De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||
Caput XXVIII.
|
1. Qui vindicari vult, a Domino inveniet vindictam, et peccata illius servans servabit. Deut. XXXII 35; Matth. VI 14; Marc. XI 25; Rom. XII 19. | 1. Wie op wraak belust is, zal van den Heer wraak beloopen, en Hij zal zijne zonden zorgvuldig opsparenGa naar voetnoot1). |
2. Relinque proximo tuo nocenti te: et tunc deprecanti tibi peccata solventur. | 2. Vergeef uwen naaste, zoo hij u kwaad deed; dan zullen u op uwe bede de zonden vergeven worden.Ga naar voetnoot2) |
3. Homo homini reservat iram, et a Deo quaerit medelam? | 3. Een mensch blijft toornen tegen een mensch - en van God vraagt hij genezing?Ga naar voetnoot3) |
4. In hominem similem sibi non habet misericordiam, et de peccatis suis deprecatur? | 4. Jegens een mensch, die zijns gelijke is, heeft hij geene ontferming - en voor zijne eigen zonden vraagt hij vergiffenis? |
5. Ipse cum caro sit, reservat iram, et propitiationem petit a Deo? quis exorabit pro delictis illius? | 5. Hij, schoon hij vleesch is, spaart de wrake op [en vraagt vergiffenis van God]; wie zal vergiffenis verwerven voor zijne zonden?Ga naar voetnoot4) |
6. Memento novissimorum, et desine inimicari. | 6. Wees de uiterste dingen indachtig, en laat af van uwe vijandschap; |
7. Tabitudo enim et mors imminent in mandatis ejus. | 7. want bederf en dood dreigen in zijne gebodenGa naar voetnoot5). |
8. Memorare timorem Dei, et non irascaris proximo. | 8. Wees de vreeze Gods indachtig, en koester geene gramschap tegen den naaste. |
9. Memorare testamentum Altissimi, et despice ignorantiam proximi. | 9. Wees het verbond van den Allerhoogste indachtig, en tel de onwetendheid [van den naaste] nietGa naar voetnoot6). |
10. Abstine te a lite, et minues peccata: | 10. Onthoud u van twist, en gij zult de zonden verminderenGa naar voetnoot7). |
[pagina 478]
11. Homo enim iracundus incendit litem, et vir peccator turbabit amicos, et in medio pacem habentium immittet inimicitiam. | 11. Want een gramstorig mensch verwekt kraakeel, en een man der zonde zaait tweedracht onder vrienden en sticht te midden van wie in vrede leven vijandschapGa naar voetnoot8). |
12. Secundum enim ligna silvae sic ignis exardescit: et secundum virtutem hominis, sic iracundia illius erit, et secundum substantiam suam exaltabit iram suam. | 12. Want naar gelang het hout is [van het woud], brandt ook het vuurGa naar voetnoot9); en naar gelang de macht eens menschen is ook zijne gramschap; en naar gelang van zijnen rijkdom doet hij zijnen toorn rijzen. |
13. Certamen festinatum incendit ignem: et lis festinans effundit sanguinem: et lingua testificans adducit mortem. | 13. Voorbarige twist ontsteekt vuur, en overhaaste strijd leidt tot bloedstorting [, en eene tong, welke getuigenis geeft, brengt doodGa naar voetnoot10)]. |
14. Si suffaveris in scintillam, quasi ignis exardebit: et si exspueris super illam, exstinguetur: utraque ex ore proficiscuntur. | 14. Blaast gij op eene vonk, zij ontvlamt als een vuur; en spuwt gij er op, dan gaat zij uit; het een en het ander komt uit den mondGa naar voetnoot11). |
15. Susurro et bilinguis maledictus: multos enim turbabit pacem habentes. | 15. De oorblazer en dubbeltongige is doemwaardig; want hij zaait tweedracht tusschen velen, die in vrede leefden. |
16. Lingua tertia multos commovit, et dispersit illos de gente in gentem: | 16. De derde tong heeft velen doen waggelen en hen gedreven van het ééne volk naar het andereGa naar voetnoot12); |
17. Civitates muratas divitum destruxit, et domos magnatorum effodit. | 17. zij heeft bemuurde steden [van vermogenden] verwoest, en heeft huizen van machtigen ondermijnd; |
18. Virtutes populorum concidit, et gentes fortes dissolvit. | 18. [zij heeft de macht van natiën gebroken, en heeft sterke volken vernietigd.] |
19. Lingua tertia mulieres viratas ejecit, et privavit illas laboribus suis: | 19. De derde tong heeft manhaftige vrouwen verdreven, en heeft ze beroofd van hare verdienstenGa naar voetnoot13). |
