De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||
Caput XXXI.
|
1. Vigilia honestatis tabefaciet carnes, et cogitatus illius auferet somnum. | 1. Nachtwaken om rijkdom doet het vleesch kwijnen, en bekommernis daarover beneemt den slaap. |
2. Cogitatus praescientiae avertit sensum, et infirmitas gravis sobriam facit animam. | 2. Gepeins over voorgevoel doet het verstand dwalen, en eene zware ziekte maakt de ziel soberGa naar voetnoot1). |
3. Laboravit dives in congregatione substantiae, et in requie sua replebitur bonis suis. | 3. De rijke slooft zich af voor het verzamelen van vermogen, en als hij zijne rust heeft, wordt hij verzadigd van zijn goed. |
4. Laboravit pauper in diminutione victus, et in fine inops fit. | 4. De arme slooft zich af voor een karig bestaan, en aan het eindeGa naar voetnoot2) lijdt hij ontbering. |
5. Qui aurum diligit, non justificabitur: et qui insequitur consumptionem, replebitur ex ea. | 5. Wie het goud mint, wordt niet gerechtig, en wie het verderf najaagt, wordt er mede overstelptGa naar voetnoot3). |
6. Multi dati sunt in auri casus, et facta est in specie ipsius perditio illorum. Supra VIII 3. | 6. Velen kwamen door het goud ten val, en bereid werd [door zijne schittering] hun ondergangGa naar voetnoot4). |
[pagina 489]
7. Lignum offensionis est aurum sacrificantium: vae illis, qui sectantur illud, et omnis imprudens deperiet in illo. | 7. Een struikelblok is het [goud] voor wie het huldigen; [wee hun, die er naar streven;] en ieder onwijze komt er door ten valGa naar voetnoot5). |
8. Beatus dives, qui inventus est sine macula: et qui post aurum non abiit, nec speravit in pecunia, et thesauris. | 8. Gelukkig de rijke, die onbevlekt werd bevonden, en die het goud niet najoegGa naar voetnoot6) [, en zijne hoop niet stelde op geld en schatten]. |
9. Quis est hic, et laudabimus eum? fecit enim mirabilia in vita sua. | 9. Wie is hij, opdat wij hem prijzen? Want hij deed wonderbare dingen in zijn levenGa naar voetnoot7). |
10. Qui probatus est in illo, et perfectus est, erit illi gloria aeterna, qui potuit transgredi, et non est transgressus: facere mala, et non fecit: | 10. Wie werd daardoor beproefd en werd volmaakt bevondenGa naar voetnoot8)? Hem zal [eeuwige] eere geworden. Wie kon zondigen en zondigde niet? kwaad doen en deed het niet? |
11. Ideo stabilita sunt bona illius in Domino, et eleemosynas illius enarrabit omnis Ecclesia sanctorum. | 11. Daarom staat vast zijn geluk [in den Heer], en van zijne aalmoezen zal gewagen de [gansche] gemeente [der heiligenGa naar voetnoot9)]. |
12. Supra mensam magnam sedisti? non aperias super illam faucem tuam prior. | 12. Hebt gij plaats genomen aan eene groote tafel? Sper dan niet [het eerst] over haar den mond openGa naar voetnoot10). |
13. Non dicas sic: Multa sunt, quae super illam sunt: | 13. Spreek niet aldus: Wat staat er veel op! |
14. Memento quoniam malus est oculus nequam. | 14. Bedenk dat een boos oog kwaad isGa naar voetnoot11). |
15. Nequius oculo quid creatum est? ideo ab omni facie sua lacrymabitur: cum viderit. | 15. Wat is er boozer in de schepping dan het oog? Daarom stort het tranen over het gansche aangezichtGa naar voetnoot12). Als hij den blik op iets vestigt, |
[pagina 490]
