De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||
Caput XXVII.
|
1. Propter inopiam multi deliquerunt: et qui quaerit locupletari, avertit oculum suum. | 1. Uit behoeftigheid zondigen velen; en wie poogt rijk te worden wendt zijn oog afGa naar voetnoot1). |
2. Sicut in medio compaginis lapidum palus figitur, sic et inter medium venditionis et emptionis angustiabitur peccatum. | 2. Gelijk tusschen de steenvoegen een nagel wordt gedreven, zoo ook dringt zich tusschen verkoop en koop de zonde inGa naar voetnoot2). |
3. Conteretur cum delinquente delictum. | 3. [Verdelgd zal worden met den zondaar de zondeGa naar voetnoot3).] |
4. Si non in timore Domini tenueris te instanter, cito subvertetur domus tua. | 4. Houdt gij u niet beslist in de vreeze des Heeren, dan zal uw huis spoedig te gronde gaanGa naar voetnoot4). |
5. Sicut in percussura cribri remanebit pulvis, sic aporia hominis in cogitatu illius. | 5. Gelijk door het schudden der zeef het kaf achterblijft, zoo bij 's menschen wikken en wegen de aarzelingGa naar voetnoot5). |
[pagina 474]
6. Vasa figuli probat fornax, et homines justos tentatio tribulationis. | 6. De oven beproeft het vaatwerk van den pottenbakker; en de beproeving [der wederwaardigheden] de rechtvaardige menschen. |
7. Sicut rusticatio de ligno ostendit fructum illius, sic verbum ex cogitatu cordis hominis. | 7. Gelijk het kweeken van een boom zijne vrucht doet kennen, zoo openbaart het woord de gedachten van eens menschen hartGa naar voetnoot6). |
8. Ante sermonem non laudes virum: haec enim tentatio est hominum. | 8. Vóór gij hem hebt hooren spreken, prijs niemand; want dat doet de menschen kennen. |
9. Si sequaris justitiam, apprehendes illam: et indues quasi poderem honoris, et inhabitabis cum ea, et proteget te in sempiternum, et in die agnitionis invenies firmamentum. | 9. Zoo gij de gerechtigheid nastreeft, zult gij haar verwerven en als een eeregewaad aantrekken. [En gij zult met haar samenwonen, en zij zal u beschermen in eeuwigheid, en op den dag des oordeels zult gij een steun vinden.] |
10. Volatilia ad sibi similia conveniunt: et veritas ad eos, qui operantur illam, revertetur. | 10. De vogels zoeken huns gelijken, en de waarheid neemt haar intrek bij wie haar beoefenen. |
11. Leo venationi insidiatur semper: sic peccata operantibus iniquitates. | 11. De leeuw loert [steeds] op buit; zoo ook de zonden op hen, die onrechtigheden begaanGa naar voetnoot7). |
12. Homo sanctus in sapientia | 12. Een heilig mensch blijft in de |
[pagina 475]
manet sicut sol: nam stultus sicut luna mutatur. | wijsheid [gelijk de zonGa naar voetnoot8)]; maar de dwaas is veranderlijk gelijk de maan. |
13. In medio insensatorum serva verbum tempori: in medio autem cogitantium assiduus esto. | 13. Te midden der dwazen houd het woord in voor den rechten tijdGa naar voetnoot9), maar te midden der bezonnenen toef veelvuldig. |
14. Narratio peccantium odiosa, et risus illorum in deliciis peccati. | 14. De gesprekken der zondaren zijn afschuwelijk, en hun gelach komt voort uit zondigen wellust. |
15. Loquela multum jurans, horripilationem capiti statuet: et irreverentia ipsius obturatio aurium. | 15. De taal van wie gestadig zweert doet de haren des hoofds te berge rijzen, en zijne onbeschaamdheid doet de ooren verstoppen. |
16. Effusio sanguinis in rixa superborum: et maledictio illorum auditus gravis. | 16. Bloedvergieting ontstaat uit den twist van overmoedigen, en hunne verwenschingenGa naar voetnoot10) zijn hard om te hooren. |
17. Qui denudat arcana amici, fidem perdit, et non inveniet amicum ad animum suum. | 17. Wie geheimen [van een vriend] verklapt, verliest het vertrouwen, en niet zal hij een vriend naar zijn hart vinden. |
