De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||
Caput XXXII.
|
1. Rectorem te posuerunt? noli extolli: esto in illis quasi unus ex ipsis. | 1. Maakte men u tot leiderGa naar voetnoot1), verhef er u niet op; wees onder hen als een uit hun midden. |
2. Curam illorum habe, et sic conside, et omni cura tua explicita recumbe: | 2. Draag zorg voor hen, en ga eerst dan zitten, en neem eerst, nadat gij alles bezorgd hebt, plaats; |
3. Ut laeteris propter illos, et ornamentum gratiae accipias coronam, et dignationem consequaris corrogationis. | 3. opdat gij vreugde van hen hebt en als eervolle erkenning den krans verkrijgtGa naar voetnoot2) [en de hulde verwerft van het dischgezelschap]. |
4. Loquere major natu: decet enim te | 4. Spreek gij, grijsaard - want u komt toe |
5. Primum verbum diligenti scientia, et non impedias musicam. | 5. het eerste woord - (maar spreek) met overleg en wijsheid en stoor de muziek nietGa naar voetnoot3). |
6. Ubi auditus non est, non effundas sermonem, et importune noli extolli in sapientia tua. | 6. Waar men niet luistert, verspil geene woorden, en pronk niet ontijdig met uwe wijsheidGa naar voetnoot4). |
7. Gemmula carbunculi in ornamento auri, et comparatio musicorum in convivio vini. | 7. Gelijk een gesneden karbonkel in gouden omlijstingGa naar voetnoot5), zoo is de wijze der zangers bij een drinkgelag. |
8. Sicut in fabricatione auri signum est smaragdi, sic numerus musicorum in jucundo et moderato vino. | 8. Gelijk een zegel van smaragd, gezet in goud, zoo is de maat der muziek bij den zoeten [en matig gedronken] wijn. |
[pagina 494]
9. Audi tacens, et pro reverentia accedet tibi bona gratia. | 9. [Luister en zwijg; dan gewordt u voor uwe bescheidenheid welbehagenGa naar voetnoot6).] |
10. Adolescens loquere in tua causa vix. | 10. Jongeling, spreek in uwe eigen zaak ter nauwernood. |
11. Si bis interrogatus fueris, habeat caput responsum tuum. | 11. Wordt gij tweemaal ondervraagt, laat kort zijn uw antwoord. |
12. In multis esto quasi inscius, et audi tacens simul et quaerens. | 12. In vele dingen houd u als onwetend; en luister stilzwijgend en navragend tevensGa naar voetnoot7). |
13. In medio magnatorum non praesumas: et ubi sunt senes, non multum loquaris. | 13. Te midden van aanzienlijken wees niet aanmatigend; en waar grijsaards zijn, spreek niet veel. |
14. Ante grandinem praeibit coruscatio: et ante verecundiam praeibit gratia, et pro reverentia accedet tibi bona gratia. | 14. Aan den hagel gaat weerlicht vooraf, en aan de bescheidenheid gaat vooruit de gunstGa naar voetnoot8) [, en voor uwe bedeesdheid gewordt u welbehagen]. |
15. Et hora surgendi non te trices: praecurre autem prior in domum tuam, et illic avocare, et illic lude, | 15. En is het uur van op te staan daar, talm dan niet, maar spoed u [als de eerste] naar huis, en [ontspanGa naar voetnoot9) en] vermaak u daar, |
16. Et age conceptiones tuas, et non in delictis et verbo superbo. | 16. en doe wat u in den zin komt; maar onthoud u van zonden en van overmoedige gesprekkenGa naar voetnoot10). |
17. Et super his omnibus benedicito Dominum, qui fecit te, et inebriantem te ab omnibus bonis suis. | 17. En na dit [alles] prijs den Heer, die u schiep en u verzadigde met al zijne goederenGa naar voetnoot11). |
[pagina 495]
18. Qui timet Dominum, excipiet doctrinam ejus: et qui vigilaverint ad illum, invenient benedictionem. | 18. Wie den Heer vreest, neemt zijne leering aan, en wie Hem ijverig zoeken, vinden zegen. |
19. Qui quaerit legem, replebitur ab ea: et qui insidiose agit, scandalizabitur in ea. | 19. Wie de Wet nastreeft, wordt van haar verzadigd; maar wie arglistig handelt, komt door haar ten val. |
