De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XXX.
|
1. Qui diligit filium suum, assiduat illi flagella, ut laetetur in novissimo suo, et non palpet proximorum ostia. Prov. XIII 24 et XXIII 13. | 1. Wie zijnen zoon liefheeft, laat hem dikwerf de roede voelenGa naar voetnoot1), om vreugde van hem te hebben op zijn ouden dag [, en opdat hij niet behoeve te kloppen aan de deuren zijner naasten]Ga naar voetnoot2). |
2. Qui docet filium suum, laudabitur in illo, et in medio domesticorum in illo gloriabitur. | 2. Wie zijnen zoon onderrichtGa naar voetnoot3), zal eer van hem beleven en onder zijne huisgenooten om hem geroemd worden. |
3. Qui docet filium suum, in zelum mittit inimicum, et in medio amicorum gloriabitur in illo. Deut. VI 7. | 3. Wie zijnen zoon onderricht, zal zijnen vijand naijverig maken en onder zijne vrienden op hem roemenGa naar voetnoot4). |
[pagina 485]
4. Mortuus est pater ejus, et quasi non est mortuus: similem enim reliquit sibi post se. | 4. Sterft zijn vader, dan is het als ware hij niet gestorven; want zijn evenbeeld liet hij naGa naar voetnoot5). |
5. In vita sua vidit, et laetatus in illo: in obitu suo non est contristatus, nec confusus est coram inimicis. | 5. Tijdens zijn leven zag hij hem en verheugde zich in hem, en bij zijn dood bedroeft hij zich niet [en behoeft hij zich niet te schamen voor zijne vijanden]. |
6. Reliquit enim defensorem domus contra inimicos, et amicis reddentem gratiam. | 6. Want hij liet na een verdediger [van zijn huis] tegen de vijanden, en voor de vrienden een dankbaar vergelder. |
7. Pro animabus filiorum colligabit vulnera sua, et super omnem vocem turbabuntur viscera ejus. | 7. Om de zielen zijner kinderen zal hij zijne wonden verbinden, en bij elken kreet zal zijn binnenste ontroerd wordenGa naar voetnoot6). |
8. Equus indomitus evadit durus, et filius remissus evadet praeceps. | 8. Een paard, dat niet getemd werd, wordt koppig, en een zoon, dien men vrij laat, wordt stout. |
9. Lacta filium, et paventem te faciet: lude cum eo, et contristabit te. | 9. Vertroetel uwen zoon, en hij zal u doen vreezen; scherts met hem, en hij zal u droefheid aandoen. |
10. Non corrideas illi: ne doleas, et in novissimo obstupescent dentes tui. | 10. Lach niet met hem, opdat gij niet behoeft te weenen en op het laatst uwe tanden stomp wordenGa naar voetnoot7). |
11. Non des illi potestatem in juventute, et ne despicias cogitatus illius. | 11. Geef hem geen vrij spel in de jeugd, en verwaarloos niet zijne neigingenGa naar voetnoot8). |
12. Curva cervicem ejus in juventute, et tunde latera ejus dum infans est, ne forte induret, et non credat tibi, et erit tibi dolor animae. Supra VII 25. | 12. Buig zijnen nek in de jeugd en sla zijne heupen, zoolang hij jong is; opdat hij niet onbuigzaam en u ongehoorzaam worde en een leed worde voor uwe ziel. |
[pagina 486]
13. Doce filium tuum, et operare in illo, ne in turpitudinem illius offendas. | 13. Onderricht uwen zoon en maak werk van hem, opdat gij u niet behoeft te ergeren over zijne snoodheidGa naar voetnoot9). |
14. Melior est pauper sanus, et fortis viribus, quam dives imbecillis et flagellatus malitia. | 14. Gelukkiger is een arme, die gezond en sterk is, dan een rijke, die zwak is en van eene kwaal te lijden heeft. |
15. Salus animae in sanctitate justitiae melior est omni auro et argento: et corpus validum quam census immensus. | 15. Gezondheid [der ziel in heiligheid en gerechtigheid] gaat boven alle goud [en zilver], en een krachtig lichaam boven onmetelijken rijkdomGa naar voetnoot10). |