18. Dilige proximum, et conjungere fide cum illo. | 18. Bemin den vriend en blijf door trouw met hem verbonden. |
19. Quod si denudaveris absconsa illius, non persequeris post eum. | 19. Zoo gij echter zijne geheimen verraden hebt, loop hem dan niet naGa naar voetnoot11). |
20. Sicut enim homo, qui perdit amicum suum, sic et qui perdit amicitiam proximi sui. | 20. Want gelijk een mensch, die zijnen vriend verliest, zoo is hij, die de vriendschap van zijnen vriend verliestGa naar voetnoot12). |
21. Et sicut qui dimittit avem de manu sua, sic dereliquisti proximum tuum, et non eum capies: | 21. En gelijk iemand, die een vogel laat vliegen uit zijne hand, zoo liet gij uwen vriend los, en gij zult hem niet terug krijgen. |
22. Non illum sequaris, quoniam longe abest: effugit enim quasi | 22. Loop hem niet na, want hij is ver weg van u; hij is weggevlucht |
[pagina 476]
caprea de laqueo: quoniam vulnerata est anima ejus: | als een wilde geit uit den strik [, omdat hij gekwetst werd in zijne ziel]. |
23. Ultra eum non poteris colligare: et maledicti est concordatio: | 23. [Opnieuw zult gij hem niet aan u hechten.] Zelfs na schimptaal is er verzoening; |
24. Denudare autem amici mysteria, desperatio est animae infelicis. | 24. maar de geheimen van een vriend verraden, het leidt [eene ongelukkige ziel] tot vertwijfelingGa naar voetnoot13). |
25 Annuens oculo fabricat iniqua, et nemo eum abjiciet: | 25. Wie knipoogt, smeedt kwaad, en niemand kan hem van zich afhoudenGa naar voetnoot14). |
26. In conspectu oculorum tuorum condulcabit os suum, et super sermones tuos admirabitur: novissime autem pervertet os suum, et in verbis tuis dabit scandalum. | 26. Voor uwe oogen zet hij een zoet gezicht op en bewondert uwe woorden; maar laterGa naar voetnoot15) trekt hij een ander gezicht en maakt uwe woorden aanstootelijk. |
27. Multa odivi, et non coaequaui ei, et Dominus odiet illum. | 27. Veel is er wat ik verafschuw, maar niets zoo zeer als hem; ook de Heer verafschuwt hem. |
28. Qui in altum mittit lapidem, super caput ejus cadet: et plaga dolosa dolosi dividet vulnera. | 28. Wie eenen steen in de hoogte werpt, dien valt hij op het hoofd, en een [arglistige] streek van den arglistige slaat wondenGa naar voetnoot16). |
29. Et qui foveam fodit, incidet in eam: et qui statuit lapidem proximo, offendet in eo: et qui laqueum alii ponit, peribit in illo. | 29. En wie eene groeve graaft, valt er zelf in, [en wie voor zijn naaste eenen steen legt, stoot er zich zelf aan,] en wie eene val stelt voor een ander, gaat er zelf in te gronde. |
30. Facienti nequissimum consilium, super ipsum devolvetur, et non agnoscet unde adveniat illi. | 30. Wie een verraderlijken aanslag beraamt, op hem zelf zal die neerkomenGa naar voetnoot17), zonder dat hij begrijpt, van waar het hem treft. |
31. Illusio, et improperium superborum, et vindicta sicut leo insidiabitur illi. | 31. Spot en hoon komt van de overmoedigen, maar de wraak loert op hen gelijk een leeuw. |
32. Laqueo peribunt qui oblectantur casu justorum: dolor autem consumet illos antequam moriantur. | 32. In een valstrik zullen te gronde gaan wie zich verblijden over den val der rechtvaardigen, en smart zal hen verteren, alvorens zij sterven. |
33. Ira et furor, utraque exsecrabilia sunt, et vir peccator continens erit illorum. | 33. Gramschap en woede, beide zijn afschuwelijk, maar de zondaar zal er zich in vermeienGa naar voetnoot18). |
- voetnoot1)
- Uit behoeftigheid, Gr.: ‘vanwege het onverschillige’ (charin adiaphoroy), dat, indien echt, in stoïcijnschen zin met minachting gezegd is van het aardsche goed, hetwelk niet waard is dat men daarvoor zijne gerechtigheid opoffert. Vermoedelijk echter is de oorspronkelijke lezing van Gr. ‘charin diaphoroy’, d.w.z. vanwege voordeel of geld. Wendt zijn oog af, van God en zijn gebod.
