar de ezel in de zuidelijke landen niet als dom en traag wordt geminacht, is de vergelijking niet aanstootelijk. Men lette op de volgorde van de drie zaken, welke Sirachzoon ten opzichte van de behandeling der lijfeigenen, want dezen zijn met servi bedoeld, aanbeveelt. Behoorlijke voeding (verpleging) staat voorop.
- voetnoot18)
- Naar Gr. is de zin: ‘Geef werk aan uwen knecht (paidi, waarvoor de vertaler “paideiai” las), en gij zult rust hebben’. Het verslid staat in tegenstelling tot het volgende.
- voetnoot19)
- Van het lastdier.
- voetnoot20)
- Naar het schijnt, wil de schrijver zeggen: Laat het verzet van één lijfeigene u niet tot harde maatregelen tegen allen verleiden. Bestraf den schuldige, maar behandel elken lijfeigene, naar hij volgens uw oordeel verdient.
- voetnoot21)
- Deze plaats geraakte, naar de vergelijking der ver uiteengaande teksten leert, door misvatting en verschuiving zeer in het ongereede. Naar eene zeer gegronde gissing is zij (2 tweeledige verzen) aldus te lezen: ‘Zoo gij een lijfeigene hebt, hij zij als gij (d.w.z. hij worde door u gehouden als uw gelijke, d.i. als mensch), omdat (het) als voor uwe ziel voor hem behoefte is (d.i. omdat hij even goed als gij behoefte gevoelt om als mensch te worden behandeld); zoo gij een lijfeigene hebt, beschouw hem als een broeder, en kwel niet het bloed uwer ziel’, d.i. uw eigen bloed, uw als uw bloedverwant beschouwden medemensch. Het 1e lid van het 1e vers staat zoo in Gr. Het 2e lid luidt in Gr. (daar niet op zijne plaats, maar naar het einde verschoven), volgens den gewonen tekst: ‘omdat gij als uwe ziel (1e naamval) noodig hebt hem’ (hoti hos hê psychê soy epideêseis aytoy); volgens verschillende handschriften echter: ‘omdat het als uwe ziel (ook 1e naamval) behoefte (is) hem’ (epideêsis aytôi). Deze lezing is zeker de oorspronkelijke. Maar den Griekschen vertaler ontging, dat de Hebreeuwsche uitdrukking voor als uwe ziel ook beteekenen kan: ‘als voor uwe ziel’ (vgl. Zach. IX 15 en X 7). Het 2e lid van het 2e vers luidt in Gr. ongeveer als in de Vulgaat: ‘omdat gij hem met bloed verworven hebt’ (in den krijg buit gemaakt hebt), wat niet oorspronkelijk schijnt. Het valt niet aan te nemen dat er in het toenmalige Israël onvrijen, en nog wel vele onvrijen, waren, die doordat zij in den krijg gevangen waren, hunne vrijheid verloren hadden. Beter past, ook in den samenhang, wat Syr. heeft: ‘en kwel niet het bloed uwer ziel’. Vóór de komst van Christus zoekt men bij de schrijvers der heidensche volken vergeefs naar een zoodanige uitspraak omtrent de behandeling der onvrijen.
- voetnoot22)
- In Israël was het tengevolge van de bepaling van Deut. XXIII 16 moeilijk een weggeloopen slaaf terug te krijgen. Wat de Vulgaat meer heeft dan Gr. is ten deele verklaring, ten deele tweede vertaling van hetzelfde.