16. Non est census super censum salutis corporis: et non est oblectamentum super cordis gaudium. | 16. Geen rijkdom gaat boven [den rijkdom van] een gezond lichaam, en geen geluk boven vreugde des harten. |
17. Melior est mors quam vita amara: et requies aeterna quam languor perseverans. | 17. Beter is de dood dan een leven vol bitterheid, en beter de eeuwige rustGa naar voetnoot11) dan langdurige ziekte. |
18. Bona abscondita in ore clauso quasi appositiones epularum circumpositae sepulcro. | 18. Lekkernijen, opgespaard voor een gesloten mond, zijn als een maaltijd, aangericht rondom een grafGa naar voetnoot12). |
19. Quid proderit libatio idolo? nec enim manducabit, nec odorabit: Dan. XIV 6. | 19. Wat baat een spijsoffer den afgod? Hij kan immers eten noch ruiken. |
20. Sic qui effugatur a Domino, portans mercedes iniquitatis: | 20. Zoo is het met wie vervolgd wordt door den Heer [en het loon ontvangt zijner ongerechtigheid]. |
21. Videns oculis, et ingemiscens, sicut spado complectens virginem, et suspirans. | 21. Hij ziet het met de oogen en zucht, gelijk een ontmande, die eene maagd omarmt en steentGa naar voetnoot13). |
[pagina 487]
22. Tristitiam non des animae tuae, et non affligas temetipsum in consilio tuo. Prov. XII 25 et XV 13 et XVII 22. | 22. Laat droefenisGa naar voetnoot14) niet meester over uwe ziel, en kwel u zelf niet door uw gepeins. |
23. Jucunditas cordis haec est vita hominis, et thesaurus sine defectione sanctitatis: et exsultatio viri est longaevitas. | 23. Opgeruimdheid des harten is het leven van den mensch, [en een onuitputtelijke schat van heiligheid;] en de vreugde van een man is lengte zijns levens. |
24. Miserere animae tuae placens Deo, et contine: congrega cor tuum in sanctitate ejus, et tristitiam longe repelle a te. | 24. Heb mededoogen met u zelf [Gode behagend] en bedwing [, vertroost] uw hart [door zijne heiligheid], en drijf de droefgeestigheid ver van uGa naar voetnoot15). |
25. Multos enim occidit tristitia, et non est utilitas in illa. II Cor. VII 10. | 25. Want velen heeft de droefgeestigheid gedood, en zij heeft geen nutGa naar voetnoot16). |
26. Zelus et iracundia minuunt dies, et ante tempus senectam adducet cogitatus. | 26. Nijd en gramschap verkorten de levensdagen, en zorgen veroorzaken vroegtijdigen ouderdom. |
27. Splendidum cor, et bonum in epulis est: epulae enim illius diligenter fiunt. | 27. Een hart, dat vrijgevig is, toont zich ook goed bij een gastmaal; zijn gastmaal toch wordt bereid met overlegGa naar voetnoot17). |
- voetnoot1)
- Vgl. Prov. XXII 15, XXXIII 13-15.
- voetnoot2)
- Dit toevoegsel kenmerkt zich als zoodanig reeds door de wisseling van onderwerp.
- voetnoot3)
- Naar Gr. beter: ‘tuchtigt’ of ‘in tucht opvoedt’.
- voetnoot4)
- Vs. 3 schijnt eene herhaling van v. 2 in gedeeltelijk andere lezing.
- voetnoot5)
- De brave vader den braven zoon.
- voetnoot6)
- Voor om de zielen zijner kinderen heeft Gr.: ‘peripsychôn hyion’, d.i. wie zijnen zoon vertroetelt of te lief heeft. De Latijnsche vertaler ontbond verkeerdelijk peripsychôn in twee woorden. In plaats voorts van het duistere zal zijne wonden verbinden leest men in Syr.: ‘diens wonden (plagen, kwellingen) zijn vele’, zeker wat althans den zin betreft, oorspronkelijk, naar uit de 2de vershelft blijkt, welke overeenkomstig de gewoonte van Sirachzoon de gedachte van het eerste verslid verduidelijkt: Wie te gek is met zijnen zoon, vermeerdert zijn verdriet; want zoo dikwerf het zoontje klaagt of huilt, voelt hij zijn hart breken. Vermoedelijk stond in den grondtekst jarbeh, d.i. verdubbelt, vermeerdert, te weten zijne wonden, en werd dit verkeerdelijk als ‘jarpeh’ (verbindt) gelezen. Geene der tot dusverre voorgestelde verklaringen of verbeteringen trof het juiste.