- voetnoot2)
- Vgl. Prov. XX 14. Het vers schijnt niet ongerept; er ontbreekt het juiste punt van vergelijking. Zeker las de Grieksche vertaler verkeerdelijk ‘chêtʿ’ (zonde) voor chotê (zondaar). Gelijk een nagel, in de voeg gedreven, bekneld raakt tusschen de steenen, zoo raakt de zondaar (de oneerlijke), die handel drijft, bekneld tusschen den verkoop, d.i. den te hoogen prijs, voor welken hij iets wil verkoopen, en den koop, d.i. den prijs, voor welken hij het kocht. Hij maakt eene onrechtvaardige winst en wordt zoo de gevangene der onrechtvaardigheid. In hetgeen v. 4-16 volgt worden de voorafgaande gedachten naar verschillende zijden verder uitgesponnen.
- voetnoot3)
- Dit is tweede, geheele mislukte, vertaling van het slot van v. 2 (Gr.): ‘syntribêsetai hamartia’, d.i. woordelijk: de zonde wordt saamgeperst. Door de verkeerde vertolking: ‘de zonde wordt mede verdelgd’ werd het toevoegsel met den zondaar veroorzaakt.
- voetnoot4)
- Gr. heeft voor gij u en uw terecht: ‘hij zich’ en ‘zijn’.
- voetnoot5)
- Naar Gr.: ‘Bij het schudden der zeef blijft het kaf achter; evenzoo het slechte (eigenlijk: de uitwerpselen) eens menschen bij zijn (sluw) overleg’ (en logismôi). Dit en logismôi wordt v. 6 b in Gr. herhaald, en daar beantwoordt logismos aan chisjsjabôn van het behouden fragment van Hebr. Chisjsjabôn komt, afgezien van II Par. XXVI 15, waar het een belegeringswerktuig beteekent, alleen nog Eccles. VII 29 voor in de beteekenis van sluwheid, listige en zondige vondst. In verband met het voorafgaande wil ons dus vers zeggen: Gelijk bij het schudden der zeef het kaf achterblijft en goed zichtbaar wordt, zoo openbaart zich de verwerpelijke gezindheid eens koopmans, wanneer hij bij zijn handel slinksche streken bezigt. De Vulgaat geeft zeker niet de lezing van Gr., maar die van gr. weder. Aporia is een zuiver Grieksch naamwoord, dat ‘aarzeling’ of ‘radeloosheid’ beteekent. Men kan het vers naar de Vulgaat in dien zin verstaan, dat wie de vreeze des Heeren derft, de bekoringen niet terstond afwijst, maar, er op ingaande, aan het slingeren raakt, met het gevolg, dat hij op het beslissende oogenblik aarzelt, d.i. in gebreke blijft, het goede te doen.