16. Ne extendas manum tuam prior, et invidia contaminatus erubescas. | 16. strek dan niet [het eerst] uwe hand uit, [om niet, door misgunst bezwalkt, te moeten blozen;] |
17. Ne comprimaris in convivio. | 17. kom niet in botsing aan het maalGa naar voetnoot13). |
18. Intellige quae sunt proximi tui ex te ipso: | 18. Beoordeel wat uws naasten is naar u zelfGa naar voetnoot14). |
19. Utere quasi homo frugi his, quae tibi apponuntur: ne, cum manducas multum, odio haberis. | 19. Geniet als een [matig] mensch wat u wordt voorgezet, opdat men u, zoo gij veel eet, niet verafschuweGa naar voetnoot15). |
20. Cessa prior causa diciplinae: et noli nimius esse, ne forte offendas. | 20. Houd het eerst op uit welvoeglijkheid, en toon u niet onverzadigbaarGa naar voetnoot16), opdat gij geen aanstoot geeft. |
21. Et si in medio multorum sedisti, prior illis ne extendas manum tuam, nec prior poscas bibere. | 21. En zoo gij tusschen velen zit, strek niet eerder dan zij uwe hand uitGa naar voetnoot17) [, en wees niet de eerste, die te drinken vraagt]. |
22. Quam sufficiens est homini erudito vinum exiguum, et in dormiendo non laborabis ab illo, et non senties dolorem. | 22. Hoe licht vergenoegt zich een man van opvoeding met weinig [wijn]! En gij zult er in uw slaap geen hinder van hebben [, en geen kwelling gevoelen]. |
23. Vigilia, cholera, et tortura viro infrunito: | 23. Slapeloosheid, braking en mislijkheid zijn voor den gulzigeGa naar voetnoot18). |
24. Somnus sanitatatis in homine parco: dormiet usque mane, et anima illius cum ipso delectabitur. | 24. Een gezonden slaap heeft de matige; hij slaapt tot den morgen, en zijne ziel gevoelt zich met hem verkwiktGa naar voetnoot19). |
25. Et si coactus fueris in edendo multum, surge e medio, evome: et | 25 En mocht gij gedwongen zijn geworden om veel te eten, sta op |
[pagina 491]
refrigerabit te, et non adduces corpori tuo infirmitatem. | uit het gezelschap, [braak het uit en] en gij zult u verlicht gevoelen, [en u geen ziekte op het lijf halenGa naar voetnoot20)]. |
26. Audi me fili, et ne spernas me: et in novissimo invenies verba mea. | 26. Luister naar mij, mijn zoon, en veracht mij niet, en gij zult ten laatste mijne woorden waar bevindenGa naar voetnoot21). |
27. In omnibus operibus tuis esto velox, et omnis infirmitas non occurret tibi. | 27. Wees vlug in al uwe werken, dan zal u geene zwakheid overkomenGa naar voetnoot22). |
28. Splendidum in panibus benedicent labia multorum, et testimonium veritatis illius fidele. | 28. Wie vrijgevig is bij den maaltijd, dien zullen de lippen [van velen] prijzen, en de roep van zijne goedheid is blijvend. |
29. Nequissimo in pane murmurabit civitas, et testimonium nequitiae illius verum est. | 29. Wie karig is bij den maaltijd, over hem mort de stad, en de roep van zijne ondeugd treft hem naar waarheidGa naar voetnoot23). |
30. Diligentes in vino noli provocare: multos enim exterminavit vinum. Judith XIII 4. | 30. Wie veel van wijn houden, zet hen niet aanGa naar voetnoot24); want velen stortte de wijn in het verderf. |
31. Ignis probat ferrum durum: sic vinum corda superborum arguet in ebrietate potatum. | 31. Het vuur beproeft het ijzer op zijne hardheid; zoo beproeft de wijn [, tot dronkenschap toe gedronken,] de harten der overmoedigenGa naar voetnoot25). |