[pagina 479]
20. Qui respicit illam, non habebit requiem, nec habebit amicum, in quo requiescat. | 20. Wie op haar let, zal geene rust hebben, noch eenen vriend vinden, bij wien hij rusten kanGa naar voetnoot14). |
21. Flagelli plaga livorem facit: plaga autem linguae comminuet ossa. | 21. De slag met den geesel veroorzaakt striemen; maar de slag met de tong vermorzelt het gebeenteGa naar voetnoot15). |
22. Multi ceciderunt in ore gladii, sed non sic quasi qui interierunt per linguam suam. | 22. Velen zijn gesneuveld door de scherpte des zwaards, maar niet zoo velen, als er te gronde gingen door [hunneGa naar voetnoot16)] tong. |
23. Beatus qui tectus est a lingua nequam, qui in iracundiam illius non transivit, et qui non attraxit jugum illius, et in vinculis ejus non est ligatus: | 23. Gelukkig hij, die behoed blijft voor de [booze] tong, die niet ten prooi valt aan hare gramschap, en die niet haar juk trekt, en met hare boeien niet is gebonden; |
24. Jugum enim illius, jugum ferreum est: et vinculum illius, vinculum aereum est. | 24. want haar juk is een ijzeren juk, en hare boeien zijn metalen boeien. |
25. Mors illius, mors nequissima: et utilis potius infernus quam illa. | 25. Haar dood is een gruwelijke dood, en de onderwereld is beter dan zijGa naar voetnoot17). |
26. Perseverantia illius non permanebit, sed obtinebit vias injustorum: et in flamma sua non comburet justos. | 26. [Hare volharding zal niet duurzaam zijn,] maar zij zal heerschen op de wegen der onrechtvaardigen, doch met haar vlam niet de gerechten verterenGa naar voetnoot18). |
27. Qui relinquunt Deum, incident in illam, et exardebit in illis, et non extinguetur, et immittetur in illos quasi leo, et quasi pardus laedet illos. | 27. Wie God verlaten, zullen haar buit worden; en zij zal branden in hen en niet uitgaan. En zij zal hen overvallen als een leeuw, en als een panter hen verscheuren. |
28. Sepi aures tuas spinis, linguam nequam noli audire, et ori tuo facito ostia, et seras. | 28. Omhein uwe ooren met doornen [, luister niet naar eene booze tong en maak deuren en grendels voor uwen mondGa naar voetnoot19)]. |
[pagina 480]
29. Aurum tuum et argentum tuum confla, et verbis tuis facito stateram, et frenos ori tuo rectos: | 29. Smelt uw goud en uw zilver, en maak voor uwe woorden eene weegschaal, en een deugdelijken toom voor uwen mond. |
30. Et attende ne forte labaris in lingua, et cadas in conspectu inimicorum insidiantium tibi, et sit casus tuus insanabilis in mortem. | 30. [En] pasop, dat gij niet ten val komt door uwe tong en struikelt voor het oog van [uwe vijanden,] die u belagen, [en uw val onherstelbaar worde ten doode]. |
- voetnoot1)
- Niet vergeven en vergeten. De bij den Latijnschen tekst aangehaalde plaatsen van het N.T. bevestigen 's Heeren woord (Matth. V 17), dat Hij gekomen is, niet, om de Wet te niet te doen, maar om ze te vervullen.
- voetnoot2)
- Vgl. Luc. VI 37, 38; Hebr. X 30.
- voetnoot3)
- Genezing van de wonden, door de zonde veroorzaakt.
- voetnoot4)
- Zelf onwaardig om van God vergiffenis van zonden te verkrijgen, vindt de wraaklustige ook niemand, die voor hem kwijtschelding vraagt.
- voetnoot5)
- Men verklaart dit halfvers in dien zin, dat God in zijne geboden de wraakzuchtigen met dood en bederf bedreigt. De tekst is zeker bedorven. Naar Gr. luiden dan ook v. 6 en 7 (één vers): ‘Wees indachtig de uiterste dingen en houd op vijandig te zijn; (wees indachtig) verderf en dood en blijf trouw aan de geboden’. Ook in v. 9 a verzwijgt Gr. mnêsthêti (wees indachtig). Vermoedelijk luidde de Latijnsche tekst oorspronkelijk: ‘(Memento) tabitudinem et mortem et mane in mandatis’.
- voetnoot6)
- Het verbond des Allerhoogsten, d.i. Gods wet, die de wraak verbiedt; zie Lev. XIX 18. De onwetendheid, het onrecht, dat de naaste u onwetend aandeed. - Op de waarschuwing tegen wraaklust volgt v. 10-14 eene vermaning der twistzieken.