- voetnoot6)
- Van v. 6 en 7 is de grondtekst als glosse in een der handschriften achter VI 22 behouden, maar niet geheel ongerept. Men zal v. 6 en 7 naar Hebr. (met geringe verbetering) en v. 8 naar Gr. aldus moeten lezen: ‘Het vaatwerk van den pottenbakker (is) naar het branden in den oven; en het begeeren (oe-kamah, zie Ps. LXII (Hebr. LXIII) 2, een alleen nog daar voorkomend werkwoord, voor “oe-kemahoe”, d.i. en gelijk dit) van den mensch naar zijn sluw overleg. Naar den arbeid van den boom (is) zijne vrucht; evenzoo het sluw overleg naar de gezindheid van elkeen. Vóór het (zijn) sluw overleg prijs geen man; want dat is de proefsteen der menschen’. De zin schijnt niet twijfelachtig: Gelijk de deugdelijkheid of ondeugdelijkheid van aardewerk beoordeeld wordt naar de wijze, waarop het gebakken is, zoo de eerlijke of oneerlijke inborst van een koopman naar het al of niet bezigen van bedriegelijke middelen. En naar gelang een boom werkt, d.i. goed of niet goed groeit en zich ontwikkelt (of wellicht: naar gelang een boom goed of niet goed verzorgd wordt), ook zijne vruchten goed of niet goed zijn; zoo kan men ook de goede of kwade gezindheid eens menschen (koopmans) erkennen, naar gelang hij al of niet tot slimme praktijken zijne toevlucht neemt. Prijs dus niemand, alvorens gij weet of hij listig overleg pleegt; want dat is de ware proefsteen. Men kan v. 7 en 8 naar de Vulgaat, in aansluiting aan v. 6 (zie slot van noot 5), aldus verstaan: Anders is het met den godvreezende. Op grond van zijne gezindheid blijft hij in de beproeving standvastig, gelijk het werk van den pottenbakker bestand blijkt tegen het vuur van den oven. En gelijk een wel verzorgde boom slechts goede vruchten oplevert, zoo kan hij, wiens gezindheid op 's Heeren vreeze steunt, niet anders dan goed denken. In de Vulgaat heeft v. 7 slechts dan een goeden zin, als men voor rusticatio leest ‘rusticationem’ en voor fructum ‘fructus’.
- voetnoot7)
- Gelijk eenerzijds de waarheid, d.i. hier de praktische waarheid, de godsdienst, zich vereenzelvigt met hen, die haar beoefenen, zoo hecht zich anderzijds de zonde, d.i. de verleiding tot steeds talrijker zonden, aan hen, die aan de zonde toegeven.
- voetnoot8)
- Ofschoon in Gr. ontbrekend, schijnt dit toch echt.
- voetnoot9)
- Schoon de godvreezende altijd wijs is (v. 12 a), behoort hij toch in het gezelschap van dwazen niet gedurig, maar enkel op het geschikte oogenblik, wijze vermaningen te geven.
- voetnoot10)
- Gr.: ‘hun gekijf’. Er volgt v. 17-24 eene dringende vermaning om toevertrouwde geheimen goed te bewaren.
- voetnoot11)
- Om het weer goed te maken; het zou vergeefsche moeite zijn.
- voetnoot12)
- Men kan den tekst der Vulgaat in dien zin verstaan, dat wie door misbruik van vertrouwen een vriend verliest, gelijk staat met wie door den dood een vriend verliest. Naar Gr. luidt het vers: ‘Want als wie zijn vijand te gronde richt, zoo is hij, die de vriendschap van zijn vriend te gronde richt’. Hier is het punt van vergelijking de volslagen vernietiging der vriendschap. Alleen Syr. schijnt den oorspronkelijken tekst goed weer te geven: ‘Want gelijk iemand, die zijn vermogen verliest, zoo’ enz.
- voetnoot13)
- Naar Gr. luiden v. 23 en 24: ‘Want eene kwetsuur kan men verbinden, en na twist is verzoening (mogelijk); maar wie geheimen verried, heeft geen hoop’ (op verzoening). Er is hier één halfvers te veel of te weinig. Vermoedelijk is en na twist is verzoening eene glosse. - Tegen vleiers en lagenleggers richten zich v. 25-32.
- voetnoot14)
- Naar eene betere lezing van Gr.: ‘en wie hem (den knipoogende, den vleier) kent, zal hem vermijden’.
- voetnoot15)
- Als gij weg zijt.
- voetnoot16)
- Beter naar Syr.: ‘en wie in het geniep slaat, zal zijn verderf te gemoet gaan’.
- voetnoot17)
- Naar Gr., verbeterd: ‘Wie kwaad beraamt, zal daarin verwikkeld worden’.
- voetnoot18)
- Dit vers dient ter inleiding van eene nieuwe vermaning (v. 33 - XXVIII 9): Wees niet wraakzuchtig.