31. AEqua vita hominibus vinum in sobrietate: si bibas illud moderate, eris sobrius. | 32. Evenwicht van leven geeft de wijn den menschen [bij matig gebruik]; wanneer gij hem matig drinktGa naar voetnoot26) [, blijft gij nuchter]. |
[pagina 492]
33. Quae vita est ei, qui minuitur vino? | 33. Wat leven heeft hij, wien het aan wijn ontbreekt! |
34. Quid defraudat vitam? Mors. | 34. [Wat berooft van het leven? De dood.] |
35. Vinum in jucunditatem creatum est, et non in ebrietatem, ab initio. Ps. CIII 15. | 35. De wijn is geschapen tot vreugdGa naar voetnoot27) [en niet tot dronkenschap, van den beginne af]. |
36. Exsultatio animae et cordis vinum moderate potatum. | 36. Verheuging van ziel en hart is de wijn, matig gedronken. |
37. Sanitas est animae et corpori sobrius potus. | 32. [Gezondheid voor ziel en lichaam is een matige dronk. |
38. Vinum multum potatum irritationem, et iram, et ruinas multas facit. Prov. XXXI 4. | 38. Onmatig gedronken, veroorzaakt de wijn prikkelbaarheid en gramschap en veel ellende.] |
39. Amaritudo animae vinum multum potatum. | 39. Verbittering des gemoeds is wijn, onmatig gedronken. |
40. Ebrietatis animositas, imprudentis offensio, minorans virtutem, et faciens vulnera. | 40. De opgewondenheid der dronkenschap leidt den dwaas tot beleediging, zij ondermijnt de kracht en slaat wondenGa naar voetnoot28), |
41. In convivio vini non arguas proximum: et non despicias eum in jucunditate illius: | 41. Bij een drinkgelag richt geen verwijt tot den naaste, en bespot hem niet in zijne vroolijkheid. |
42. Verba improperii non dicas illi: et non premas illum in repetendo. | 42. Werp hem geen schimpwoorden naar het hoofd, en val hem niet lastig met schuldvorderingenGa naar voetnoot29). |
- voetnoot1)
- In de Vulgaat ten deele zeer duister, laten v. 1 en 2 ook in den grondtekst en de vertalingen te wenschen over. Naar Hebr., met behulp van Gr. en Syr. verbeterd, zal men mogen lezen: ‘Het nachtwaken van den rijke doet zijn vleesch kwijnen, en zijne zorg verdrijft den slaap. De zorg voor het vermogen doet vluchten den sluimer, gelijk de slaap verdrijft eene zware ziekte’, of: ‘gelijk eene zware ziekte den slaap verdrijft’. Het verspaar vormt de tegenstelling tot XXX 27. In den tekst der Vulgaat beteekent honestas (v. 1) gelijk XI 14 en elders ‘rijkdom’. Het ook in onze vertaling nauwelijks begrijpelijke cogitatus praescientiae (v. 2) berust blijkens sommige handschriften der Itala op verschrijving. Voor praescientiae leest men daar ‘praesentiae’, min gelukkige wedergave van den Griekschen term paroysias, hier in den zin van ‘vermogen’ gebezigd. Sensum voor ‘somnum’ werd vermoedelijk veroorzaakt door verwisseling van teboenah (verstand) en tenoemah (sluimer). - De volgende strophe (v. 3-11) behandelt eene nieuwe stof, de geneugten van den rijkdom en de daaruit voortkomende zedelijke gevaren Hoog te prijzen is de rijke, die zich niet bezondigt.
- voetnoot2)
- Naar Hebr. en Gr.: ‘en als hij zijne rust heeft’, gelijk in v. 3 b.
- voetnoot3)
- Hebr.: ‘en wie schatten najaagt, dwaalt daardoor af’, komt in zonde. De lezing der Vulgaat qui insequitur consumptionem berust op verschrijving van Gr.: diaphthoran (verderf) voor ‘diaphora’ (schatten, vermogen).