- voetnoot7)
- Naar Syr.: ‘en hij (uw zoon) uwe tanden stomp make’ (u zoo doe knarsetanden, dat uwe tanden er stomp van worden), wat zou wijzen op ‘gomphiasei (voor gomphiaseis) toys hodontas soy’ als oorspronkelijke lezing van Gr. Evenwel kan men het Gr. vertalen: ‘en op het laatst niet knarsen moogt op uwe tanden’. In afwijking van den Griekschen vertaler van Ezech. XVIII 2 heeft de onze het werkwoord gomphiadzein, dat elders in de Schrift niet voorkomt, overgankelijk gebezigd. - Van hetgeen tot XXXIII 3 volgt is de Hebreeuwsche tekst terug gevonden.
- voetnoot8)
- Hebr. en Gr.: ‘en vergoeilijk niet zijne slechtigheden’.
- voetnoot9)
- Naar Hebr.: ‘Tuchtig uwen zoon en maak hard zijn juk, opdat hij in zijne dwaasheid niet ten val kome’. - De raad om de kinderen, inzonderheid de knapen, lichamelijk geducht te kastijden (vgl. ook Prov. XIII 24, XXIII 13), vindt zijne verklaring ten deele in de omstandigheden, waaronder bij de Joden, evenals bij de meeste volken der oudheid, de knapen opgroeiden. Tot hun 7de levensjaar toefden zij in het voor de vrouwen bestemde gedeelte van het huis of op de straat, en de vader bekreunde zich weinig of niet om hen. Zoo werden zij niet van den beginne af aan tucht gewend, en moest de vader later voor hen een harde tuchtmeester zijn. - De volgende strophe (v. 14-22; 7 verzen) prijst de waarde eener goede gezondheid; de daarop volgende (v. 23 - XXXI 2; 8 verzen) leert wat men vooral moet vermijden om zijne gezondheid te bewaren. In beide strophen heeft de Vulgaat toevoegsels, die ten deele niet goed in den zin passen.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘Gezondheid en welzijn begeer ik meer dan goud, en een vroolijk gemoed meer dan paarlen’.
- voetnoot11)
- De dood, hier afgezien van zaligheid of verdoemenis beschouwd.
- voetnoot12)
- Naar Hebr. duidelijker: ‘Lekkernijen, uitgestald voor een gesloten mond, zijn (als) een offer, geplaatst voor een afgod’. Wie ziek is, heeft niets aan de lekkerste spijzen; hij kan er evenmin van genieten als een afgodsbeeld van de offergaven. De lezing der Vulgaat zinspeelt op de gewoonte der ouden om spijzen bij de graven neer te zetten.
- voetnoot13)
- Naar Hebr. met geringe verbetering luiden v. 19-21: ‘Wat baat het den afgodsbeelden der heidenen, die eten noch ruiken kunnen? Met zijn oogen ziet hij (de zieke) het en zucht, gelijk een ontmande, die eene maagd omarmt’. Vs. 20 is in zijn geheel een toevoegsel. De vergelijking toch slaat op alle ziekten, en ziekte is niet altijd straf voor ongerechtigheid.
- voetnoot14)
- Hebr. beter: ‘de zorg’, d.i. de overdreven, rustelooze zorg, die de gezondheid ondermijnt.
- voetnoot15)
- Naar Hebr.: ‘Bezit u zelf en verheug uw hart, en houd de gramschap ver van u’. De toevoegsels in de Vulgaat verduisteren den zin. - In al de Grieksche handschriften volgt op v. 24 wat men in de Vulgaat alsmede Hebr. en Syr. terecht XXXIII 16 - XXXVI 16 leest. Blijkbaar werden vóór het ontstaan der Latijnsche vertaling eenige bladen van het Grieksche handschrift, waarvan al de thans bekende Grieksche handschriften afkomstig zijn, op de verkeerde plaats ingevoegd.
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘Want velen doodt de zorg, en in de gramschap is geen nut’.
- voetnoot17)
- De Grieksche vertaler verstond dit vers verkeerd. Naar Hebr. luidt het: ‘De slaap van een opgeruimd gemoed is als eene lekkernij, en zijn eten komt hem ten goede’ (bekomt hem goed). Wie de kalmte en vroolijkheid des gemoeds weet te bewaren, eet en slaapt goed.