20. Qui timent Dominum, invenient judicium justum, et justitias quasi lumen accendent. | 20. Wie den Heer vreezen, vinden [juist] inzicht en laten gerechte daden als een licht stralen. |
21. Peccator homo vitabit correptionem, et secundum voluntatem suam inveniet comparationem. | 21. Een zondig mensch wijst de terechtwijzing af, en naar zijne willekeur vindt hij eene schikking. |
22. Vir consilii non disperdet intelligentiam, alienus et superbus non pertimescet timorem: | 22. Een man van overleg verwerpt de wijsheid niet; maar de onbezonnene en roekelooze deinst voor niets terug. |
23. Etiam postquam fecit cum eo sine consilio, et suis insectationibus arguetur. | 23. Ook nadat hij de daad pleegde, valt er met hem niet te raadplegen, [en wordt hij door zijne eigen aanslagen gestraftGa naar voetnoot12)]. |
24. Fili sine consilio nihil facias, et post factum non poenitebis. | 24. [Mijn zoon,] zonder overleg doe niets, en nadat gij het deedt, heb er geen berouw overGa naar voetnoot13). |
25. In via ruinae non eas, et non offendes in lapides: nec credas te viae laboriosae, ne ponas animae tuae scandalum: | 25. Op een weg vol puinen begeef u niet, dan zult gij u aan geen steen stooten; waag u ook niet op een moeilijken weg [, opdat gij u niet zelf ten val brengt]. |
26. Et a filiis tuis cave, et a domesticis tuis attende. | 26. Wees zelfs voor uwe kinderen op uwe hoede [, en neem u in acht voor uwe huisgenootenGa naar voetnoot14)]. |
[pagina 496]
27. In omni opere tuo crede ex fide animae tuae: hoc est enim conservatio mandatorum. | 27. In al uw doen volg [getrouw] uw geweten; want dat heet de geboden onderhouden. |
28. Qui credit Deo, attendit mandatis: et qui confidit in illo, non minorabitur. | 28. Wie aan God gelooft, acht op de geboden; en wie op Hem vertrouwt, zal geen schade lijdenGa naar voetnoot15). |
- voetnoot1)
- Van de feestelijkheid. Gelijk de Grieken en Romeinen plachten ook de Joden bij feestelijke gelagen een leider of voorzitter aan te stellen, die alles te regelen had. Zie de noot op Judic. XIV 10 en Joan. II 8.
- voetnoot2)
- Een leider van de feestelijkheid, die zijne zaken goed had gedaan, placht men met een krans te beloonen. Naar Gr. en Hebr. zal men voor ornamentum gratiae moeten lezen ‘ornamenti gratia, d.i. vanwege (uwe) hoffelijkheid. Het toevoegsel der Vulgaat schijnt, naar Syr. doet vermoeden, andere vertaling der voorafgaande zinsnede. Corrogatio is het gezelschap van hen, die tot de feestelijkheid saamgeroepen (corrogati) zijn.
- voetnoot3)
- Naar Hebr. met geringe verbetering: ‘Spreek gij, grijsaard, want dat is uwe zaak; maar houd de wijsheid welbehoed (d.i. zeg geen onpassende dingen) en belet den zang niet’, door te veel te spreken, gelijk ouden van dagen lichtelijk doen. In de Vulgaat dienen de leesteekens als volgt te worden geplaatst: ‘Loquere, major natu, (decet enim te primum verbum) diligenti scientia’.
- voetnoot4)
- Levendiger van vorm naar Hebr. met eenige verbetering: ‘Waarom verspilt gij woorden, terwijl er geene toehoorders zijn, en waarom speelt gij ten ontijde den wijze?’
- voetnoot5)
- Naar den grondtekst vermoedelijk te lezen: ‘(Gelijk) bloedkoraal aan een gouden (hals)sieraad’.
- voetnoot6)
- Deze zin is hier niet op zijne plaats, maar is tweede vertaling van v. 12 b en 14 c.
- voetnoot7)
- Naar den gezuiverden grondtekst luiden v. 10-12: ‘Spreek gij, jongeling, wanneer gij moet; hoogstens tweemaal, zoo men u vraagt; spreek gedrongen, en maak het heel kort, en wees als iemand, die het weet, maar daarbij zwijgt’. In v. 11 beantwoordt habeat caput responsum tuum aan Gr. ‘kephalaiôson logon’.