- voetnoot4)
- Ten deele naar Gr. en ten deele naar Hebr.: ‘Velen waren er, die ten val kwamen door het goud (eis ptôma charin chrysioy; in het handschrift van den Latijnschen vertolker was charin uitgevallen, en zoo vertaalde hij “in auri casus”); en hun ondergang stond voor hun aangezicht’, d.i. ofschoon zij hunnen val hadden kunnen voorzien. Voor in specie ipsius had de Itala oorspronkelijk terecht ‘in facie ipsius’.
- voetnoot5)
- Lees naar Hebr.: Een val is het (het goud) voor den dwaas; en ieder onwijze laat er zich in vangen’. De zinsnede wee hun enz. schijnt andere vertaling van de voorafgaande.
- voetnoot6)
- Voor de rijke, naar het zinverband zeker oorspronkelijk, hebben Hebr. en sommige Latijnsche handschriften: ‘de man’. In de Latijnsche handschriften zal de lezing vir veroorzaakt zijn doordat onze plaats, in het kerkelijk officie dikwerf als aanhef eener lectio gebezigd, daar overeenkomstig de behoefte van het officie begint met: ‘Beatus vir’. Voor het goud heeft Hebr.: ‘den mammon’.
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘onder zijn volk’,
- voetnoot8)
- Slechts weinigen bezwijken niet voor de verleiding van den rijkdom. Overeenkomstig Hebr. en Gr. is de zin, evenals die van het tweede verslid, als vraag bedoeld. Qui wordt ook in de beteekenis van quis gebezigd.
- voetnoot9)
- Van zijne aalmoezen wijst op het Hebr. naamwoord tsedakôth, hetwelk gemeenlijk ‘gerechtigheid’ beteekent. - Tot een nieuw onderwerp overgaande, geeft Sirachzoon verschillende lessen van welvoeglijkheid bij gastmalen en wijngelagen. In de eerste strophe (v. 12-19) beveelt hij bescheidenheid bij het zich bedienen aan.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘Zoo gij aanzit aan den disch van een groote, rek dan niet uwen hals daarnaar uit’, d.i. toon u niet al te begeerig. Hetzelfde wil ook de Vulgaat zeggen.
- voetnoot11)
- Een boos oog is het oog van den misgunstige. Mogelijk zijn er onder de dischgenooten misgunstigen, die het u kwalijk zullen nemen, zoo gij u onbescheiden bedient.
- voetnoot12)
- Hebr. en Gr.: ‘daarom traant het om alles’. De afgunstige kan geen ander zien genieten, maar benijdt elkeen en om alles. Zijne afgunst verraadt zich voornamelijk in tranen van spijt. Hetgeen volgt behoort bij v. 16.
- voetnoot13)
- Duidelijker dan de Vulgaat luidt de grondtekst: ‘Naar de plek, waarheen hij (de man met het booze oog, zie noot 11) ziet, strek uwe hand niet uit, opdat gij niet in den schotel met hem samenstoot’. Daar in vele handschriften der Vulgaat de voorzin bij v. 15 getrokken was, werd de bijvoeging van prior noodig. Het volgende toevoegsel is als verklaring van den nazin bedoeld.
- voetnoot14)
- Blijkens Hebr. en Gr. viel hier een verslid uit. In zijn geheel luidt het vers naar Hebr.: ‘Weet wel: uw vriend (uw medegast of gastvriend) is gelijk gij zelf: let daarom op alles wat gij afkeurt’. De zin is: Bedenk dat gij niet anders? en beter zijt dan uw vriend; vermijd daarom alles wat gij in hem zoudt afkeuren, zoo hij bij u te gast ware.
- voetnoot15)
- Naar den gezuiverden grondtekst: ‘Eet als een man wat u wordt voorgezet (d.i. grijp niet als een kind naar alles wat gij op tafel ziet), en wees niet gulzig, opdat men u niet verafschuwe. - De tweede strophe (v. 20-25) bevat verdere voorschriften van welvoeglijkheid en matigheid.
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘en slurp niet’.
- voetnoot17)
- Uit vrees van niet genoeg te zullen krijgen.
