De heilige boeken van het oude verbond. Deel 5. Het boek der Spreuken. De Prediker. Het Hooglied. Het boek der Wijsheid. Het boek Ecclesiasticus
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||
Caput XXVI.
|
1. Mulieris bonae beatus vir: numerus enim annorum illius duplex. | 1. Gelukkig is de man eener goede vrouw; want het getal zijner jaren verdubbelt zichGa naar voetnoot1). |
2. Mulier fortis oblectat virum suum, et annos vitae illius in pace implebit. | 2. Eene wakkere vrouw bereidt vreugde aan haren man, en de jaren zijns levens vervult zij met vrede. |
3. Pars bona, mulier bona, in parte timentium Deum dabitur viro pro factis bonis: | 3. Een heerlijk lot is eene goede vrouw; als lot voor de godvreezenden wordt zij [den man om zijne goede werken] gegevenGa naar voetnoot2). |
4. Divitis autem, et pauperis cor bonum, in omni tempore vultus illorum hilaris. | 4. En of men rijk of arm is, het hart is tevreden, en te allen tijde is vroolijk zulker gelaat. |
5. A tribus timuit cor meum, et in quarto facies mea metuit: | 5. Voor drie dingen is beducht mijn hart, en voor het vierde ontstelt mijn aangezichtGa naar voetnoot3): |
6. Delaturam civitatis, et collectionem populi: | 6. voor opspraak in de stad, en voor samenscholing van het volk, |
7. Calumniam mendacem, super mortem, omnia gravia. | 7. voorGa naar voetnoot4) valsche beschuldiging; onverdraaglijker dan de dood is dit alles. |
8. Dolor cordis et luctus, mulier zelotypa: | 8. Harteleed en kommer is eene jaloersche vrouw. |
9. In muliere zelotypa flagellum linguae, omnibus communicans. | 9. Bij eene [jaloersche] vrouw is de tong eene geeselroede, jegens allen mededeelzaamGa naar voetnoot5). |
10. Sicut boum jugum, quod movetur, ita et mulier nequam: qui tenet illam, quasi qui apprehendit scorpionem. | 10. Als een runderspan, dat kreupel is, zoo ook is eene boosaardige vrouw; wie haar heeft, is als wie een scorpioen aangrijptGa naar voetnoot6). |
[pagina 471]
11. Mulier ebriosa ira magna: et contumelia, et turpitudo illius non tegetur. | 11. Eene dronken vrouw is hevige toorn, en haar smaad [en schande] blijft niet bedektGa naar voetnoot7). |
12. Fornicatio mulieris in extollentia oculorum, et in palpebris illius agnoscetur. | 12. De wulpschheid eener vrouw, aan het opheffen harer oogen en aan hare wenkbrauwen erkent men haarGa naar voetnoot8). |
13. In filia non avertente se, firma custodiam: ne inventa occasione utatur se. Infra XLII 11. | 13. Op eene dochter, welke niet ingetogen is, vestig (uwe) waakzaamheid, opdat zij geene gelegenheid vinde zich aan haar hartstocht over te geven. |
14. Ab omni irreverentia oculorum ejus cave, et ne mireris si te neglexerit: | 14. Voor [alle] onbeschaamdheid harer blikken wees op uwe hoede, en verwonder u niet, zoo zij niet om u geeftGa naar voetnoot9). |
15. Sicut viator sitiens, ad fontem os aperiet, et ab omni aqua proxima bibet, et contra omnem palum sedebit, et contra omnem sagittam aperiet pharetram donec deficiat. | 15. Als een dorstig reiziger opent zij [bij de bron] den mond en drinkt van elk nabijzijnd water en zet zich neder bij elken tentpaal en maakt voor [elken] pijl den koker open [, totdat zij niet meer kanGa naar voetnoot10)]. |