- voetnoot7)
- D.i. zelf minder zonden begaan en anderen minder tot zondigen aanleiding geven.
- voetnoot8)
- Vs. 11 b maakt het vers drieledig en schijnt ook vanwege zijn inhoud niet oorspronkelijk.
- voetnoot9)
- Vgl. Jac. III 5.
- voetnoot10)
- Naar Syr. luidt dit vers beter: ‘Cederbast en hars ontsteken vuur; en vele twisten veroorzaken bloedstorting’. Het zeer onduidelijke toevoegsel der Vulgaat schijnt de vertaling eener verschreven Hebreeuwsche glosse, welke oorspronkelijk luidde: ‘en de booze tong brengt dood’. Vgl. Jac. III 5, 6.
- voetnoot11)
- Het staat in de macht van de tong een twist te ontsteken of te beëindigen. De laatste zinsnede het een en het ander enz. maakt het vers drieledig en schijnt een (ook onnoodig) toevoegsel. - Er volgt v. 15-30, in Gr. 17 verzen, eene veroordeeling van oorblazers en van wie hun het oor leenen.
- voetnoot12)
- Met de derde tong is hij bedoeld, die twist stookt tusschen twee anderen. Blijkbaar zinspeelt de schrijver v. 16-19 op gebeurtenissen van zijn veelbewogen tijd, toen talrijke staatkundige avonturiers en onruststokers aan de hoven der Diadochen steeds nieuwe onlusten en beroerten wisten te veroorzaken. Zie Flavius Josephus Ant. XII.
- voetnoot13)
- Ten gevolge van lasterpraat werden zij door hare mannen verstooten, schoon zij wakker hadden gearbeid voor de vermeerdering van het vermogen der familie.
- voetnoot14)
- In enkele handschriften der Itala luidt v. 20 b: ‘nec habitabit cum requie’, d.i. ‘en zal niet wonen in rust’, waarmede Gr. overeenstemt.
- voetnoot15)
- Geeselslagen kwetsen den mensch slechts uitwendig, maar lasterpraat richt verwoestingen aan in de ziel.
- voetnoot16)
- Een zinstorend toevoegsel.
- voetnoot17)
- Wie bezwalkt wordt door booze tongen, is niet alleen als een slaaf en een geboeide (v. 23, 24), maar, zelfs van eer en goeden naam en vrienden beroofd, is hij als een doode en erger. Beter is het den lichamelijken dood te sterven en naar den Sjeol te verhuizen.
- voetnoot18)
- Naar Gr. luidt v. 26: ‘zij (de booze tong) zal niet overmeesteren de vromen; en zij (de vromen) zullen in hare vlam niet verbrand worden’. Het ontbreekt aan een overgang tusschen deze en de voorafgaande gedachte, van welken overgang de Vulgaat in v. 26 a wellicht een overblijfsel is. Eene bevredigende aanvulling is intusschen nog niet gevonden. In elk geval is de gedachte deze: Hoe groot het kwaad zij, dat booze tongen berokkenen, op den duur moet de lasteraar het opgeven, zoo hij vromen bezwalkt. Dezen kunnen wel lang en veel te lijden hebben van den laster, maar eens komt hunne onschuld aan het licht. De goddeloozen daarentegen, die zelf door hun wangedrag aanleiding geven tot opspraak, gaan door den laster te gronde.
- voetnoot19)
- De Latijnsche vertaler trof van v. 28-30 niet in allen deele den juisten zin. Zij luiden naar Gr., met behulp van Syr. verbeterd: ‘Zie toe, omhein uwen wijngaard met doornen, en sluit weg uw zilver en goud; en doe aan uwe woorden een gewicht en doe voor uw mond deur en grendel. Pasop, dat gij soms niet in uw verderf loopt door haar (de tong), opdat gij niet ten val komt voor het oog van den belager’. De zin is: Gelijk gij den wijngaard met doornen omheint, zoo maak ook deur en grendel voor uw mond; en gelijk gij uw zilver en goud wegsluit en bewaakt, opdat het u niet gestolen worde, zoo bewaak ook uwe woorden, opdat gij niet in uw verderf loopt. Vgl. Ps. XXXVIII 2. De zin van v. 29 naar de Vulgaat is: Smelt uw zilver en goud, om het in massa beter te kunnen bewaren. Maak voor uwe woorden eene weegschaal, d.i. wik en weeg uwe woorden; en een deugdelijken toom voor uwen mond, zie Jac. III 23.