- voetnoot18)
- Naar Hebr. vermoedelijk: ‘Pijnlijke slapeloosheid en lastige hik en draaiing der ingewanden zijn voor den dwazen man’.
- voetnoot19)
- Ten deele naar Hebr., ten deele naar Syr. en Gr.: ‘Gezonde slaap is bij leegen buik; en staat hij 's morgens op, dan is zijn verstand bij hem’.
- voetnoot20)
- Naar de vergelijking der verschillende teksten doet gissen, moet dit vers luiden: ‘Zoo men het u echter met lekkernijen lastig maakte, sta op, braak ze uit; en gij zult u verlicht gevoelen’. De Grieksche vertaler schijnt aanstoot te hebben genomen aan de woorden braak ze uit en ze daarom te hebben weg gelaten. Vermoedelijk kwamen zij dan ook in de oorspronkelijke Itala niet voor, maar werden daarin opgenomen, toen deze naar gr. herzien werd (zie de Inleiding). De aanbevolen praktijk is intusschen voor een geval, als hier ondersteld wordt, geenszins afkeurenswaardig. Sirachzoon wil haar natuurlijk niet toegepast zien, zooals in de oudheid dikwerf geschiedde, tot bevordering der onmatigheid. - De derde strophe, uit slechts 4 verzen bestaande (v. 26-29), prijst de gulheid en laakt de karigheid in de beoefening der gastvrijheid.
- voetnoot21)
- Hebr.: ‘begrijpen’.
- voetnoot22)
- Naar Hebr.: ‘Wees in al uw doen bescheiden, en u zal geen kwaad overkomen’. Wie bescheiden is, luistert naar goeden raad en blijft daardoor voor veel leed behoed.
- voetnoot23)
- Hebr.: ‘is blijvend’. - De vierde strophe, of beter reeks van strophen (v. 30 - XXXII 17) handelt over de gedragslijn bij wijngelagen. Na het matig genot van wijn geprezen, het onmatig genot veroordeeld te hebben (v. 30-40), vermaant Sirachzoon, bij het wijndrinken allen twist te vermijden (v. 41-42); daarna geeft hij nuttige wenken aan den leider der feesttafel (XXXII 1-3), voorts aan de grijsaards, die tegenwoordig zijn (v. 4-8), eindelijk aan de jongeren (v. 9-17).
- voetnoot24)
- Hebr. en Gr.: ‘Bij den wijn betoon u geen held’, d.w.z. tracht niet de anderen in het drinken te verslaan.
- voetnoot25)
- Naar den verbeterden grondtekst: ‘De smeltkroes beproeft het werk van den smid; evenzoo de wijn het hart der overmoedigen’.
- voetnoot26)
- Blijkens eenige handschriften der Itala is aequa vita hominibus vinum verschreven en moet luiden: aequavit in vita’ enz., d.w.z. de wijn is als leven voor de menschen. Dienovereenkomstig zal men het vers naar den verbeterden grondtekst aldus moeten lezen: ‘Als water des levens is de wijn voor de menschen, wanneer hij dien matig drinkt’. Mogelijk luidde de oorspronkelijke lezing der Itala; ‘aqua vitae’.
- voetnoot27)
- Naar Hebr. vormen v. 33 a en 35 a één vers: ‘Wat is het leven van hem, wien het aan wijn ontbreekt? Want hij is van den beginne tot vreugd geschapen’. Al het andere is verklarend toevoegsel.
- voetnoot28)
- Naar den gezuiverden en herstelden grondtekst luiden v. 36-40 (3 verzen): ‘Vreugde des harten en blijdschap der ziel is de wijn, matig gedronken. Hoofdpijn, verbittering en schande brengt de wijn, gedronken in twist en toorn. Veel wijn is voor den dwaas een val, ondermijnt de kracht en slaat vele wonden’.
- voetnoot29)
- Naar Syr. (in Hebr. bleef dit vers niet behouden) vermoedelijk beter: ‘en scheld hem in tegenwoordigheid der menschen niet uit’.