16. Gratia mulieris sedulae delectabit virum suum, et ossa illius impinguabit. | 16. De bekoorlijkheid eener [nijvere] vrouw verblijdt haren man en geeft merg aan zijn gebeenteGa naar voetnoot11). |
[pagina 472]
17. Disciplina illius datum Dei est: | 17. Hare tucht is eene gave Gods. |
18. Mulier sensata et tacita, non est immutatio eruditae animae. | 18. Eene [verstandige en] zwijgzame vrouw - er is niets wat opweegt tegen (hare) welopgevoede ziel. |
19. Gratia super gratiam mulier sancta, et pudorata. | 19. Gunst boven gunst is eene [heilige en] zedige vrouw; |
20. Omnis autem ponderatio non est digna continentis animae. | 20. en geene schatting is hoog genoeg voor eene kuische ziel. |
21. Sicut sol oriens mundo in altissimis Dei, sic mulieris bonae species in ornamentum domus ejus: | 21. Gelijk [voor de wereld] de opgaande zon aan Gods hemel, zoo is de schoonheid eener goede vrouw ten sieraad van haar huis. |
22. Lucerna splendens super candelabrum sanctum, et species faciei super aetatem stabilem. | 22. Gelijk de lamp straalt op den heiligen luchter, zoo is de liefelijkheid van haar gelaat op den rijpen leeftijdGa naar voetnoot12). |
23. Columnae aureae super bases argenteas, et pedes firmi super plantas stabilis mulieris. | 23. Als gouden zuilen op zilveren voetstukken, zoo staan vast de voeten eener standvastige [vrouw] op hare voetzolenGa naar voetnoot13). |
24. Fundamenta aeterna supra petram solidam, et mandata Dei in corde mulieris sanctae. | 24. [Gelijk grondslagen, onvergankelijk op eene sterke rots, zoo zijn de geboden Gods in het hart eener heilige vrouwGa naar voetnoot14).] |
25. In duobus contristatum est cor meum, et in tertio iracundia mihi advenit: | 25. Over twee dingen bedroeft zich mijn hart, en over het derde ontbrand ik in toorn: |
26. Vir bellator deficiens per inopiam: et vir sensatus contemptus: | 26. over een krijgsman, die in armoede versmacht, en over een verstandig man, die in minachting is, |
27. Et qui transgreditur a justitia ad peccatum. Deus paravit eum ad romphaeam. | 27. en over hem, die van de gerechtigheid overloopt naar de zonde. Dien houdt God bereid voor het zwaard. |
28. Duae species difficiles et periculosae mihi apparuerunt: difficile exuitur negotians a negligentia: et non justificabitur caupo a peccatis labiorum. | 28. [Twee levenswegen schijnen mij moeilijk en gevaarlijkGa naar voetnoot15).] Bezwaarlijk blijft een koopman vrij van tekortkoming, en een kramer zal zich niet rein houden van zonden [der lippenGa naar voetnoot16)]. |
- voetnoot1)
- Vgl. Prov. XII 4.
- voetnoot2)
- Zie Prov. XIX 14 met de betreffende noot.
- voetnoot3)
- Dit vers leidt de vernieuwde hekeling der booze vrouw in; zij is het vierde kwaad, dat de schrijver meer ducht dan de drie andere booze dingen.
- voetnoot4)
- Gr. beter: ‘en voor....’.
- voetnoot5)
- Naar Gr. luiden v. 8 en 9, één vers: ‘Harteleed en kommer is eene vrouw, ijverzuchtig op eene vrouw, en de geesdroede der tong is aan alle gemeen’ (epikoinônoysa). Vrouwen, die op andere vrouwen jaloersch zijn, veroorzaken veel leed; want zij hebben allen kwade tongen. In de Vulgaat werd in muliere uit v. 8 naar v. 9 a verschoven, wat de bijvoeging van zelotypa en eene minder juiste vertaling van epikoinônoysa ten gevolge had. Men verstaat v. 9 naar de Vulgaat in dien zin, dat de mond eener ijverzuchtige vrouw van datgene overloopt, waarvan haar hart vol is.