- voetnoot8)
- Hebr. schooner: Vóór den donder licht de bliksem, en vóór de bescheidenheid licht de gunst’. Het volgende toevoegsel, eensluidend met v. 9 b, is tweede, niet geslaagde, vertaling van v. 14 b.
- voetnoot9)
- Avocare beantwoordt aan ons ‘zoek afleiding’.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘Vermaak u daar en doe wat gij wilt, in de vreeze Gods en niet in schande’. Bij onbehoorlijk langen duur van een drinkgelag pleegt men zich niet in de vreeze Gods, maar in schande te vermaken.
- voetnoot11)
- Hiermede besluit Sirachzoon het XXXI 12 begonnen onderwerp. In het volgende gedeelte (v. 18 - XXXIII 6) behandelt hij het verschil tusschen godvreezenden en goddeloozen, dat zich vooreerst (v. 18-23) openbaart in het onderhouden of verwerpen van Gods wet. Naar den verbeterden grondtekst luidt dit gedeelte in zijn geheel: ‘Wie Jahwe vraagt, verkrijgt tucht (moesêr), en wie Hem zoekt, verwerft verhooring (woordelijk: antwoord). Wie beleering (thorah) zoekt, verkrijgt haar; maar wie huichelt, komt door haar ten val. Wie Jahwe vreezen, kennen het rechte en putten goede leiding uit hunne ziel. De geweldenaar wijst de terechtwijzing af, en naar zijne willekeur verdraait hij de leer. De wijze man verbergt de wijsheid niet, en de spotter behoedt zijne tong niet’. In v. 19 a vertaalt de Vulgaat naar Gr. thorah verkeerdelijk in den beperkten zin van ‘de Wet’; het is hier synoniem van moesêr (v. 18). Vs. 19 b wil zeggen dat wie wetend wat recht is, slechts in schijn (huichelachtig) naar Gods geboden handelt, zijn verderf te gemoet gaat; v. 20 b, dat de godvreezende in zijne kennis van wat recht en goed is een vertrouwbaar richtsnoer heeft voor zijne handelingen. De zin van het laatste vers is: De wijze houdt zijne wijsheid, de goddelooze zijne zotheid niet voor zich.
- voetnoot12)
- Van dit in Hebr. niet voorkomende vers heeft Gr. alleen het eerste lid, dat, zeker eene glosse, oorspronkelijk slechts schijnt bestaan te hebben uit de woorden: ‘ook nadat hij de daad gepleegd heeft’. De glossator wilde zeggen: Ook dan vreest de roekelooze nog niet. Door dubbelschrijving van den aanhef van v. 24 kwam daarbij aney boylês (sine consilio), dat het toevoegsel metʼ aytoy (cum eo) veroorzaakte, waardoor het geheel kon worden verstaan in den zin, dien onze vertaling uitdrukt. Bij dit halfvers kwam dan v. 23 b als tweede lid.
- voetnoot13)
- Wie steeds met overleg en volgens zijn geweten handelt, behoort nooit berouw te hebben over zijne daden, al beantwoordde de uitkomst niet aan zijne bedoeling. Mijn zoon komt ook in Hebr niet voor.
- voetnoot14)
- Naar Hebr., met behulp van Syr. en Gr. verbeterd, zal men v. 25 en 26 aldus moeten lezen: ‘Op een weg met valstrikken wandel niet, en struikel niet andermaal over een steen des aanstoots. Vertrouw geen weg zonder steen des aanstoots, en wees voorzichtig op uwe paden’. (Voor uwe kinderen der Vulgaat, in den samenhang volstrekt niet passend, is verkeerde vertaling van eene valsche Hebreeuwsche lezing; zij gaf aanleiding tot het toevoegsel en neem u in acht, enz.). De zin der twee verzen is: Waag u niet aan gevaarlijke ondernemingen, en zeker niet ten tweeden male aan eene onderneming, die u reeds ten val bracht. Maar laat u van den anderen kant ook niet tot dingen verlokken, die al te gemakkelijk lijken. Wees in één woord bij al wat gij doet behoedzaam.
- voetnoot15)
- Vs. 28 - XXXIII 6 voltooit de schrijver zijne verhandeling over het onderscheid tusschen godvreezenden en goddeloozen. Naar Hebr. luidt v. 28: ‘Wie de Wet onderhoudt, acht op zich zelf, en wie op Jahwe vertrouwt, lijdt geen gebrek’.