- voetnoot6)
- Dat kreupel is. Aan quod movetur beantwoordt Gr. ‘saleyomenon’, wat ‘slingerend’ beteekent en, van een runderspan gebezigd, bezwaarlijk anders dan in den aangegeven zin kan verstaan worden. Het beeld is dan ook volkomen juist. Eene kwade huisvrouw is voor het huishonden even ongeschikt als een kreupel runderspan voor het trekken. De tweede vershelft bevat volgens alle teksten, maar tegen de gewoonte van den schrijver in, een geheel nieuw beeld: de booze vrouw is gevaarlijk als een scorpioen, terwijl wij veeleer, naar de vaste gewoonte van den schrijver, eene verduidelijking der gebezigde vergelijking zouden verwachten. Vermoedelijk las of begreep de Grieksche vertaler de plaats verkeerd. Het Hebr. woord ʽakrab (scorpioen) kan gemakkelijk verwisseld worden met een vorm van het werkwoord ‘ʽakar’, dat in het Piël ‘lam maken’ beteekent en juist van het kreupelmaken van trekdieren febezigd wordt; zie Gen. XLIX 6; Jos. II 6, 9; II Reg. VIII 4; I Par, XVIII 4. Vermoedelijk luidde daarom v. 10 naar den onbedorven grondtekst: ‘Een kreupel runderspan (is) eene booze vrouw; en die het (te weten het runderspan) ving, verlamde het’. Wie het ving is dan een vijand van den eigenaar, die de grazende trekdieren opving en hun de pezen der achterpooten doorsneed. Het zoo verbeterde vers stemt, wat zijn bouw betreft, volkomen overeen met XXII 1 en 2 en andere verzen, waarvan de eerste helft eene vergelijking bevat.
- voetnoot7)
- Hevige toorn, d.i. eene zware straf (beproeving) van God. Naar Gr. luidt het 2do verslid: ‘en hare schande (euphemistisch gezegd) houdt zij niet gedekt’.
- voetnoot8)
- Dit vers leidt de vermaning (v. 12-15, in Gr. 5 verzen) in, om op dochters, die niet ingetogen zijn, een bijzonder wakend oog te houden. Haar gebrek aan ingetogenheid verraadt zich in hare blikken.
- voetnoot9)
- Naar Gr. luidt v. 14: ‘Waak over (haar) schaamteloos oog, en verwonder u niet, zoo zij tegen u zondigt’.
- voetnoot10)
- Na deze drastische schildering der vrouw in hare grootste ontaarding besluit de schrijver v. 16-24 (in Gr. 6 verzen) zijne verhandeling over de vrouwen met eene geestdriftige en dichterlijke verheerlijking der goede vrouw.
- voetnoot11)
- In de Vulgaat worden v. 16-18 bijeenhoorende vershelften van elkander gescheiden. Lees naar Gr.: ‘De bekoorlijkheid eener vrouw verblijdt haren man, en hare tucht geeft merg aan zijn gebeente. Eene gave des Heeren is eene zwijgzame vrouw, en er is niets wat’ enz.
- voetnoot12)
- Gr.: ‘zoo is schoonheid van gelaat op (bij) eene statige leest’. Het Gr. hêlikia wordt ook Luc. XIX 3 van ‘gestalte’ gebezigd. Eene schoone vrouw wordt hier vergeleken met den kandelaar in den tempel (zie Exod. XXV 31 volg.); hare statige gestalte niet den kandelaar zelf, de schoonheid van haar gelaat met de lampen.
- voetnoot13)
- Gr.: ‘zoo de schoone voeten op de voetzolen eener welgevormde’.
- voetnoot14)
- Deze glosse brengt de vergelijking van v. 23 over op zedelijk gebied. Met v. 25 begint een nieuw onderwerp: verschillende zonden en hare gevolgen. Na vooropgesteld te hebben dat Gods wraakgericht allen treft, die tot zonde vervallen (v. 26, 27), behandelt de schrijver eerst (v. 28 - XXVII 3) de zonden, tot welke de handeldrijvenden lichtelijk komen.
- voetnoot15)
- Deze zinsnede is niet oorspronkelijk, ook omdat zij het vers drieledig maakt.
- voetnoot16)
- Met negotians, Gr. emporos, is de groothandelaar, met caupo de kleinhandelaar, de kramer op straat, meestal ook tapper, bedoeld.